De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 12 oktober pagina 7

12 oktober 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 381 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD TOOR KEDERL Ati D. enz.: en dan heeft men het vooruitzicht, als men, op n na, de voortreflijkste in een seriëuzen wedstrijd is, met een zilveren mednlje vereerd te worden! Neen, dat Wet j en van 26 Mei 1870 volgends zekere kwade tongen geredigeerd door den Hoogl. Jonckbloet is alles-charmantst Mijn hulde aan de Jury, dat zij da ongerijmdheid van die accessit-bepaling heeft ingezien, en toegegeven heeft aan hare ingenomenheid met de beide schilderijen dermate, dat zij geen keus heeft willen doen tusschen de twee het gouden eermetaal waardige mededingers. Wat de Jury op de beide stukken vond af te wijzen, betrof in zon derheid de minder fraaye proportiën van den Profeetenknaap en van den Lijfarts; voords, het weinig gelokalizeerde van het Alexander-geval. Mij dunkt, dat de beide bezwaren gegrond zijn. Gaan wij nog even de onder werpen na. De Heer van Looy had voor te stellen: Koningen I, XVIII, V. 42-44: Elia klom op den top des Ivarmels, en hij breidde zich voorwaarts uit ter aarde, en legde zija aangezicht tussehen zijne kniiin. En hij zeide tot zijnen jongen: klim'nu op, zie uit naar den kant der zee! En hij klom op, on zag uit, en zeide: er is niets! En hij zeide: doe het wederom tot zeven malen toe. En hst geschiedde ten zevenden maal, dat hij zeide: zie, een kleine wolk, als eens mans handpalm, klimt op uit de zee." De opgave, den kunstenaar verstrekt, die Alexanders edele daad zou voorstellen, luidde als volgt: Alexander de Groote ligt, op zijn veroveringstochten Perzië, gevaarlijk ziek. De geneesheeren durven geen middelen voorschrijven, uit vrees voor de woede der Macedoniürs in geval van een slechten afloop. Alleen de arts Philippus, vertrouwende op Alexanders vriendschap, durft zijn eigen leven op liet spel te zetten en eene artsenij te bereiden. Middelerwijl ontvangt de Koning van Parmenion, een zijner veldheeren, eon brief, waarin Philippus beschuldigd wordt, door Darius te ziju omgekocht om Alexander het leven te benemen. Ds Koning las den brief, deelda geen zijner vrienden den inhoud mede en verborg hem onder zijn hoofdkussen. Toen de tijd daar was, trad Philippns binnen, gevolgd door de andere geneesheeren, artsenijmengers en wondheelers uit hot leger. Hij zelf droeg den geneesdrank in een beker. Met do eene hand reilde Alexander hem Parmenions brief', en, met de andere hand den beker bevattende, ledigde hy dien in ne teug zonder eenig blyk van ontroering of achterdocht te geven. Een bewonderenswaardig en grootsch schouwspel loverden die beide mannen op, de eena lezend, de andere drinkend, en toen zij daarna elkan der aanzagen, doch met eene geheel verschillende uitdrukking in het gelaat. Dat van Alexander, verhelderd door een glimlach en een gevoel van tevredenheid, waardoor hij zijn vertrouwen in zijn geneesheer aan den dag legde, dat van Philippus blijken gevend van diepe verontwaar diging. Nu eens heft hij do handen ten hemel om do -oden tot getuigen aan te roepen van zijn onschuld, dan zich werpende op het bed van Alex ander en hem smeekeude oin goedsmoeds te zijn en zich onbeschroomd aan hem over te geven." En nu? Ileeda veroorloofde ik mij de Jury bij te stemmen in de wijze, waarop zij zich buiten het Accessit"-spoor heeft weten te houden. Dit onderstelt ingenomenheid met het toekennen van hooge verdiensten aan de beide schilderijen; ik trad ook toe tot de formule der aanmerkingen. Misschien is er nog iets naders van te zeggen. De schepping van onzen Akndemie-kwekeling Van Looy maakt een hoogst harmonischen indruk. Wat gaat het ons aan, of de Profeet (in half leven voorgesteld) de gewone menschelijke grootte vrij ver te boven gaat. Het h e e l e leven is in de schildering aanwezig; dat is de hoofd zaak. Hoe krachtig zijn de beide figuren behandeld; al wenschte men, dat de lichaamsbouw van den jongen meer op dien in de schets van den kunstenaar geleek. Fraai, recht Oostersch, is de gebergte- en luchttoon. Ook de zee, waar het wolkjen uit stijgt, ontbreekt niet. De uitdrukking van den Profeet is vertrouwen, getrofi'enheid, dankbaarheid. Het jongetjen lacht blijmoedig. De hoogste beteekeuis van den voorbode des regens vat hij niet. Op de schets kijkt hij naar zijn meester; op de schilderij kijkt hij over hem heen. Een kleine onachtzaamheid is ook nog, dat het heuveltjen, waarop het jongetjen zijn rechter hand houdt, te ver achter hem ligt. De schilder heeft den Profeet half naakt voorgesteld. Of dit met de Israëlitische zeden over-een-kwam, zou ik niet durven bevestigen. Het onderwerp, door den Heer Dunselman gekozen, is oneindig moei lijker te behandelen dan het andere. Wij hebben hier een schilderij vóór ons met 7 a 8 menschenhoofden. Alexander ligt op zijn bed. Zijn grieksche naaktheid in het klimaat van Perziëis, dunkt mij, goed ver klaarbaar. Zijn aangezicht had men licht wat vorstelijker gewenscht. Hij heeft Aziëtot aan Indiëvoor zich doen knielen! Op de schets is er in de beweging van den lijfarts meer uitdrukking. Hoe fraai de groep ge neeskundigen aan het voeteneinde ook geschilderd zij, op de schets doen zij meer wat men van hen verwachten kon. Zelfs de slaaf aan het hoofdeinde heeft bij de overbrenging op de schilderij niet gewonnen. Bij meerdere ruimte hadden ook, met goeden uitslag, een paar vrouwenfiguren en een paar perzischo hovelingen deze kompozitie een eigenaardigen zwier kunnen bijzetten. Voor het overige men ziet, dat de Heer Dunselman een zeer goede school heeft gehad. De drapecring, die in deze schilderij eene hoofdrol speelt, is archaïstiescli juist en met smaak gedisponeerd en gekleurd. Het onderwerp echter, het onderwerp is veel duidelijker in de schets dan in de schilderij uitgedrukt. Men ziet op de laatste naauwlijks den beker. Niet-te-min mijn hulde aan dezen 21-jarigen primus van Andwerpen, geboortig van het Niéuwe-Diep, die ons hier even en passant onze gou den medaljes komt betwisten. Ik ben het, geheel met do Jury eens, dat den Heeren van Looy en Dunselman een fraaye toekomst verbeidt. Men kan niet ontveinzen, dat de toon-traditie van De Keyser, tot schade ?van Rubens, nogeeaigszins over de schilderij vanDunselmauhangt;.men kan niet nalaten, als m«n dat broodmagere profeetenknechtjen van Vai. Looy ziet, te zeggen, als gij A Italiëko.T.-Ss kijk dan eens naar Mantegna en Michelangelo en Correggio en Titiaan, en zie, hoe grootsch die da natuur hebben opgevat. Het zal een nieuwe lauwer voor dit Ministerie zijn, indien 't er in slaagt den beiden mededingers het jaargeld te bezorgen, uitgeloofd voor veel belovende kunstenaars, en nu al sedert 30 jaar (?) niet gegeven. 1200 X 4 X 30 =.... reken zelf maar uit. Of is 't geen 30? 't Is waar zuinigheid met vlijt.... maar Holland mag toch óók wel eens iets doen om te bewijzen qiC die est asscs ricfie pour payer sa gloire! 9 Okt. 84. Alb. Th. UIT BELGIË. Een nleuio drama. Opening van V Tooneelseisoen. Letterkundig Congres. Het kunstseizoen begint pas en werkelijk is er op het gebied van muziek en letteren nog weinig mede te deekn. De lezer zal er misschien belang in stellen te weten dat een jonge schrijver, met name II. Baelden, een drama in drie bedrijven heeft geschreven, onder den titel Varli de Zanger, uitgegeven te Gent bij J. Vuylsteke. 't Is de geschiedenis eener edel-dame Diana, die een weinig coquetteert met eene zekere liefde voor den zanger Varli. De graaf, haar gemaal, bespeurt dien aanleg en wil Varli straffen. Na eenen langen samenloop van allerlei omstandigheden ontkomt Varli aan het dreigende moordstaal en een schuldiger minnaar van Diana dan hij, met name hare knecht Yincenzo, wordt in Varli's kleed stekende in zijne plaats omgebracht. Wanneer het drama gespeeld zal zijn, komen wij op de verdienste en de fouten daarvan terugl Te Antwerpen heeft ondertusschen de R o 11 e r d a m s c h e afdeeling van het koninklijk Nederlandsche Toonecl eeno zegepraal behaald met de op voering van liosier Faassen's Hannes. liet stuk lijdt wel aan groote ge breken, maar het spel, vooral dat van Mej. lieersmans en den schrijver, die de hoofdrol vervulde, was uitmuntend. Van denzelfden auteur werd alhier het bekende stuk Zwarte Griet opgevoerd. Over het nieuwe drama De Wees van Brussel bij eene volgende gelegenheid nader. Zoo min als 't Vlaamsen, tooneel is het koninklijk operagezelschap der Monnnie geheel in goeden gang. Men heeft don winter geopend met de llugucnois, om zooveel mogelijk alle nieuw geëngageerde krachten te beproeven; vervolgens heeft men eene reeks van allerhande oude opera'a Favorite, Barbiero, maar ook Aula en andere opgevoerd. Daarop heeft men als reclame 't woord reprise de Jocondc to baat genomen een getuigenis van armoede, want de reprise van Joconde had reeds in 't voor jaar plaats gehad; reprise beteekenda immers tot heden de nieuwe mon teering eener opera die langen tijd van het répertoire was verdwenen. Men heeft nu ook de simpele Chalet van Adam weer opgenomen, doch onze tegenwoordige zangers en zangeressen beminnen do eenvoudige en natuurlijke toestanden niet meer. Zij kunnen in zulke rollen niet nerveus genoeg beven en zouden zich daarin door hun onvermijdelijk tremolo belachelijk maken. Hieruit volgt dan de schijnbare tegenstrijdigheid dat de natuurlijkste rollen de meeste inspanning kosten. De gewoonte is een tweede natuur geworden. De zangers zijn in eenvou digs opera's gedwongen deze natuur te bekampen en: Cliasses Ja nature, cUe rcvicnt au galop, zegt het spreekwoord. Wat, eigenlijk onnatuur ia wercl natuur en de natuurlijkheid, de normale zang, il lel canto is verloren. Hieraan moet ook voor esn gedeelte toegeschreven worden dat mme Caron, overigens eene voortreilelijke zangeres, met edel timbre en pathetische, fijne voordracht, dit jaar in Ileyer's Sigurd, als Brunehilde, waarmede zij verleden jaar zooveel lauweren behaalde, niet heeft voldaan. Ileyer's liranehikle is primo geene Yvalkyre, geen manwijf', geharnast en te paard in een slng ijlend. Deze Brunehilde is eeno teedsre vrouw, op vrij allcdaagsche melodieën zingend. Welnu, zoowel de actrice als het publiek begint zulks te gevoelen; beiden zijn gedesoriënteerd. Mme Ca ron in secundo in 't geheel geen woertend manwijf', zegt, de eene. Mijne rol laat geen hevigen hartstocht toe," zegt ui m e Caron, en zij heeft ge lijk. Rever schreef' eene onnatuurlijke Valkyrie en mine Caron was eeae onnatuurlijke Brunehilde, al zong zij ook nog zoo schoon. Do eerste op voering v.in Sigurd was daarom niet bevredigend. De heer Jourdain, die zoo elegant tegen do onderaardsehe geesteu weet te vechten en eene uit muntende muzikale dictie heeft, roilde dezen koer de uitvoering der opera. Want ook de rol van Gunther is karakterloos en werd door den heer Séguin nog karakterloozer voorgedragen. Veleden week had ook het zoogenaamd artistisch-litterair congres plaats, waarop vooral over het eigendomsrecht der auteurs zou worden gesproken. Te elfder uur had men deze bijeenkomst, welke, gelijk men weet, te Madrid moest plaats hebben, wegens da cholera naar Brussel verlegd. Zij was daarom toch niet sterker bezocht: het oogenblik was ongelukkig gekozen. Geen honderd personen namen daaraan deel. Er werd over vloedig gebankettecrd; ook Z. M. de Koning vereerde eene zitting met zijn bezoek. De Voorzitter, do fransche republikein Ulbach zinspeelde met loftuiting op de houding van burgemeester Buis en andere politische mannen, die deelnamen aan do laatste bewegingen in het belgische staatsleven; doch al deze handigheid en onhandigheid kon het congres niet rodden, het liep met eenen sisser (d. i. te zeggen met een champagne-sisser) af. De congrcsleden werden door den minister Bcernaert, naar Brugge ver gezeld, om er de merkwaardigheden der oude kunst to bewonderen; zij brachten eenen aangenamon namiddag in het bois de la Camlre door, bezochten te Seraing bij Luik de fabrieken Cockerill, Antwerpen, ver schillende schouwburgen en worden ten laatste door den minister opeen raout uitgenoouigd, welke juist samenviel met hun groot banket, maar toch laat in den avond door een aantal leden werd bezocht. Men ging bevredigd uiteen, dewijl mon o. a. had aangenomen, dat ir kunstzaken de afstand van het eigendom den ontwerper niet belet dooi nieuwe middelen (kopij, gravures, enz.) het afgestane werk te vermenig' vuldigen. _ Brussel, C Oct. '34. ' M. A; ,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl