De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 19 oktober pagina 6

19 oktober 1884 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 382 Lt« f toon Is innemend schoon en wij zouden haast zeggen karakteristieker, dan die van des kunstenaars Terechtstelling en Verzoening. Wij zouden aHeen de aanmerking maken dat het blink licht wat scherp is eu ia zekeren zin de penseel te sehetsachtig rondzweefde. Op de tafel ligt een handschrift getiteld Warenar met den pot. Cornelis van Kiel stierf ten jare 1607 en Hooft gaf 't eerst zijn blijspel door druk en vertooning aan het Amsterdamse!» publiek, in het jaar 1017. Hier is dus eene kleine lapsus penicilli goed to maken. Adriaan de Braekeleer gaf nog een ander Binnenhuis uit de 16de eeuw ten beste, wat studie verraadt en ons vriendelijk toespreekt. Maar toch zijn de figuren van ondergeschikte waarde als teekening. Nieuwe en oude schilders kunnen van den overleden Ferdinand de Braekeleer, wiens uiterst humoristische Otide zieke zich hier bevindt, wat teekening en kleur betreft, nog veel leeren. Wij willen evenwel ook aan Henri de Braeke leer niet te kort doen. Zijn La Toiletie is geestig en levendig, van goede teekening, origineel van kleur en fijn afgewerkt, maar toch wezenlijk te onrustig, te bont en met een afzijn van diepte welke eenigszins doet glimlachen. Wij zouden des schilders Hoornist en den Eooker verkieeen: klein maar rein, aansprakeloos en waar. Doch wij komen op de zestiende eeuw terug. Dit tijdperk werd nog behandeld door Albrecht de Vriendt in zijn paus Paitlus III voor het portret van Luther, door Evariste Carpentier, in zijn Alarm door E. van ove die twee studiën Een Geleerde en Eene Alchimist in 16de eeuw» sche kleeding schilderde, enz. enz. 'k Geloof dat wij bij den schilder van Paulua III niet lang behoeven stil te staan. De deskundigen hebben het kunstwerk door de salons van Parijs en Munchen leeren kennen. De eenige aanmerking welke wij wil len maken is dat ons het licht wat scherp schijnt. Carpentier's kunstwerk heeft, als studie en compositie groote verdienste; het koloriet is wat bard. Men ziet links een groep van personen die angstig aan een venster vliegen, links een kind wat zich eenen stokouden vader in de armen werpt; achter eene tafel eene oude dame die de banden vouwt, en een man, in het gewaad -an Calviju, die haar moed en vertrouwen in 't oor schijnt te spreken. Deze groep vooral is uitmuntend van waarheid en uitdrukking. De schilderij stelt aldus een gezelschap van calvinisten voor, die in hunne geestelijke oefening gestoord worden. De borstbeelden van Van Hove zijn van krachtige schildering; de koppen hebben karakter, het gewaad is bestudeerd; doch noch een diepe geleerde noch een na denkend alchimist spreekt uit houding en uitdrukking, maar wel school' aohe pedanterie, straalt vooral uit den geleerde. Wij zouden bij deze gelegenheid nog op twee AlarmJcrcten kunnen wijzen, doch zij voeren ons weder naar een ander tijdperk de acht tiende eeuw, welke wij, zoo hoop ik, de volgende week zullen behandelen. (Slot volgt.) B. A. G. 1) In No. 381 van 't WetWn& loze men (tl. C, reg. 22) wezenlijk talent in modeleer en teekeakunst" ; verder, in plaats van Yernco" Verv/ée". Dan: Voot (in «Ü«e eerste periode)". Op den 3n rog- van 't einde af dozo", voor het", enz. TEEKENINGEN IN DE KUNSTZAAL VAN HET PANORAMAGEBOUW. I. Met No. 5 van den 6den Jaargang der Kleine Gazet", een te Andwerpen verschijnend weekblad, brengt men mij, onder don titel Ilollandsche Gallomanie, een verzet tegen den lol', door mij ter dezer plaatse gegevan aan Rochussen en Buskon Iluet, wegends den onmiskeiibaren franschen zuurdeesem, waarvan hunne kunst doortrokken ia Wanneer toch dit verzot niet bedoeld was, dan had men het artikel veilig ongeschreven kunnen laten. Men wist toch genoeg, d,»t ik mijn leven lang te zoer voor nederlandsche oorspronkelijkheid geijverd heb om met eeiiigen goeden uitsla» beschuldigd te kunnen worden van da navolging der vreemden in de eerste plaats aan te bevelen, of ook maar eenige verecliooning te kunnen veil hebben voor den raad, ons door den Heer Huet in een oogenblik van gedruktheid gegeven, dat wij wel zouden doen het Hollandse'» voortaan als volkstaal en letterkundig werktuig to laten varen, om Frausch te gaan spreken en schrijven. Ik zal mij in eeuwigheid niet bij die wegivijzing aansluiten, en, hoe hoog ik de verdiensten van den Heer Iluet ook aanschrijf en hoe gereed ik ben eene uitlegging aan te nemen van do stemming, waarin hij zijn onhoilandschen raad ten Leste gaf, ik zal er mij, met hand en tand, tegen blijven aankanten. Ik heb alleen willen zeggen, dat wat een beschaafd Europeër distinktie noemt in hooge mate bij de dichters en schilders Iluet en Rochussen voor-handen is; en dat in de distiuktie de Franschen onze leermeesters bekoorea te blijven. Dat is alles. Ik wil volstrekt het Fransche levenselement niet voor het Nederlandsche in de plaats hebben gesteld. Ik moet mij veroorloven, ook op een paar ondergeschikte punten, den schrijver in de -Kleine Gazet" tegen te spreken. Ik begin mijne waardeering te betuigen van den bezadigden toon, waarop zijne meeningen worden voorgedragen. Ik verheug mij, dat zijn Vlaamscbgezindheid niet zulke monsterachtige evenredigheden heeft aangenomen, of hij durft eenige aan het Fransen ontleende bastaartwoorden gebruiken: hij schrijft trouwens in de Kleine G a z e t". Voor eerst zegt mijn anonymus, dat navolging, zoowel die van scholen, als van personen der kunst schadelijk is." Ieder, die met wat open oog en geest do kunstgeschiedenis beoefent, weet onder! usschen dat, om eeue Bchilderachtige hollaudsche spreekwijze te gebruiken, de kunst van navol ging aan elkaiir hangt. Zelfs de lichteffekten van Eembrandt komen uit het Zuiden. Ik zie wel in, dat de zee- en landbouwers van Israëls, Neuhüys en Bloaimers" hier in Nederland, niet in Parij", geportretteerd ijn, maar het Naturalisme, dat die kunstenaars uit de romantiek ge;'ed heeft, is toch een Fransch verschijnsel. \Vij zonden nog heden op het standpunt van Kruaeman, Picaeman Sr. ,n Da Vletter staan, zoo Eugène Sue er ons niet van verlost bad. Wij hebben er ouk tien. fcuiinjver uur Camera dankbaar voor te zijn, maar het individualisme is toch het eerst allerkrachtigst bij de Franschen tot ontwikkeling gekomen. Ik ontken aan den anderen katit niet, dat de naturalistische geest, die tegen de helft dezer Eeuw ontwaakt is, veel voedsel vond in de neder» landsche schilderwerken der XVIIe Eeuw; maar om niet in de walglijke ; uitersten van onze Ostaden en Brouwers te vervallen, kan de franseha distinktie" toch uitmuntende diensten doen; terwijl ik bepaald ontkennen moet, dat het moderne fransche landschap, hetwelk zich niet minder dan het liollandsche nu en dan ia kloddering en floddering verloopt, zich, ter zijner rechtvaardiging, op Hobbema, veel minder op Pvuysdael, zou kunnen beroepen. Ah men weten wil, wat de nieuwere Duitschera aan de Franschen te. danken hebben, moet men maar zien, wat zij na Dürer en Holbein tot. het einde der XrrIIIe Eeuw toe geweest zijn zonder zuidelijken invloed. Met de XlXe Eeuw zijn ze hun monumentale kunst uit Home en hun genre-kunst uit Parijs gaan halen. Mijn bestrijder plaatst hier en daar vraag- en uitroepingsteekens in zijn opstel, die zouden moeten aantoonen, dat ik de liollandsche spraakkunst of, nog erger, de menschelijke logika, verwaarloosde. Hij vergist zich. Bij mij is smaal: vrouwelijk, in den zin van hot werktuig, waarmee wij over schoonheid oordeelen. In een hollandsche les neem ik aan, mijn recht daartoe te staven. Het tooneel der kunstvormen" is mijn tegensprekei duister. Ik heb willen spreken van da schouwplaats (?de werelt is eeif speeltooneel") der vormen, die van de kunst beheerseht worden; mei» spreekt ook van het .krijgstooncr'i", het handelstooneei", een huiselijk tooneel". Als de Heer dat niet verstaat, is het mijno schuld niet. Ik moet bekennen, dat do voorgang van Frankrijk niet altijd gunstig werkt. Onze landschapschilclers vooral maken een zonderling misbruik van hetgeen zij bij Troyon, llonsscau enz. gezien hebben. Wat mij hier vooral in hindert is de onoprechtheid, die er in uitkomt. Wanneer men de werken op onze tegenwoordige ten-toon-stellicgen vergelijkt met die van 12, 14 jaar vroeger, is men onophoudelijk geneigd, om, met wantrou wen naar de schilders opziende, te zeggen: nAllons donc!" dat zie ja immers niet zóó ala je 't ons daar voorpraat: die luchten zoo vuil, die wateren zoo vormloos en verfachtig, die boornen beurtelings gespat, met kleine lichtjens bier eu daar bedopt, en uitloopand in wolkachtige randen? Alles kan ik ten goede houden: als men mij oprechtlijk verzekert, ik zie het niet anders; maar gemaaktheid, onoprechtheid, is voor mij, ook in clc kunst, onuitstaanbaar. Bizonder valt er echter op de tegenwoordige ten-toon-stelling v.ii. teekeningen niet over te klagen, en ik zal er den lezer met genoegen eens langs voeren. Pas heeft de grijze kuustplaatdrukker" J. F. Brugman zijne belang rijke Verzameling Gravures en Etsen" weder thuisgehaald, of het ijverig Panoramazaal-bestuur heeft alweer een andere ten-toon-stelling gereed. Do ten-toon-stelling Brakman (dat ik hiervan even getuige!) wa? waarlijk allerleerzaamst. Men behoorde ia een muzeüm een chronolugiesclj gerangschikte verzameling te hebbeu van al de platen, door Brugman gedrukt Hot is een sprekende vertegenwoordiging van hetgeen de plaatsnede, de els- en aquatiat-kuust in Nederland sedert meer dan 75 jaar geleverd hebben. Als men al die prenten bij-een-brengt, is het nog een heel getal, maar moet er gezegl worden, welk lot de giaveerknnst ir. da XlXe Eeuw in Nederland gehad heeft, dan doet de tijdgenoot bost maar luchtig over die vraag heen to springen, en to zeggen, dat Lucas van Loyi'.sii, Corneïis Gort, <!e bron-Jcrs van Rohwart, Soutman, de Visschers Edelinck, Jacob lloubrakcn, nooit overtroffen zijn. De kataloog der preutcn was met zekare zorg opgemaakt en doet den lieer Martin Kalff eer aan. De lijst der thanus tcn-toon-geatolde xvatervcrflcekcningen vermeldt er 120. Eenige van deze zijn reeds ter Ilaa^'scho Ten-toon-stelling verschonen. Weer treft ons het niet nieuwe verschijnsel, dat het landschap, wat get.->.l van werken betreft, ver den boventoon voort. £r zijn toch nog 44 ii 45 stukken bij, wier makers zit1 h, min of meer, ten plicht hebbeu gesteld een sujet, niet slechts een stemming, aanschouwelijk te maken. En zondert men dan nog van dat kleine vijftigtal de werken af, dio hunne samenstelling aan hot toeval, niet aan een opzet van don kunstenaar te danker hebbeu, dan blijft er geen dozijn over, waarbij de intentie heeft voorge zeten ons iets te verhalen. Deze geestesrichting bij onze schilders mag ons verwonderen, wanneer wij in andere kunsten een geheel tegenovergesteld streven waarnemen. Dg muziek der toekomst", dio uitvoeringen veroorzaakt van een om vang eu kostbaarheid als man vroeger niet gekend heeft, kenmorkt zich o. a. door een meer doordringen harer voortbrengselen van de literaire kern, waar de komponisfc van uitgaat. De onsterfelijke levenselementen van hot middeleeuwsche heldendicht worden gebruikt, om als overheerschend weefsel te dieneo, waarop Wagners muzikale figuren worder geborduurd. De afkeerigheid van textherhaling in deze school is eer onweersprekelijk getuigenis voor de groote beteekenis, die door den toondichter aan den text gehecht wordt. Bij muziekwerken, waarin, daar entegen de zelfde volzin een oneindig getal keeren herhaald wordt, blijkt het, dat de komponist vooral stemmingschakeeringen heeft willen uit drukken en liet hem uit dien hoofde niet onlogiesch toeschijnt de aellda grammatiesch uitgesproken gedachte- een veel grooter gotal keerea te doen herhalen, dan de rhetorika (buiten de muziek) zou kunnen toelaten. De school van Wagner doet het andere; is dus in strijd met het streven der schilders, die ook veel meer naar uitdrukking eener stemming trachten, dan naar afbeelding van een denkbeeld. Indien de schilders af keerig zijn van epische scheppingen, de architrkteri in-togendeel, brengen met afwijking van de niet gestoffeerde vlakten, waarin zij ziob, in de eerste helft dezer Eeuw bijv., weer schenen te behagen, gaarne in hunne scheppingen de geschiedenis te pas. De allegorw-zelvo wordt histuriesch, vraknaturalistiesch opgevat. Muren en behang sels hebben ons \veer wat te verhalen; gobelins, van allerlei landaard, geweven eu gesclulderd, uruvdeu weer gezocht, en zelfs vlakten, vsa :jjzer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl