De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 26 oktober pagina 4

26 oktober 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 383' Wel, wat zegt ge van de Belgische gemeenteverkiezingen ?" vroeg ik, een weinig sarrend. De referendaris keek me grimmig aan en antwoordde toen: Maar het ministerie treedt niet af." Zoo zegt men hier in officieele kringen," zei ik, maar hij hoorde me Biet. Hij was reeds weg. Zon men in onze officieele kringen" zich wezenlijk vermeien in het vooruitzicht van Maloutje" te kannen spelen ? Fasquino. KUNST. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL Een recensent, die wilde beginnen eene luchthartige en gemoedelijke verhandeling over Nathan de Wijze neer te schrijven, zou zich tot een ondankbaar pogen aangorden. De goedaardige en ervaren glimlach van den grijzen Nathan antwoordt hem, dat hij verkeerd doet, dat Nathan door hem niet werd begrepen. Ernst is hier het eerste en het laatste woord, de rijpe levensernst van hem, die veel ondervonden, veel geleden heeft en veel gedacht, en die, na dat van alle zijden de bekooringen en de droombeelden van het bestaan hem waren ontvallen, slechts goedheid over hield, om te besteden, en lijdzaamheid, om te verdragen. In geen eeuw is mis schien door den menschelijken geest meer geleden dan in de achttiende eeuw. Het groote wordingsproces der gedachte-vrijheid en der universeele wetenschap heeft de hersenen en de zielen eener uitgelezen schaar wijsgeeren en dichters toenmaals met zijn barensweeën vervuld. Hoe meer kracht de strijd eischte, hoe heviger de stroom woedde, waartegen men op moest roeien, hoe meer zelfvergetelheid en voortdurende inspanning de volbrenging van het werk vorderde, des te dieper groeven zich de sporen der worste ling in de ziel dier aanvoerders, dier uitstekende mannen, in wie de eeuw zich concentreerde en over wier lippen het tijdperk tot zijn innigste en hoogste uitspraak kwam. Men moet met Lessing mede hebben ge leefd, men moet hem gevolgd wezen langs de donkere paden en de een zame moeilijke wegen, door zijn verbeelding en zijn gedachte bewan deld, men moet zich over zijn beeltenis hebben gebogen, zijn bladzijden met een traan hebben bevochtigd, men moet zijn ontwikkeling en zijn bloei, zy'n streven en beminnen, al de wederwaardigheden van zijn gees tesleven zich duidelijk voor oogen weten te stellen, om de rimpels op het gelaat van den ouden Nathau volkomen te ontcijferen, om zijn ge bogen houding en zijn helderen blik te begrijpen, om zijn liefdevol en troostend woord volledig te waardeeren. Want Nathan de Wijze, dat is Lessing, Lessing zelf aan den avond zijns levens. Gelijk Nathan had Lessing een langen tocht achter den rug, de ontzag lijke reis door het leven. De schoone tijden van weleer, de jaren van hoop en illusie waren voorbij-gegaan, de vreugden en teleurstellingen van het verblijf ta Leipzig, te Berlijn en te Hamburg, de geestdrift voor tooneeleu letterkunst, de zin voor de literatuur om de literatuur, had nauwelijk? even kunnen opflikkeren na de gestaakte uitgave der Dramaturgie, om weer te dalen en zich geheel te verliezen in de beoefening der wijsbegeerte en in de theologische polemiek. Niet langer het middenpunt van kunstkringen meer, bijna nooit meer een schouwburg be zoekende, zich niet meer omringd voelende van vrienden, die dachten gelijk hij, had Lessing zich sedert tal van jaren uit de kunst-sfeer terugge trokken. Zijn studie van Bayle had zich indertijd te veel van Lessing's geest meester gemaakt, dan dat hij niet met alle kracht tot de filosofie weer zou keerea en de reactie der strenge en veroordeelvolle religiositeit zijner eigen familie te Wittenberg voegde zich daar bij, om hem, in zijn verlatenheid, de verkondiging van een nieuwen vrijen godsdienst en eener wijsbegeerte, op de beschouwing der natuur gegrond, tot een bezigheid te maken van onweerstaanbare aantrekkelijkheid. In den winter van 1778 op 7!) gevoelde Lessing zich meer dan ooit miskend, verlaten door iedereen, heftig aangevallen door verschillende voorstanders van den positiven gods dienst eu vrijheid-bestrijders. Hij had geen vrienden, hij leed armoede. Zijn gemalin was hem kortelings ontvallen. Hij bezat eenige kinderen, die hem niet juist op de handen droegen. Ik heb geen enkelen vriend, wieu ik mij zou kunnen toevertrouwen", schrijft hij, dagelijks bestormen mij honderd verdrietelijkheden. Hoe dikwijls zou ik mijn streven van vroeger willen verwensehen, om ook eens zoo gelukkig te zijn als andere menselien!" Wat zoude hij nu verrichten in dezen toestand, wat fluisterden hem, in de eenzaamheid der bibliotheek te Wolfenbuttel.de perkamenten folianten en de oude papieren toe? En om hem heen, op zijn schrijftafel, lagen daar al de hatelijke strijdschriften der geestelijken, die tegen hem verschenen waren, verspreid, terwijl de boekenrekken in de rondte hem omgaven, gevuld met hun dikke banden vol christelijken controvers uit vervlogen eeuwen, waaraan zooveel moeite was besteed en die zoo weinig vrucht hadden gedragen, die het voortdurend getuigden,hoe er altijd godsdienst-twisten waren geweest, zooals Lessing zelf ze nu beleefde, hoe de verkettering der partijen onder ling reeds zooveel krachten had opgeslorpt en zooveel onheil had ver oorzaakt. Toen kon het niet anders of eene verontwaardiging, een alles beheerschende verontwaardiging moest zich van Lessing's ziel meester maken, geboren uit de walging over zoo nietigen en zoo blinden strijd. Hij zou zijn laatste wraak nemen, maar het zou er een verhevene zijn. Hij wilde zijn groote verstand, zijn krachtigen en helderen geest doen zegevieren over alle partij-hartstocht, over het gekibbel der godsdienst-groepen van zijn tijd, en als de NatJian, dio slechts liefde kent en mededoogen, steeg hij op ver boven do be krompenheid van verschillende kleur, die hem omringde. Dat ben ik, ge tuigt hij in zijn Nathan, dat is de ware mensch, die vergeeft en goeddoet. -Mijn God, het is de natuur, ik aanbid hem, wanneer ik bewonderend opz e naar den blauwen hemel, ik dien hem, wanneer ik gezondheid naar h'<:haam en geest onder de nienschen tracht te verspreiden en weldoende roudga. W«t bekommerde Lessing zich om dramatic li-? eiVvvten, om do e.güiic!» van het, aohonwtooueel! Hij wilde geen leven :.: 1>>v-ld.':). lui «-iUlo» een overtuiging uitspreken. Hij sloud op, ouuïat hij iets te zoggen had. Hij wilde aan de wereld zijn opperst protest geven tegen dwaling en «arstands-voosiieid. lïij wilde toonen, hoe de liefde het al overwon, in hem, die zooveel had doorstaan. Zoo kwam NatJian tot stand en heeft zicb tot heden toe op het tooneel gehandhaafd. Bij ean opvoering is, het geheele stuk door,'daarom ook alleen de figuur van Nathan belangwekkend, en nog wel slechts dan, wanneer zij door een uiterst geoefend, uiterst begaafd en geniaal tooneelspeler wordt gegeven. Natllan der Weise is niet een tooneelspel, maar een leerdicht; «Is de verkondiger der leer verschijnt de tooneelspeler, die op ziel» nam de rol te vervullen. Hij aanvaardde de bezwaarlijke opdracht als leera&r te boeien, den toeschouwer voor zijn prediking te winnen door den adel van zijn woord, door het treffende van zijn handel. Hij laaraarfc en is zelf de leer te gelijk. Als de uitspreker eener tweede Bergrede, moet foj£ het wonder doen van, met schijnbaar zoo weinig spijze, zooveel LoBgesigen te verzadigen. Geen oogenblik raag hij onbewaakt voorbij latee gaan. Wanneer hij niet onophoudelijk, door de wijze van beschildering ea <?o«sr de uitdrukking van zijn gelaat, door het stralen of de verduistering zyner oogen, door iecleren klemtoon, die zijn stem den woorden geeft, door de houding ziius lichaams, door een sneller of vertraagd hand-en armgebxar, bewijst zelf te begrijpen en zich te doen begrijpen, dan valt de aandacht en sluipt de verveling in de zaal. Een minder gemakkelijke rol is niet wel denkbaar. Een rol, waardoor Ernst Fossart, een paar jaar geleden, meer zijn onvergelijkelijke superioriteit bewees, werd ons nimmer te aanschouwen gegeven. Deze wist de toeschouwers bezig te houden door het buitenge wone meesterschap zijner persoonlijkheid. Zoo een nobele NatJian werd met ingehouden adem aangehoord. Ware hij een oogenblik middelmatig geweest, de blikken der toeschouwers zouden zich van hem af hebben gewend. Wanneer hij niet telkenmale afwisselende schakeeringen in zijne rol had gelegd, een diepere beteekenis aan zijn woord gegeven, hij zou het publiek niet tot luisteren hebben gebracht. Het is dus niet een Hink, noch een goed, slechts een geniaal acteur, die den Nathan voor het voet licht tot een kunstwerk maken kan. De stemming door ons, na twee voorstellingen van het Grand Théatre, waar sints Maandag-avond Nathan wordt opgevoerd, medegebracht, is die van tevredenheid, van waardtering: voor den directeur van Lier, die da beroemde werken der letterkunde in het hollandsch voor zijn voetlicht brengt, voor den heer Veltman, die zijn naam van veelzijdigheid en uitgebreide kunst vaardigheid gestand deed. Herinnert gij u den Mephist-o/'eles des heeren Veltman? Stelt dien dan eens naast zijn Nathan eu denkt er u zijn talrijke oude en nieuwe verraders" rollen bij. Gij zult toegeven, dat wij voortdurend in den heer Veltman met een meer dan gewoon kunstenaar te doen blijven hebben. Veel lof komt hem toe voor zijn studie en zijn nauwkeurige behandeling deirol. Zijn dictie was veelal juist. Hij vertolkte Nathan als een wijze en eerbiedwaardige grijsaard; zijn stem, zoo al niet voor veel modulatie vatbaar en waarvan de verscheidenheid der toonen niet de eerste eigen schap is, klonk treffend en sympathiek van het tooneel. Het lijden des levens scheen dezen Nathan wel niet te hebben vergoddelijkt en tot een karakter van de eerste soort gelouterd, maar een wijzen en bedaarden oude van hem te hebben gemaakt. Zijn woord ging nu en dan het hart ds r toeschouwers niet voorbij. Wij wenschen den heer Veltman geluk met deze merkwaardige vermeerdering zijner rolleureeks. Van de overige spulei's kunnen wij nog mej. Grader, in de rol van HecJia, den hli. Potharst als tempelier, v. Hilten als Saladfjn, Verhagen als den klooster broeder vermelden. Het is, meenen wij, de eerste maal, dat mej. Grader in dezen schouw burg een voorname rol vervult, dus eene gelegenheid om een woord van aanmoediging aan haar adres vergezeld te doen gaan van den raad zich vooral toe te leggen op hare kunst, te studeeren, te denken: hoe moet ik nu doen, doe ik nu wel goed V", hare bevalligheid van gecefendheid vergezeld te laten gaan. Het decor, met uitzondering der luchten en zolderingen, was met zorg samengesteld. 25 Oct. K. J. W, De Industrieel van Pont-Avesncs. Familie v fin Horen. limtenheo: Hun Zusje. Na than de Wijze. Het belangrijkste wat het Ilollandsehe Toonael ons in de laatste veer tien dagen heeft aangebracht, behalve Coralie (Parkschouwburg), zijn: het drama vanOhnet De Industrieel van Foiit-Avcsnes, Kuiten/teer, De Famille run Horen, Hun Zusje (Rival pour rirc) van Grenet Dancourt, en NufJtan de W<jze. Bij de jongste voorstellingen van Le maïlre de fornes scheen de Heer Louis Bouwmeester ongesteld. Nu en dan hoestte hij, en speelde een groot gedeelte van het stuk zittende, of liever speelde bijaa niet. Ook was zijne voordracht bizonder zwak. Indien deze dusgennamde soberheid" ann eene gedragslijn bij den Heer B. moet toegeschreven worden, zou men dit bezwaarlijk kunnen goedkeuren. Zich te wachten voor melodramatische buitensporigheden is ongetwijfeld prijselijk: maar er moet toch gespeeld en gezegd worden. Haar, zoo als we zeiden, de Heer B. scheen ongesteld. Doch waarom dan niet door het hiertoe aangestelde lid van 't gezelschap eeu woord tot het publiek laten pprekcn? Men is dit aan het publiek schuldig. In de volledige fransche troepen placht altijd een akteur, in ge kleed kostuum, gereed te staan, om, des noodig, de toegevendheid van hot publiek in ta rocpr-u. Men moot zich niet spiegelen aan troepen als die van Sarah Bernhard, die een alleronvocgzaamst geJruisch achter do gordijn maakten, bij de jong.te voorstellingen. Eerbied voor het pu bliek verheogt het presll'jc der artiesten. 't Is jammer, dat geen onzer kritische organen de genesis van De Familie vait Horen gegeven heeft, 't Is waarlijk een goed in elkaür gezet en heel r.avtüg Iduchtspel. 't Hangt aan elkaar van onwaarschijnlijkheden; maar als het geen onmogelijkheden zijn en ze. bieden dolle kontrasten aan, dan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl