De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 2 november pagina 3

2 november 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

HE 'AMSTERDAMMER. WEEKDLAD VOOR NEDERLAND. zamolk en .dat. achter de kiezers bestormd met verkieziugs-projoctielen van'allerlei aard. De lectuur was eentonig na alles wat reeds was voor afgegaan. Alleen de houding der katholieken organen was belangrijk om den grooteren of kleineren graad van spijtigheid, waarmede zij hunne lezers, opwekten met de anti-revolutionnairen ter- stembus ,op te gaan. Een der anti-revoluliotmaire heeren woog aan de Tijd te licht: de heer Keuohenius. Het hoofdorgaan der katholieken liet hem uitdrukkelijk los op dien Zaterdagavond en gaf den katholieken kiezers in het district Middelburg volkomen vrijheid oia hem te stemmen of niet. De Maandag bracht nog een nagalm op al deze verkiezingsartikelen, eene aanbeveling van de candidaten van iedere partij, en tal van strooibtfjetten onverkwikkelijke lectuur als altijd. Een Haarlemsch Btrooibiljet, waarop een brief uit vroeger dagen van den heer Macaréwas afgedrukt, sch|jnt tot misleiding te hebben gevoerd en wordt in de pers algemeen afgekeurd. ? De verkiezingen kwamen en brachten geen resultaten, omdat de be slissing eerst van de herstemmingen is te wachten. Toch werden indiuk ken opgeteekeud met het zonderling gevolg dat zoowel De Tijd en De Maasbode aan den eenen kast, als de N. Hot t. Ct. aan de andere zijde zich tevreden: betoonden. Falitieke beschouwingen zijn echter aan deze verkiezingen nog niet vastgeknoopt. Dit laat zich -verklaren uit den onzekeren uitslag, maar is misschien ook het gevolg der noodzakelijke reactie. De pers had zich buitengewoon in gespannen en na 'Maatfdagavond was in de bladen eene zekere matheid, niet, alleen iu leaders, maar ook in de nieuwstijdingen te bespeuren. Ook de correspondenten namen een paar dagen rust. De veerkracht komt echter weer terug, en do Zaterdagavond zal ons zonder twijfel door .'beschouwingen over de herstemmingen weer midden in den vevkieaiugsstr^d werpen. Inmiddels behandelde ons Dagblad, een staaltje van Verstokte Fisca liteit", /Ut Nieuws van den Dag de exploitatie van den Centraal-Spoor «n viel 4e. Tijd prof. Blok bard over eene verkeerde uitlegging van het het begrip oblignüo ad peccatum". IN DEN RAAD. Zitting van Vrijdag, 31 Octoler, 's nam, 3,25. Mijnheer de Voorzitter! Nu wij op het punt staan in broederlijke eens gezindheid onze goedkeuring te geven aan do niet onbesproken, maar vrijwel onveranderd .gebleven gemeentebsgrooting, zij het, mij vergund nog een enkel woord te zegden. Vele uren hebben we in gezeüigen kont sarasn doorgebracht, scheiden doet zeer, en ik twijfel dus niet, of gij, meaeer de voorzitter, eri mijns geachte medeleden van dezen ra.i'l zult. mij wel een oogenblik willea aanhooren. Te csultr vertrouw ik, flat '.'ij uit doen zult, omdat het toch ook u zal zijn opgevallen, dat debehumli:ling' der begrooting eigenlijk een kind met een waterhoofd is. "Wat ei-n ellenlange algemeene beschouwingen en hoe weinig bijzonderheden daarna! Vergunt mij dan, althans een kleinen staart aan den vlieger to maken. Ik sta er op dit'te mogen doen, omdat het na de meeste vergaderin gen de gewoonte is, den voorzitter dank en hulde fe brengon voor zijn'! loiding. Ook gij verdient die, meneer de Voorzitter. Met uw gewonen tact hebt gij de zaken tot een goed einde weten te brengen. Gij hebt veel beloofd; de ernstige aandacht1' vaa B. en W. zal zeker tot Kerstmis onvei-deeld moeten zijn, gelijk B. ea W. zolf. Gij hebt bovendien veel zoete woorden moeten gebruiken en vrii harde moeten aaniiooren, nadat tnpn ia 't Verslag der Afdeelingeri reeds zaken had gedrukt, die volgen* een mijner medelodeu nog maar flauwe echo's waren van het in de Afdeelingen geeeg&n. Maar gij hebt u niet van uw shik laten brengen! Wel hebt gij atraR een aardigheid van de hh. Heiueken en Willeümier voor ernst opgenomen, maar in den regel waart gij de» raad voor, en mosst deze uwe aardigheden voor goede munt aannemen. Stuurde* ge ons nu en dan met een kluitje in het riet, het schip van stad1 stuurdet ge naar de haven. Wij erkennen dat met bescheiden heid, gelijk gij met bescheidenheid u ean enkele maal naar ons hebt ge schikt, toen ge b. v. den storm, die steeds meer Linnaeus bedreigde, L ebt bezworen, door handig het postje van ?5000 van de begroeting te nemen, en een afzonderlijk voordrachtjen te beloven. Ja, dat was een kritiek oogenblik, .zelfs de klank der namen Westerman, Vau Lennep en Van der Vliet mocht niet baten! De hh. gingen zoover, van bij 't booren van den laatsten naam giegelend te fluisteren: duiuwater. Alsof er eenige jvereenkomst was tusschen den philanthropischen aankoop van Linnncus en 't cadeautjen uit dankbaarheid aan de Duinio. Mautsch. Inderdaad: heeft de stad zich indertijd in den vinger gesneden, (hans is gebleken, dut een ezel.... Doch ik dwaal af, Meneer de Voorzitter. Ik zou nog kannen wijzen op de welwillendheid, waarmede gij een tweeden storm hebt willen bezwe ren door zeker postje van f12,000 voor bagger werk te doen verhuizen naar de onvoorziene uitgaven, maar ik mag niet meer van uwe beschei denheid vergen. Alleen dit nog. Ik sprak straks vau een vlieger. Welnu, als men de debatten, hier gevoerd, vergelijken mag bij een vliegerwedstrijd, dan heeft zonder twijfel de vlieger van 't een en ondeelbaar Dag. Best. den prijs behaalt). En heeft de Raad straks wat gedraald met u den prijs toe to staan, eindelijk is het ruime kasgeld u toch geworden, en nog op de ou<lt>. Beurs zal een goed deel van de zes eu een half millioen aan de markt worden gebracht.... ik zou thans kunnen eindigen, meneer de v;orzitt,or. Maai' nu ik toch aau het woord bon, stel ilt er prijs op, nog een enkel woord aan het geKegde toe te voegen. Daar zijn door mgne Collega's woorden gesproken, die ik tegenover mijne kiezers ik treed in '85 af?niet onbeantwoord ?mag laten. Da heer Metelerkawp heelt in de algemeene beschouwingen herinnerd aan liet hoogst fenotvol stocmiboottochfje. waarop gij ons, kort vuur de begrooting, hebt getracteeru. Ieder zal van dat tochtje zonder twijfel aangename herinneringen' hebbsn. 't Was mooi weer en met gepaste hoffelijkheid vervuldet gij de rol van gastheer, toen wij de verschillende werken bezichtigden. Niettemin is thans over eenige dier werken eene kritiek geveld, welke ik niet had verwacht en waartegen ik ernstig protesteer. Was dat nu de beleefdheid, welke een gastheer bij de digestievisite van zijn gast mag vor deren ? Wat heeft men niet wagewijd de sluizen der welsprekendheid over de dninwater-quaestie geopend, als voor een huiveringwekkende Introdttsione tot de gure begrootingsouverture. In vollen ernst beeft de heer Kerdiik beweerd, dafc een deugdelijk onderzoek naar de mogelijkheid eener gemeentelijke waterleiding eerder had moeten plaats hebben, alsof het ooit had plaats gohad; alsof men niet veel te bang was, dat de Hertog van Portland, zoodra zijne concessie bedreigd werd, zeggen zou: dan Ie ver ik u van nu af ook geen droppal meer! De heer Muysken heeft twijfel geopperd aangaande de normaliteit vau uwe reukorganen, Meneer de Voorzitter. En dit omdat gij de water verversching voldoende hebt durven noemen. Meneer de Voorzitter, ik moet erkennen, dat ik het gansche jaar zooals u weet, bren;: ik de zomer maanden te Driebergen door bij mij op de Keizersgracht nog geen last van eenigen stank heb gehad. Hoe zou het ook kunnen ? Men spreekt altoos van de faecaliën in de grachten. Maar heeft ooit iemand faecaliën uit de grachten zien ophalen ? Zwarten modder, anders niet. Hoe kan het dan stinken? En waarom zou men dan niet het Pompstation blijven be schouwen als een luxe-inrichting, ten bate der wetenschappelijke nijverheid maar zonder practisch nut? Inderdaad, dat de stad er jaarlijks een dui zend gulden of wat voor uitgeeft, vind ik zoo erg niet. Maar dwaasheid zonde het zijn, er meer aan te besteden, alleen om den heer Jitta 't ge noegen te gunnen van stoutlner poudretten te maken. Dat ik niet instem met de klagers over onvoldoend beheer van de Pub). Werken, weet gij, Meneer de Voorzitter, ook zonder dat ik het zeg. Slechts op ne zaak wensch ik uwe aandacht te vestigen, en wel op het ingenieuse denkbeeld van den heer Hovy om boven op de obelisken der Hoogesluis nog weer lantaarns te plaatsen. Ik geloof inderdaad, dat dit het schoone effect zeer zou verhoogen. Misschien zou het Ncd. Tooneel dan, ter eere van den ontwerper van het plan, bij de onthulling dezer lantaarns de geestverschijningen uit den Itichard willen vertoonen. Ze zouden zeker iraponeeren, zoo midden op een kerkhof! Met groot genoegen heb ik den wensch van den heer Daniels vernomen naar een jaarïijksch schoolfeest. Vooral het denkbeeld, dat B. en W. of desnoods de geheele raad, voorafgegaan door de boden, de feestvierenden mat, een bezoek zou vei'eeren, zou zonder twyfel bijdragen tot het populair imiken der volksschool. Wellicht zou men er dan de 40 studenten der Vrije universiteit ook nog kunnen bijvragea, dan waren er tachtig zwarte rokkeu en witte dassen. Doch dit laatste denkbeeld geef ik voor beter, gelijk ik het deze gansalie rede doe, die geen ander doel had, dan bij eene zoo gewichtige gelegenheid als ds geniesatebegrooting, ook een duit in het zakje te leggen. Meneer de Voorzitter, ik heb geaegd. Raadslid no. 40. DIT HET HAAGJE. Eon storm op zee heb ik nooit als iets aaogenaamshooren beschrijven; maar een storm op den vasten wal kan, onder zekere omstandigheden, ook heel onplezierig wezen. Om hiervan een voorbeeld aan te voeren, behoef ik niet eens mijn deur uit te gaan. Er was een tijd, dat ik 's avonds bij stortr,\veer onder de dekens schuivende, het, hoofd allerbebaaglijkst in ruijn kussen drukte; dan luisterde ik naar den wind dia ia den schoorsteen huilde, door de boomen floot, de takken deed kraken en den regen kletterend tegen de ruiten joeg; dan dacht ik aan de arme drommels die in de nabijheid onzer vriendelijke kust op zee rondzwalkten een christelijke gedachte, me door mijn moeder en mijn vrome tante Mietje al vroegtijdig ingeprent en die daarom geregeld bij iederen storm weer in me opkomt maar al dat gehuil, gefluit, gekraak en zelfs die droeve gedachte aan de in nood verkeerende zeelui waren gezamenlijk voor den ondorgeteekende niets anders dan wat een zoot wiegeliedje is voor een slaperig .kind. Ik placht toen ook met zekeren bluf te zeggen: Ik slaap nooit beter dan wanneer het tei'dege stormt. Tegenwoordig kan ik me inderdaad zoo iets niet meer verbeelden. Toch was 't waar, en de eenige reden die ik er voor vinden kan, is het feit dat onze huizen in den tijd waarvan ik spreek, anders, namelijk steviger, waren dan de tegenwoordige wo ningen, door geniale bouwmeesters en aannemers in nieuwe stadsgedeelten opgericht. Het heeft hier drie dagen en even zoovele nachten achtereen gestormd uit f-kruis, of liever, uit het Noordwesten, die liefelijkste onzer zepbyrs, eu ik kan u zeggen, mijn waarde Amsterdammer, dat ik allerellondigst geslapen heb. Op de booraen met hun krakende takken na die bier schitteren door hun afwezigheid had ik al de boven-opgenoemde voorwaarden bijeen om in een zaligen slaap te worden gewiegd; maar aan de in nood verkeerende zeelui kon ik niet denken, zonder een ver gelijking te maken tusschen hun toestand en den mijnen; en dan herin nerde ik me den tijd toen ik zelf op zee zwalkte en heel aangenaam in sliep bij 't fluiten van den wind door het want, en het gooien met trossen, takels en blokken op liet dek. terwijl er een rif nf een dubbfl rit' gesto ken werd. En nu lag ik hier in een ruim gemakkelijk bod, in een zooge naamd veilig huis, welks ramen een helsche klapperende muziek maakten en dat stoud te sckuddea^op^zija zwakke grondvesten, me te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl