De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 23 november pagina 11

23 november 1884 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

387 ,44 't Was in 't begin van Augustus, en kort na haar vertrek; Marie .hield hare kamer en Augusta zat onder de veranda om zich gedu rende weinige oogenblikken in de buitenlucht te verfrisschen, toen RandalJ met erwolde de huiskamer, die niet open deur tot de veranda toegang gaf, inkwam. »Wilt ge buiten zitten?" vroeg Randall. f »Neen," antwoordde Terwolde; »wat ik u te vertellen heb, kan ik hier doen. Randall, wij mannen hebben geen voorbereiding noodig, daarom zeg ik terstond dit eene; Augusta Rahoff mag niet langer in uw huis blijven." In de uiterste verbazing zag Randall zijn vriend aan die in de grootste, half bedwongen ont roering vervolgde: »de huishoudster die al te scherpe oogenhad, en een geboren intrigante blijkt ie zijn, heeft bij verscheiden fa milies op de meest onkiesche wijs over Augusta's vriendschap voor u en Marie gesproken; heeft gezegd dat ge u wel wist te troos ten in uw leed en dat het haar niets verwonderde dat ge een vierde persoon in uw huis kunt missern Ziedaar Randall, waar om Augusta niet langer bij u mag blijven." Randall had die woorden gehoord, kampend met toorn en smart. Bitter was zijn glimlach en scherp en schril zijn stem toen hij antwoordde: »Ik weet niet Terwolde, hoe gij mij dit durft of wilt meedeelen.. Voelt ge dan niet dat zulke laster een slang is, die men doodt door zich boven haar te verheffen? Voelt ge dan niet, dat mijn eigen ik 't onnoodig maakt dat ge mij deze tijding brengt ?" En terwijl de schrille stem zachter blonk, vervolgde Randall: »Hoe kunt ge zbo wreed zijn, gij die weet hoe innig ik mijn vrouw liefheb niemand of niets stel ik boven haar; mijne . kinderen waren mij zoo dierbaar, maar nooit waren ze mij dier baarder dan mijne vrouw." «Waarom doet ge mij dit leed aan, Terwolde?" Terwolde wilde antwoorden, toen hij getroffen werd doorlicht geritsel onder de veranda, en op 't zelfde oogenblik zag hij een ge stalte heenzweven. Hij wist genoeg. Hij wist dat zijn woor den waren gehoord door haar voor wie hij die zoo kwetsende taal tot eiken prijs had willen verzwijgen. Verbijsterd stond hij tegen over Randal), die de oorzaak van zijn zwijgen aan andere ontroe ring toeschreef. «Waarlijk," hernam Randall, B zoo iemand, dan moest gij't weten dat mijn vriendschap voor dat edele kind, vriendschap is, en geen ander gevoel.1' Terwolde beheerschte zich; het werk moest vol tooid nu 't was begonnen. »Dat weet gij, en dat weet ik, maar dat welen de menschen niet," sprak hij, D en soms kan het plicht zijn om zelfs den schijn te vermijden en de kwaadsprekendheid; niet ter wille van u zelf, maar ter wille van uwe vrouw en van Augusta, moet ge over tuigd zijn dat ik niet onnoodig heb gekwetst door de waarheid te vertellen." »Maar het is onmogelijk om Gusta de reden op te geven dio haar vertrek eischt; ge begrijpt Terwolde dat een zoo fijngevoelend hart als het hare te zeer gekwetst zou worden door zulk een laster. Zij heeft zich aan Marie en mij gehecht met een kracht die men zeldzaam aantreft bij vrienden en tot dank voor die gave, zal ik haar meedeelen wat booze tongen zeggen? Ge voelt Terwolde dat dit geheel onmogelijk is." En Terwolde, ontroerd door de gedachte dat zij, die dit niet mocht hooren, reeds alles wist, sprak: »Randall, ik geloof dat het toeval u van allen twijfel omtrent hetgeen gij te doen hebt, heeft ontslagen; ik geloof dat Gusta onze eerste woorden heelt gehoord; ik zag haar als een echaduw voorbijgaan, en als ik mij niet heb vergist, zal ejk voorwendsel van uw kant overbodig zijn." / »En zal een vernedering het loon zijn voor alles wat zij offerde," sprak Randall. »Ge zijt te ver gegaan Terwolde; ge hadt mij en haar die dwaze praatjes kunnen en moeten besparen, gij hebt vergeten dat schijn, schijn is, en voor uw overdreven, wreede uitspraak vind ik maar n uitleg. Waarom hebt ge mij nooit gezegd dat gij Augusta lief hebt ? Nu begrijp ik al uw vrees. Nu ook, voel ik, dat zoo 't gehoorde Gusta al een schok kon geven, ook zij zal voelen uit welke bron uw woord voortvloeide.. ."< »Lief te hebben en bemind te worden zijn geen synoniemen," antwoordde Terwolde. »en daarbij uw lesd is groot genoeg; het leed van anderen mag u gespaard worden. En nu vaarwel, geen woord meer hierover; doch n verzoek: mocht ik mij vergist hebben en dit blijken door Gusta's rustig blijven, zeg haar dan dat zij naar huis moet terug keeren, omdat gij besloten zijt om met uw vrouw op reis te gaan, en doe dit ook; zij is sterker dan .verleden jaar en de terugkeer in haai' huis zou haar geest ? nog ontspanning kunnen geven, al had de reis zelve niets uitge werkt." Randall antwoordde niet. Hij drukte Terwolde's hand en bleef, nadat de vriend was vertrokken, nog geruimcn tijd in diep gepeins verzonken op de plek staren waar Augusta moest gezetpn hebben eer zij uit hare rust was opgeschrikt. En zonder het te weten, kwam in zijn herinnering de morgen terug, toen hij in al te prikkelbare stemming haar had gegriefd en voor zijn onrechtvaar dige ruwheid, vergeving had gevonden; neen, geea vergeving, zij had immers geantwoord dat zij onhartelijk had geschenen. Hij voelde het, met Gusta zou de laatste zonnestraal uit zijn hart worden geroofd, zou de eenzaamheid hom in haar rouwge waad onverbiddelijk op zijde staan. (Wordt vervolgd.) SCHAAKSPEL. No. 47. Van P. KIDSON te Leed», ZWAET. a D o a e t 8b WIT. Wit speelt voor en geeft in 2 zetten mat. (Wit 10 en Zwart 4 «tukken met K. E 6). 9FL0SSING VAN SOHAAKPBOBLEEM Na. Zonder zwarte pion op g 3, l H 7 B 71 » £ 7 nt C 6 mat. (a) 2 B 7 B 8 mat. D 5 nt E l (4 O 5 - O « (b (b D 5 E 6 a B 7 P 7 mat. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. is juist opgelost door A. P. te Arnhem; B. te Utrecht; A, B. S. te Ti§l Schijnbaar roddelooze partij No. 84 Wit: K. c l, T. g l, B. R 2, Pd. g 4, P. c 4 en f 4. Zwart: K. g S, D. cl 3, T. f 8, P, b 3, e 2, f 7 en g 7, Wit beslist liet «pel ia zijn voordeel in twee zetten. EET VRIJE WOORD. Wie gepasseerden Maandagavond in het Gebouw der Vrije Gemeente de volksvergadericg onder leiding van mijnheer F. Domela Nieuwenhuys bijwoonde, en de nieening is toegedaan, dat elk beschaafd, weldenkend man oproer en geweld, als ongeoorloofd en verderfelijk, moet verwerpen, haeft ongetwijfeld een hoogst ougunstigen indruk van genoemden volksmenner ontvangen. Hij deed letterlijk niets dan de werklieden ophitsen, door met klem te wijzen op hun overwicht in getalssterkte, zoodat men huivert bij do voorstelling, dat de honderden of duizenden, die zich dop» zijn opruiende voorstelling laten verhitten, te eeniger tijd in da gelegen* beid zouden zijn om tot daclelijkheden over te elaan. Volgens den overmoecügen volksman" bestaat er niets goeds in fle maatschappij, en heeft de bezittende klasse geen auder doel, dan den minderen man ta onderdrukken, uit te zuigen", aan ellende en gebrek; prijs te geven. De staatszorg voor kosteloos onderwijs, develephilantb.ropische instellingen, de particuliere liefdadigheid bewijzen afdoende, dat de hoogere standen niet ongevoelig zijn voor het lot van den minderen man, en er bsstr.nt geen grond om to betwijfelen, of de re<*>r gegoeden afkserigzonden zijn van afdoende hulp indien hun de mogelijkheid daarvan slechts werd aangetoond en bekwa-ae mannen zich aan de spits eteldea om een ve.trouwbaar plan ten uitvoer te brengen. Dat alles loochent Domela Nieuwenhuys, of liever, hij verwerpt Let: hij tracht de massa te beduiden, dat alle liefdadigheid voor hun hulpbe hoevende standgenooten beleedigend is. De behoeftigen moeten het hunne1' cisehen: zij zijn behoeftig omdat de rijken hen bestelen; hun rechtmatig moctea zij met geweld

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl