Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR. NE DERL AN D.
No. 388
tichte Stndentenbond (van niet-leden van het Korps) door te vragen in
Vriendschappelijke relatie te mogen treden met hefc U. S. C., daarmede
tevens gevraagd heeft erkenning" van het Studentenl)oud door liet Korps.
Het . S. C. beweert dit en heeft een weigerend antwoord gegeven; de
Bond blijft ten stelligste ontkennen dat het vragen van erkenning haar
doal ia geweest.
DiöStrijd maakt ntt op mij wel een weinig den indruk van
woorden«iftarij tin beide zijden. Het bond heeft vriendschappelijke relatie
gevrftsgd, natuurlijk met het oog op de geschiedenis van de universiteit
die oti» nit de tijden van Daan Koorders leert (toen ook de studenten
Aan de «niversiteit in tweeën gescheiden waren) dat wanneer die
relatie niet bestaat, de twee partijen geregeld bij elke ontmoeting
handgemeen worden. Dat schijnt ook een der gevolgen" te zijn waarom
noch het Korps, noch het Bond de verantwoordelijkheid wil op zich nemen.
Die vriendschappelijke relatie heeft het Korps, daarin eene erkenning
ziende, geweigerd omdat het m. i. terecht meende daarin zijn eigen
glazen intewerpen.
Toch moet ieder Stichtenaar betreuren dat er geen middel gevonden
is fatinnen worden om de beide partijen bije-n te brengen. Zeker zon,
wanneer tusschen het Korps en het Bond eene relatie bestond, zij het dan
ook geene vriendschappelijke, maar dan toch eene relatie, het gemakkelij
ker gevallen zijn ora te onderhandelen over de voorwaarden
vanvereeniging tusschen deze beide collegees, dan nu men door openbaar gekrakeel
nog tnecr van elkander is vervreemd en de bestaande kloof grooter ge
naakt heeft.
Moeilijker dan vroeger nog zal thana eene toenadering zijn, en wan
neer niet professoren of curatoren hunnen invloed aanwenden om de
Verdeelden tot een te brengen (gelukkig verneem ik zoooven dat hot
gerncht loopt dat van dio zijde eene poging in dien geest zal worden ge
daan) daöziet het er treurig uit met het jubilaenm dat in 'SG ter gelegen
heid van het, 250-jarig bestaan der Universiteit zal worden gevierd. Zoo
ooit dan is deze gelegenheidjer eene, die met beide handen kan worden aange
grepen door allen, die het wél meenen met onze Hoogeschoo), om hunnen
invloed te dor'n golden, opdat het 250-jarig feest der academie moge ge
vierd worden door allen, die daar op den oogenblik hunne opleiding genieten.
Ttisschen hen, die meenen dat een flink jongeling niet tegen de
moriIjjke weken van het groenloopen moet opzien, en anderen die slechts
wenschen dat de nieuwe leden worden voorgesteld aan de ouderen, is in
derdaad de afstand zoo groot niet, of met een weinig goeden wil van
beide zijden, kan zy tot een minimum, tot een broederlijke omarming
Worden teruggebracht.
Met het oog op de Omstandigheden" ware dit te wenschen. liet zou
aftn onze universiteit een nieuwe kracht geven, die haar bestaan tlechts
kan verzekeren.
KUNST.
HET AMSTERDAMSCH TOONEEL.
Tffêo merkwaardige voorstellingen hadden deze week plaats: do eerste
van Tileden, treurspel, door Ernest Legouvé, en de ocrsto hier ter stede
van Severo Torelli, drama, door Franjois Coppée. Het Grand Théatre
speelde Medea, in eeno vertaling van den oud-regisseur van het Nederl.
Tooneel, den heer Kettmann, pseudoniem Floris van Westarvoort, de
Stadsschouwburg gaf Severo Torelli, ia 't hollandsch overgebracht door
den heer Van Hall.
"Waar de comédie" glimlacht over onze planken, waar de operette en
het kluchtspel schateren, waar het drama druischt en stormt, daar
wil men het treurspel, de hoogere tragedie, wel eens vergeten. De
negentiende-eeuwer, die nu in. den schouwburg zich luidruchtig-vroolijk
laat vermaken, zich er dan als door een fijn en scherpzinnig onderhoud
ziet beziggehouden, of in wien dun weder gevoel van schrik, van medelij
den en verontwaardiging wordt wakker geroepen, hij loopt gevaar, dat
het hem ontga, hoe aan het tooneel gegeven is nog een andere gewaarwor
ding te doen ondervinden, hoe in die van de kerkelijken zoo gehate woning
der kunst nog eene meer edele, voor ons meer ongewone, gemoedsstem
ming is te verkrijgen, eene, welke haar bij de veel goden vercerende
Grieken den thans zoo vaak misbruikten naam van tempel deed verwer
ven, namelijk die van te worden verheven. Men beweert, het
treurspel zij niet van onzen tijd. Wordt Europa eens verrast door de
geboorte van den een of anderen genialen tooneelspeler, ja, dan verheugt
men zich in staat te zijn gesteld Sophocles of Eacine te zien vertolken.
Men speelt Sophocles in 't Grieksch, gelijk te Oxford geschiedde, en
Racine vertoont men zoo oorsprong-getrouw mogelijk. Maar dit behoort
tot de zeldzaaraheden, en een negentiende-eeuwsch treurspel, door een
tijdgenoot vervaardigd, en heel en al, onmiddellijk, door bedendaagsehe
sceptische burgers te genieten, wordt veelal onder de onmogelijkheden
gerekend.
Wellicht oordeelt men zoo te recht, wellicht werd hot zuivere
grootBche, het heidenmoedige, het kalme keizerlijke schoone, die voormalige
alléenheerscheres.voor goed van den troon gestooten, waar zij zeteldein
de dramatische kunst. Georg Brandes heeft gezegd: Es giebt etvvas
unsterblicheres als die Schönheit, das Leben". Het schijnt wel, dat zijne
uitspraak den weerklank vormt van het gevoelen van den dag. Mnar
zeker is het: het tooneel, door ons te boeien en ons te verlustigen, door
ons onophoudelijk de droefheden en vreugden des gewonen levens voor
te houden, door ons daarmede te doen weeuen en lachen, kon tocli het
vermogen van ons te verheffen niet geheel verstompen. Nog staren
wij naar het horoïke mei: bewonderende oogen, nog winden wij ons op
voor den tooneeldichter, die zijn gedachten eu zijn liederen in marmeren
figuren overatorttc. Al to veel echte, onvervalschte natuur wordt. 0113
alom opgedi?cht, i'mn Uat wij niet mot dankbaarheid ons nog eens weder
door dat onnatuurlijke, afc 200 veel bovennatuurliiks had, zouden laten
vervoeren. Dat blauw daarboven is slechts dampkring, toch komen er
uren, waarin wij verlangen er naar op te zien.
Tot do auteurs, wier «aam allengskens allean bij vergissing nog nu en
dan schijnt uitgesproken te worden, mag Ernest Legouvégerangschikt
worden. Men behoeft echter Ifetltcr van Arsène Houssaye, noch de Cor*
respondanc.es van Kachel gelezen te hebben, om van MécUe te hooren,
door Legouvévoor deze tragödienne geschreven en door haar geweigerd,
het treurspel, dat tot dat beruchte proces tusschen den dichter en da
tooneelkunsfenaros aanleiding gaf, dnt door Montanelli in 't Italiaanscb
werd vertaald, in 1830, toen Ponsard, die andere treurspelschrijver,
zijn grootsten roem reeds beleefd had, voor 't eerst werd gespeeld, waar
mede Ristori later door geheel Europa een triomftocht deed, en hetgeen ten
onzent door mevr. Kleine, een vijftien jaar geleden, verdienstelijk werd
gegeven. Een vergelijkende studio leert, dat de Medea van Legouvé, zoo
al in rijkdom van sentiment en in stoutheid van consequentie voor het
meesterwerk van Euripides eu voor het kunstwerk van Oorneille onder
doende, eeno vaardigheid in do samenstelling, eeno beknoptheid bezit ea
tegenover liet meedoogcnloos wroede, het onvermurwbaar fatale der
vertoonde levcnsgevallen, zachte, lieidfivollo, medelijdende, goedaardige
elementen stelt, die eene harmonie wekken, weldadig voor de zinnen vuil
hedendaagschc schouwburgbezoekers.
De belangrijkheid >au hot feit dezer opvoering doet echter meerder uit
weiding over het gedicht ongewensi-ht schijnen. Een genoegen, waarop men
zich reeds lang had voorbereid, werd den tooneellief hebbers te smaken
gogeven, het bestijgen van wat men tamelijk algemeen voor de laatste
hoogte aanziet door een tooneolspelcrs-talent te bereiken, gebeurde. Mevr,
Frenkd-Duuwmccstor debuteerde in het treurspel.
De kunst van het tragedicspelcn is die, welke majesteit legt in den
bartstocht, heiligheid in hut gevoel; het is dio, welke de liefde tot hare
hougste geestelijke beteckenis opvoert, welke den haat een gezuiverd en
noodlottig-pleehtig karakter doet aannemen; de teederheid verkrijgt een
erigelenstem, de hoon omkranst zich roet de aureool der zich wrekende rechtvaar
digheid. Hier is scherts en lach gebannen. Het geween en de woede, de wraak
en de vervloeking klimmen tot een verheven orde: zij dragen den stem
pel der grootschheid. Waar naar in het nieuwere tooneelspel opmerking
tgave vereischt wordt van den tooneelspeler, om hier het gebaar zóó iu te
richten, daar die beweging in te hvschen, de gelaatsuitdrukking te dier
plaatse op zulke wijze te veranderen of de stem dio eigenaardige into
naties te doen aannemen, daar wordt die opmerkingsgave, wanneer bot
de tragedie jjoldt, echoonheidszin, de tact van zooeven adelt zich hier tot
vernuft.
In hoeverre het spel van mevr. Frenkel ds vergelijking met i!at der
beroemde tragédiennes zou mogen doorstaan, kan eerst later, zoo wij haar
eens als een Phedra, als een Iphigenia hebben leeren kennen, teu volle
worden beslist. Voorloopig is het ons slechts geoorloofd nota te nemen
van het, goede, nu reeds te aanschouwen gegeven. Hiertoe rekenen wij
dan: hot uiterlijk. Drie bedrijven lang, verschijnt telkens in datzelfde
zwarte rouwgewaad, de donkere haren ter nauwernood door den gelen
hoofdband eeuigsints omsloten, met doodsbleek gelaat, deze Medea, dio
een zoo schrikwekkende taak komt vervullen. Voorts: het gebaar in ver
schillende oogenblikken, b.v de gestrekte armen, waarmede Medea, bij
bet eerste wederzien, tot Jason henenschrijdt; de wilde liefkozingen,
waarmede haar handen do kinderen streelen en die de kinderen, volgens
den tekst, voor de moeder-zelve angst aanjagen; de armen stout opge
heven in den eeredienst van god Saturnns; bijna voortdurend het
statigo op- en afgaan der armgebaren, hun aanvang, bun groeien, bun
volvoering; eindelijk de laatste opperste vingerwijzing, derde bedrijf, die
Jason met al de schuld der bedreven misdaden belaadt. De gemeenzaam
heid, waarmodo diezelfde ledematen Krcuaa zoo fel aanvatten in bet
tweede bedrijf scheen minder verdedigbaar. Ook het snelle heen en
weder draaien, om overal Jason te bespeuren, kon den toets der
crilick niet lijden. Maar in het gebaar en in de lichaamsbewegingen
was overigens een schoone, een waardige, een tragische forschheid
waar te nemen. De in smeekingen neergezonken houding, de woeste
oogliikkeringen, bot in wanhoop over het verlies der kinderen ter aarde
ploffen op de marmeren trappen van Saturuus' beeld, draagt grootea
lof weg. Alleen een vertragen, een temperen van den spoed der bewe
gingen zoude soms niet schaden. De stem dezer Medea uitte zich meer
dan eens in machtige of roerende tonen. Nauwelijks hoorbaar zacht,
vol weemoed, zuiste het: hun stem, hun lieve stem", als de kinderen
naderen ; vreeselijk droevig klonk: ik heb geen kinderen meer!" Ake
lig, met de scherpe koelheid van het genot der wrake, sprak die stem
van de aan te richten marteling, en het Kreusa toegeworpen tartende
twijfelwoord over de voltrekking van haar huwelijk: misschien!", en de
laatste toorn, de aanklacht tegen Jason, als oorzaak van al het geschiedde
kwaad, het Gij!", dat de tragedie besluit, kwam met al de soberheid der
ingehouden woede, in het van smart eu vorbolgenhcid brekende accent,
tot zijn recht.
Van do overige spelers behaagde de heer Ruygrok, de dichter
Orpheus, het meest. Men zoude allicht geneigd wezen zijn optreden te
voel gepozeerd te noemen, ware het niet een klassiek" tooneelspe!, dat
ons bezighoudt. De heer Knygrok had dikwijls een goede gesticulatie
en beschikt over een welluidende spraak.
Do tooisels en eostumen leken in 't algemeen te veel geplakt, tefrisch,'
te poppenspel-achtig, te theatraal. Zouden de nu gebruikte
godenbeelden ook niet voor anderen kunnen plaats maken? Zij werpen een
comische tint op de tooneelen, waarin zij toegesproken of aanbeden
worden.
En nu Severo Torelli. Aangezien dit drama, hopen wij, nog meerdere
malen to Amsterdam zal gegeven worden, zullen wij later, zoo het pas
beeft, het als tooneeldicht omschrijven en het zijne plaats in de
tooneelletterkunde trachten aan te wijzen. Ucstek-fiischen vorderen, dat wij ons
nu tot een kort woord over de opvoering bepalen.