De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 30 november pagina 4

30 november 1884 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR. NE DERL AN D. No. 388 tichte Stndentenbond (van niet-leden van het Korps) door te vragen in Vriendschappelijke relatie te mogen treden met hefc U. S. C., daarmede tevens gevraagd heeft erkenning" van het Studentenl)oud door liet Korps. Het . S. C. beweert dit en heeft een weigerend antwoord gegeven; de Bond blijft ten stelligste ontkennen dat het vragen van erkenning haar doal ia geweest. DiöStrijd maakt ntt op mij wel een weinig den indruk van woorden«iftarij tin beide zijden. Het bond heeft vriendschappelijke relatie gevrftsgd, natuurlijk met het oog op de geschiedenis van de universiteit die oti» nit de tijden van Daan Koorders leert (toen ook de studenten Aan de «niversiteit in tweeën gescheiden waren) dat wanneer die relatie niet bestaat, de twee partijen geregeld bij elke ontmoeting handgemeen worden. Dat schijnt ook een der gevolgen" te zijn waarom noch het Korps, noch het Bond de verantwoordelijkheid wil op zich nemen. Die vriendschappelijke relatie heeft het Korps, daarin eene erkenning ziende, geweigerd omdat het m. i. terecht meende daarin zijn eigen glazen intewerpen. Toch moet ieder Stichtenaar betreuren dat er geen middel gevonden is fatinnen worden om de beide partijen bije-n te brengen. Zeker zon, wanneer tusschen het Korps en het Bond eene relatie bestond, zij het dan ook geene vriendschappelijke, maar dan toch eene relatie, het gemakkelij ker gevallen zijn ora te onderhandelen over de voorwaarden vanvereeniging tusschen deze beide collegees, dan nu men door openbaar gekrakeel nog tnecr van elkander is vervreemd en de bestaande kloof grooter ge naakt heeft. Moeilijker dan vroeger nog zal thana eene toenadering zijn, en wan neer niet professoren of curatoren hunnen invloed aanwenden om de Verdeelden tot een te brengen (gelukkig verneem ik zoooven dat hot gerncht loopt dat van dio zijde eene poging in dien geest zal worden ge daan) daöziet het er treurig uit met het jubilaenm dat in 'SG ter gelegen heid van het, 250-jarig bestaan der Universiteit zal worden gevierd. Zoo ooit dan is deze gelegenheidjer eene, die met beide handen kan worden aange grepen door allen, die het wél meenen met onze Hoogeschoo), om hunnen invloed te dor'n golden, opdat het 250-jarig feest der academie moge ge vierd worden door allen, die daar op den oogenblik hunne opleiding genieten. Ttisschen hen, die meenen dat een flink jongeling niet tegen de moriIjjke weken van het groenloopen moet opzien, en anderen die slechts wenschen dat de nieuwe leden worden voorgesteld aan de ouderen, is in derdaad de afstand zoo groot niet, of met een weinig goeden wil van beide zijden, kan zy tot een minimum, tot een broederlijke omarming Worden teruggebracht. Met het oog op de Omstandigheden" ware dit te wenschen. liet zou aftn onze universiteit een nieuwe kracht geven, die haar bestaan tlechts kan verzekeren. KUNST. HET AMSTERDAMSCH TOONEEL. Tffêo merkwaardige voorstellingen hadden deze week plaats: do eerste van Tileden, treurspel, door Ernest Legouvé, en de ocrsto hier ter stede van Severo Torelli, drama, door Franjois Coppée. Het Grand Théatre speelde Medea, in eeno vertaling van den oud-regisseur van het Nederl. Tooneel, den heer Kettmann, pseudoniem Floris van Westarvoort, de Stadsschouwburg gaf Severo Torelli, ia 't hollandsch overgebracht door den heer Van Hall. "Waar de comédie" glimlacht over onze planken, waar de operette en het kluchtspel schateren, waar het drama druischt en stormt, daar wil men het treurspel, de hoogere tragedie, wel eens vergeten. De negentiende-eeuwer, die nu in. den schouwburg zich luidruchtig-vroolijk laat vermaken, zich er dan als door een fijn en scherpzinnig onderhoud ziet beziggehouden, of in wien dun weder gevoel van schrik, van medelij den en verontwaardiging wordt wakker geroepen, hij loopt gevaar, dat het hem ontga, hoe aan het tooneel gegeven is nog een andere gewaarwor ding te doen ondervinden, hoe in die van de kerkelijken zoo gehate woning der kunst nog eene meer edele, voor ons meer ongewone, gemoedsstem ming is te verkrijgen, eene, welke haar bij de veel goden vercerende Grieken den thans zoo vaak misbruikten naam van tempel deed verwer ven, namelijk die van te worden verheven. Men beweert, het treurspel zij niet van onzen tijd. Wordt Europa eens verrast door de geboorte van den een of anderen genialen tooneelspeler, ja, dan verheugt men zich in staat te zijn gesteld Sophocles of Eacine te zien vertolken. Men speelt Sophocles in 't Grieksch, gelijk te Oxford geschiedde, en Racine vertoont men zoo oorsprong-getrouw mogelijk. Maar dit behoort tot de zeldzaaraheden, en een negentiende-eeuwsch treurspel, door een tijdgenoot vervaardigd, en heel en al, onmiddellijk, door bedendaagsehe sceptische burgers te genieten, wordt veelal onder de onmogelijkheden gerekend. Wellicht oordeelt men zoo te recht, wellicht werd hot zuivere grootBche, het heidenmoedige, het kalme keizerlijke schoone, die voormalige alléenheerscheres.voor goed van den troon gestooten, waar zij zeteldein de dramatische kunst. Georg Brandes heeft gezegd: Es giebt etvvas unsterblicheres als die Schönheit, das Leben". Het schijnt wel, dat zijne uitspraak den weerklank vormt van het gevoelen van den dag. Mnar zeker is het: het tooneel, door ons te boeien en ons te verlustigen, door ons onophoudelijk de droefheden en vreugden des gewonen levens voor te houden, door ons daarmede te doen weeuen en lachen, kon tocli het vermogen van ons te verheffen niet geheel verstompen. Nog staren wij naar het horoïke mei: bewonderende oogen, nog winden wij ons op voor den tooneeldichter, die zijn gedachten eu zijn liederen in marmeren figuren overatorttc. Al to veel echte, onvervalschte natuur wordt. 0113 alom opgedi?cht, i'mn Uat wij niet mot dankbaarheid ons nog eens weder door dat onnatuurlijke, afc 200 veel bovennatuurliiks had, zouden laten vervoeren. Dat blauw daarboven is slechts dampkring, toch komen er uren, waarin wij verlangen er naar op te zien. Tot do auteurs, wier «aam allengskens allean bij vergissing nog nu en dan schijnt uitgesproken te worden, mag Ernest Legouvégerangschikt worden. Men behoeft echter Ifetltcr van Arsène Houssaye, noch de Cor* respondanc.es van Kachel gelezen te hebben, om van MécUe te hooren, door Legouvévoor deze tragödienne geschreven en door haar geweigerd, het treurspel, dat tot dat beruchte proces tusschen den dichter en da tooneelkunsfenaros aanleiding gaf, dnt door Montanelli in 't Italiaanscb werd vertaald, in 1830, toen Ponsard, die andere treurspelschrijver, zijn grootsten roem reeds beleefd had, voor 't eerst werd gespeeld, waar mede Ristori later door geheel Europa een triomftocht deed, en hetgeen ten onzent door mevr. Kleine, een vijftien jaar geleden, verdienstelijk werd gegeven. Een vergelijkende studio leert, dat de Medea van Legouvé, zoo al in rijkdom van sentiment en in stoutheid van consequentie voor het meesterwerk van Euripides eu voor het kunstwerk van Oorneille onder doende, eeno vaardigheid in do samenstelling, eeno beknoptheid bezit ea tegenover liet meedoogcnloos wroede, het onvermurwbaar fatale der vertoonde levcnsgevallen, zachte, lieidfivollo, medelijdende, goedaardige elementen stelt, die eene harmonie wekken, weldadig voor de zinnen vuil hedendaagschc schouwburgbezoekers. De belangrijkheid >au hot feit dezer opvoering doet echter meerder uit weiding over het gedicht ongewensi-ht schijnen. Een genoegen, waarop men zich reeds lang had voorbereid, werd den tooneellief hebbers te smaken gogeven, het bestijgen van wat men tamelijk algemeen voor de laatste hoogte aanziet door een tooneolspelcrs-talent te bereiken, gebeurde. Mevr, Frenkd-Duuwmccstor debuteerde in het treurspel. De kunst van het tragedicspelcn is die, welke majesteit legt in den bartstocht, heiligheid in hut gevoel; het is dio, welke de liefde tot hare hougste geestelijke beteckenis opvoert, welke den haat een gezuiverd en noodlottig-pleehtig karakter doet aannemen; de teederheid verkrijgt een erigelenstem, de hoon omkranst zich roet de aureool der zich wrekende rechtvaar digheid. Hier is scherts en lach gebannen. Het geween en de woede, de wraak en de vervloeking klimmen tot een verheven orde: zij dragen den stem pel der grootschheid. Waar naar in het nieuwere tooneelspel opmerking tgave vereischt wordt van den tooneelspeler, om hier het gebaar zóó iu te richten, daar die beweging in te hvschen, de gelaatsuitdrukking te dier plaatse op zulke wijze te veranderen of de stem dio eigenaardige into naties te doen aannemen, daar wordt die opmerkingsgave, wanneer bot de tragedie jjoldt, echoonheidszin, de tact van zooeven adelt zich hier tot vernuft. In hoeverre het spel van mevr. Frenkel ds vergelijking met i!at der beroemde tragédiennes zou mogen doorstaan, kan eerst later, zoo wij haar eens als een Phedra, als een Iphigenia hebben leeren kennen, teu volle worden beslist. Voorloopig is het ons slechts geoorloofd nota te nemen van het, goede, nu reeds te aanschouwen gegeven. Hiertoe rekenen wij dan: hot uiterlijk. Drie bedrijven lang, verschijnt telkens in datzelfde zwarte rouwgewaad, de donkere haren ter nauwernood door den gelen hoofdband eeuigsints omsloten, met doodsbleek gelaat, deze Medea, dio een zoo schrikwekkende taak komt vervullen. Voorts: het gebaar in ver schillende oogenblikken, b.v de gestrekte armen, waarmede Medea, bij bet eerste wederzien, tot Jason henenschrijdt; de wilde liefkozingen, waarmede haar handen do kinderen streelen en die de kinderen, volgens den tekst, voor de moeder-zelve angst aanjagen; de armen stout opge heven in den eeredienst van god Saturnns; bijna voortdurend het statigo op- en afgaan der armgebaren, hun aanvang, bun groeien, bun volvoering; eindelijk de laatste opperste vingerwijzing, derde bedrijf, die Jason met al de schuld der bedreven misdaden belaadt. De gemeenzaam heid, waarmodo diezelfde ledematen Krcuaa zoo fel aanvatten in bet tweede bedrijf scheen minder verdedigbaar. Ook het snelle heen en weder draaien, om overal Jason te bespeuren, kon den toets der crilick niet lijden. Maar in het gebaar en in de lichaamsbewegingen was overigens een schoone, een waardige, een tragische forschheid waar te nemen. De in smeekingen neergezonken houding, de woeste oogliikkeringen, bot in wanhoop over het verlies der kinderen ter aarde ploffen op de marmeren trappen van Saturuus' beeld, draagt grootea lof weg. Alleen een vertragen, een temperen van den spoed der bewe gingen zoude soms niet schaden. De stem dezer Medea uitte zich meer dan eens in machtige of roerende tonen. Nauwelijks hoorbaar zacht, vol weemoed, zuiste het: hun stem, hun lieve stem", als de kinderen naderen ; vreeselijk droevig klonk: ik heb geen kinderen meer!" Ake lig, met de scherpe koelheid van het genot der wrake, sprak die stem van de aan te richten marteling, en het Kreusa toegeworpen tartende twijfelwoord over de voltrekking van haar huwelijk: misschien!", en de laatste toorn, de aanklacht tegen Jason, als oorzaak van al het geschiedde kwaad, het Gij!", dat de tragedie besluit, kwam met al de soberheid der ingehouden woede, in het van smart eu vorbolgenhcid brekende accent, tot zijn recht. Van do overige spelers behaagde de heer Ruygrok, de dichter Orpheus, het meest. Men zoude allicht geneigd wezen zijn optreden te voel gepozeerd te noemen, ware het niet een klassiek" tooneelspe!, dat ons bezighoudt. De heer Knygrok had dikwijls een goede gesticulatie en beschikt over een welluidende spraak. Do tooisels en eostumen leken in 't algemeen te veel geplakt, tefrisch,' te poppenspel-achtig, te theatraal. Zouden de nu gebruikte godenbeelden ook niet voor anderen kunnen plaats maken? Zij werpen een comische tint op de tooneelen, waarin zij toegesproken of aanbeden worden. En nu Severo Torelli. Aangezien dit drama, hopen wij, nog meerdere malen to Amsterdam zal gegeven worden, zullen wij later, zoo het pas beeft, het als tooneeldicht omschrijven en het zijne plaats in de tooneelletterkunde trachten aan te wijzen. Ucstek-fiischen vorderen, dat wij ons nu tot een kort woord over de opvoering bepalen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl