Historisch Archief 1877-1940
, WEEKftLAB V®0»R N-EDERLMf*.
i Marie l" smartelijk trilde zijn stem, toen hij vroeg: »En ge
,hebt haar laten gaan ? Als een engel bleef zij bij ons "
B Zij wilde niet blijven", antwoordt Marie stamelend en
opeenmaal voelt Randall dat Gusta's vertrek in verband moet staan
met den omkeer in Marie's gedachten, en tegelijk herinnert hij
zich dat volgens Terwolde, Gusta gisteren het hem meegedeelde
had gehoord en alles wordt hem duidelijk. Gusta wetend hoe
een groote schok het evenwicht zou kunnen herstellen heeft ten
koste van zichzelf Marie willen redden door haar den laster te
ooenbaren. Ja, zóó moet het zijn, denkt Randall, maar tegelijk
als hij door dit te voelen de waarheid nabij komt, overmeestert
hem een groote angst, want hij voelt tevens, en verwijt het zich
met pijnigende oprechtheid dat hij zonder het te willen of te weten,
door zijn vertoüwelijke vriendschap en groote sympatie aanleiding heeft
gegeven tot hartstochtelijker gevoelens, en dat het alles offerende liefde
voor hem kon zijn die Marie's oogen geopend had. Bitter verwijt
hij zich zijn egoïsme waardoor hij de troosteres had willen behouden,
die hem al meer en meer onmisbaar, dagelijks dierbaarder had moeten
worden. En elk harer woorden, elke blik dier zachte, gloedvolle oogen
staan hem als getuigen der eerst nu gevoelde waarheid duidelijk voor
den geest. En nu is zij weggevlucht, ziek en eenzaam! Ontroering
belet hem te spreken, hij verlaat het vertrek, doorzoekt zijn huis
en keert dan, terwijl hij zich zooveel mogelijk beheerscïit naar
zijn vrouw terug.... s Gij hebt gelijk, Marie, onze arme Gusta
is heengegaan. Dat is het loon voor hare volkomen toewijding."
Marie hoort in die woorden niet het natuurlijke verwijt; de
argwaan keert in het overspannen gevoel terug en overheersen!
bet teruggekeerd geluk.
En Randall? Valsche schaamte weerhield hem de volle
waarheid te uiten, terwijl hij zich wilde wijsmaken dat dit
zwijgen kieschheid was tegenover zijne vrouw. Zoo zwegen
beken over hetgeen hen opnieuw scheidde, en hoe zij voor
elkaar trachtten te verbergen wat beiden wél het meeste
bezighield, zij zagen toch beiden die zwarte schaduw welke zich
tusschen hen gedrongen had en het eene woord dat alles helder
zou hobben gemaakt werd niet uitgelokt, bleef ongesproken.
Een moeder waakt aan het ziekbed van haar kind en gunt zich
slechts rust als de zieke sluimert. Zelfs overdreef zij de taak die
wel te zwaar moest zijn voor een zoo zwak lichaam. Onverbid
delijk, angstig zelfs had zij anderen uit de ziekenkamer geweerd.
Dikwijls als in koortshitte onsamenhangende woorden door de
zieke waren geuit, had de hand der trouwe waakster het gloeiend
hoofd der zieke verkoeld, maar óók, sedert die onsamenhangende
klanken, waaruit slechts een moeder verstaanbare, duidelijke taal
kon spellen en begrijpen, had zij, hoe afgemat ook, alle hulp van
de hand gewezen.
't Was in een stil, nachtelijk uur, de zieke sluimerde rustiger
dan te voren, maar de moeder bleef waken.
Waaraan dacht zij, terwijl ze de slapende beschouwde?
_ Voor de eerste maal gevoelde zij hoe dit kind van haar andere
kinderen verschilde, van hen die allen 't evenbeeld warea van
hun oppervlakkigen, hun practischen vader. Ja, geheel anders
was dit, tot heden toe door haar niet gekende kind, en als zij
hieraan denkt, zweeft uit lang vervlogen tijd het lichtbeeld der
herinnering voor haar geest en de macht van een eertijds zoo cliep
gevoel sluit hare gedachten als in een toovercirkel. En als
zij tot de werkelijkheid terugkeert, dan ziet zij zich zelf als een
arm, verminkt menschenhart en voelt hoe elke bloesem daar is
verwelkt en hoe zij, meer huisslaaf dan moeder, alle poëzie in
hare ziel heeft voelen sterven, hoe zij geleefd heelt om gedachten te
dooden, hoe zij verzuimd heeft ook soms te rusten en een
zaadkorrel Ie planten in het hart harer kinderen waardoor nog iets
anders dan de gelijkenis met hun vader zou zijn ontkiemd, en
waardoor dit sluimerende kind niet zou hebben getracht naar een
toewijding die zij tehuis ontbeerde, niet had leeren kennen!
Kooit gedurende die lange jaren van haar huwelijk, een huwe
lijk? had zij zooveel lijd gevonden ora hare gedachten den vrijen
teugel te laten dan nu, in die ongekende, rustige slilte, en ia
haar hart rijst de bede: o God! laat mij boeten, ni*t haar!
Alsof zij niet geboet had!
Als de morgen aanbreekt, ?it zij nog onbewegelijk bij het ziek
bed en voelt dat eerst nu, eerst nu, dit kind het hare is.
Daar openen zich twee oogen, een hand wordt haar toegestoken,
en de goede verpleegster knielt bij het ziekbed en met een stem
die van het hart tot het hart spreekt, juioht zij fluisterend: »Mijn
kind, nu zie ik dat ik u behouden heb." Want een kalme blik
heeft den hare ontmoet ; een gelukkige blik was het echter
niet, ook dit zag de moeder, en zij voelde volkomen dat de eerste
gewaarwording bij den terugkeer tot het leven, zonder eenige
illusie was. Eer zij 't weet, spreekt zij: »moed gehouden Gusla,
*t zal beter worden." Wat bracht haar tot het uilen van die woor
den? Zelve toch had zij ondervonden, te lang ondervonden dat
het niet beter was geworden, zelve had zij nooit te voren het
ijs rondom haar hart voelen smelten.
Verwonden! zien de kalme, weemoedige oogen haar aan. Was
het. eeo droom?
Was de droom der liefde opgelost in een anderen droom? Nooit
toch had die moeder haar met zooveel liefde aangezien, nooühad
zij iets in eigen hart voelen trillen bh hare woorden. En waarom
sprak die moeder haar moed in? VVist zij dan dat er moed
ncodig was? Het hoofd half opgericht, peinst Gusta zonder te spre
ken en hare gedachten worden helderder.
5> Moeder", vraagt zij met een mat blosje, »heb ik gepraat ter
wijl ik koorts had?" Het moederhart weifelt, het antwoord volgt
niet terstond.
Dan zegt zij zacht:»Ja Gusta, dat hebt ge; ik alleen was altijd bij u".
Een handdruk gaf het wedenvoord, welsprekender dan klan
ken. Toen, met het gekat geheei naar hare moeder gekeerd,
sloot zij de oogen en de bairnhartige slaap, spreidde op nieuw
zijn beschermende vleugelen over haar uit.
't Is eenige weken later. De herfst weeft zijn fijn gesponnen
draden langs boom en bloem, geeft zijn diepe tiateii aan natuur
en giet stroomen van veerkracht in gezonde harten die daarvoor
nog vatbaar kannen en willen zija.
Gedurende den eersten tijd van haar herstel, toen was het
Augusta als wilde zij, noch kon zij vatbaar zijn voor't herwinnen
van gezondheid en veerkracht. Het herstellen, zoo poëtisch voor
hen wie 't leven toelacht, was haar een foltering. Te sterven van
smart past geen kind der 19de eeuw; de mensch ia onzen tijd
moet voelen dat hij een stofje is van 't groot geheel zija hart
mag niet wenschea te sterven, zoolang er nog iets nuttigs door
't nietige stofje is te verrichten. Te sterven aan een gebroken hart
daarin was eertijds poözie, maar is thans ziekelijk gevoel, 't Was
krachtJoos dus van d;f. kind der 19de eeuw dat zij de eeuwige
rust meer wenschte dan een lang leven. En toch, nietig stofje
als ze was, ze voelde zich te zér een individu, om als molecule
te kunnen leven. Eén gedachte hield haar staande en verjoeg de
dood het was de gedachte aan hare moeder, de pas gevonden
moeder die meer nog dan zij, een steun behoefde en een troost.
't Was voor die moeder, niet voor de wereld die zoo'n nietig
stofje wel missen kan, dat zij zich plotseling aangreep do
zwakheid overwon door kracht, en 200 te tweede male sterk
werd, juist door hare zwakheid. Zij behoorde niet tot de vrouwen
die door 't verstand en door haar geest krachtig zijn zij was
een wezen dat boven alles liefde moest geven, liefde moest nemen.
Met hare moeder zat zij in een kleinen ommuurden tuin die
het beeld was van 't meest prozaïsche bestaan. De graszoden
rondom de benepen perkjes staken hier en daar hun spichtige
sprieten omhoog en waren ginds platgedrukl of geheul kaal. .Welig
groeide het onkruid in de smalle paden, terwijl da aarde door
algeheele onthouding van schoffel cti hark, hard' was als arduin.
Eenige planten prijkten langs den muur, maar schenen te klagen
over te weinig zon, terwijl een perkje met, raaandrozea elk jaar
meer dorheid en grooter ieerate vertoonde; hier en daar bloeide
aan den top van een hoog opgeschoten twijg, een schraal,
verarmoed roosje. Slechts fle grooto appelboom in den hoek ver
heugde zich in zorgvuldige verpleging; trotsch breidde hij zija
kroon uit ea zag met hel zelfbewustzijn van meerderheid op de
eenzame, verwaarloosde bloemen neer.
xGusta, wil ik u iets voorlezen?" vroeg de moeder om af
leiding te gevet! aan den peinzendcn blik die gedurig den hare
ontmoette. En toen het voorstel aangenomen y,~as, ging zy hoen
en keerde weldra terug met cea boe!;, waarvan de randen ver
sleten waren en de bladen geel geworden, liet was ecu rom.m
uit dea lijd harer jeugd, en liet was geen boeiende lectuur. Zij
die luisteren zou, droomde, rnaar voor de lezeres scheen het boek
meer dan boeiend, meer chn schoon, en do slem eerst /wak on
slepend verkrijgt meer en meer eon bcz'.deïi'i.en id;-;'k. 'Ver
wonderd staart Augusla c!e lezeres a^a ea hare, verwondering
klimt als zij de göesiverru'di'ng ziet die do oiule, afgematte
oogen doet schitteren, terwijl de stem trut ca de hand die
hat book vasthoudt, beeft. Maar eindelijk hapert die slem.
51 Moeder, hf.t lezen vermoeit u, laat mij liet doen". Zwijgend
wordt het boek gegeven; Gusia doorbladert liet ea f.-eslden litc'.
Op het eerste blrsVzij^epoi'on van geschreven lellevs, stille getui
gen van tic waarheid" dai. niots geheel ksu woiv.en bitffewischt, Vuil
wat eens bestond; dat do lidtnskons der wond tlijvea.
Gusi.a leest, rmar hare gedachten zijn bij S;are moeder, die,
haar itreiwerk geheel vcrgelom', vacc fumengcklcrndo handen luis
tert sis werd zij betoovcrd door de schoonste muziek, als
bcd'vc'ü"''':"1. b''av' de liciüjble Icn'.'igei.i'-'er' Ko*1 r-uw merkbaar
rood kleurt nare mgezoniccri, niecKe wangen; uó leeft ook ia
de sints lang verwelkte purperen roos nog de nia'.io weerschijn
van haar blos. i-'e herfUwirul ruiseht iri de slervciule bladeren,
de herfstdraden trillen, en de stern d;:r lezeres wordt .gedurig
zachter. Eigen eenzaamheid, eigen gemis ea leegte wijken voor
meegevoel en hore oogen cloen een vraag die verstaan wordt, liet
oud:} hart verhaalt aan het jonge een ke'ie geschiedenis, verhaalt
van een groote, diepe liefde, die niet glervcn kon toen ontrouw
het IQOH werd.
» Weet ge Gus'a wüarom ik een slechte moeder was? Neen spreek
lief. niet togen ik weet dat het zóó is, en eei'st aan «w ziekbed
heb ik het gevoeld. Een slechte moeder was ik, omdat, hut al
fe scherpe leed mijn leven vergiftigde; ik heb hem die mij ver
gelen kon, willen bewijzen dat ook ik vergat en sloot eeu
nuwefijk zonder liefde. Eerst toen het te laat was kwam ik tot be
zinning gebroken was de gekrenkte trots! O ik had geen
reden meer om flor te zijn tegenover mijzelf. Toen, Gusta,
doodde ik het overweldigend loei! en volgas het streven von uw
vader die geheel opging in drukke bezigheid. Alles wat in het
leven poëzie kan geven, hinderde mij ea voor mijn kinderen
hot waren immers geen kinderen der liefde had ik dikwijls
een gevoel als waren zij de mijne niet.