Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 590"
KUNST.
HET AMSTEKDAMSCH TOONEEL.
Tentement Juliette Anx grands do la terra
Dit 4 Boméo: Donntna «n bravo;
Ca n'est pas l'alonette, Vi?' Ie lüinistère!
On dirait du vean t On dirait dn veau.
Zoo Bingt Baron op 't oogenblik in de Variétés te Parijs. De gewone
jaarlijksche Revue, waarin de meest geruchtmakende gebeurtenissen der
laatste twaalf maanden in een lachwekkend licht worden voorgesteld, is
daar weder aan de orde van den avond. Sarcey geeft er verslag van;
hu en alle reporters en alle toeschouwera hebben zich erg vermaakt. Nu,
zoo'n Revue ia ook altijd een succes. Te Brussel heeft men er verleden
jaar ook veel genoegen van gesmaakt. Zoude het niet aardig wezen, indien
een onzer tooneelbestureu voor Amsterdam ook eens met zoo iets de
proef wilde nemen? Verbeeld u, of neen, verbeeld het u niet, want het
ware ondeugend en oneerbiedig, dat de heer J. de Boor, of de heer Bigot
of Kreeft minister Heemskerk'a gouverneroentalen handel en wandel eens
in proza en rijm op de planken bracht, of dat wij den heer Keucheniiis,
Schaepman of dr. Abraham Kuyper, welke laatste nog wel zoo'n stichte
lijk boekje heeft geschreven: Eehoort een christen indekomedie? stelt
u voor dr. Kuyper uit de decoratie te voorschijn tredend, uit een fraai
bosch of nit een tooneel-porte-brisée,... zou het niet zijn: on dirait du
veau!
Doch, in ernst, de schouwburg-directeuren moesten er over nadenken.
Heeft de Millioenen-juffromv en enkele andere uit de zaken van den
dag gegrepen blijspelen dan niet een flink welslagen genoten? Wanneer
men hieraan begon, en aan waarlijk met geest bedeelde schrijvers het
vervaardigen der teksten opdroeg, legde men den grondslag eener nieuwe
nationale staatkundige en maatschappelijke volksklucht. De heeren der
Variétés in de Amstelstraat zouden er een begin mee kunnen maken.
Een aan het karakter van hun lokaal zeer voegende bezigheid ware het
exploiteeren der actualiteit ten bate van iederen goedlachsche. Indien
zij een nederlandsche broeikast van comische tooneel-literatuur wilden
helpen stichten, zouden zij als bloemisten in de gaarde onzer dramatische
kunst, met eere genoemd kunnen worden. Het behoeft niet hoog en
en wonderlijk" te zijn, alleen maar niet vervelend, maar aardig, maar
hollandsch, maar nieuw, actueel.
Tot heden toe verricht men echter weinig soortgelijks in Amstel's tooneel"
wereld. Mot Nieuwe Jaar zullen Thomasvaer en Pieternel weder min of meer
aanhoorbare verzen opzeggen, bevattende toespelingen op gemeente- en
landszaken. De Bruiloft van Kloris en Roosje zal zes of achtmaal worden
opgevoerd, en daarmede is het laatste woord gezegd. Van tooneelver.
tooningen, die deelnemen aan het sociale openbare leven, verder geen sp?or.
Men bereidt zich ook volstrekt op de wisseling der jaarkringen niet voor.
Eenige goede bekende stukken worden gegeven, een enkel nieuw fransch,
voorta spreekt men over het ontbinden der Rotterdamscha afdeeling van
het Nederlandsen Tooneel", dat wordt aangekondigd, over den heer van
Zuylen, die gezegd wordt zich aan het Parkschomvb.-gezelsehap te zullen
engagseren, over het aanhangige proces tusschen den heer van Hamme
en de Koninklijke Vcreeniging, en daar blijft het bij.
De Stads-Schouwburg geeft nu herhalingen van de twee aangenaamste
Nederlandsche tooneelstukken, die gedurende de laatste vijf jaren ver
schenen: Zijn meisje komt uit, door Mr. P. Brooshooft en Het Sonnet,
door Frederik van Eeden. De inhoud ia den lezers bekend, de
rolverdeeling onderging geene verandering. Toch wilden wij nopens het stuk
des heeren Brooshooft hier nog eene opmerking inlasschen. Men heeft
den schrijver o. a. geprezen om de getrouwe kenschetsing van Indische
toestanden", welke in het tooneelspel aangetroffen werden, ja, men heeft
deze bijzonderheid zijn eerste verdienste geprezen. Dit was, schijnt
ons, een verkeerd denkbeeld. Want, wat verstond men bij deze gelegen
heid onder toestanden"? Niet het leven der hartstochten en karakters,
zooals zich dat eigenaardig in Indiëmag openbaren, zooals slechts onder
dien hemel en op dien aardbodem mogelijk mag zijn, maar slechts uiter
lijke gebruiken en zeden, speciale gewoonten van het dagelijksch huis
houdelijk leven: officieren en burgers, die zoo en zoo aan tafel zitten,
zich met dat en dat kaartspel onledig houden, in een dus en dus ge
meubelde woning, op zulk en zulk uur; gezelschappen, die op deze wijze
eten, jonge dames, die naar gene manier reizen en geldeed gaan, enz. Zulko
afbeelding nu ia het streven van een panopticum, van een tableau vivant,
van een pantomime misschien, niet dat des tooneels. Alleen het inner
lijke leven, dat ons door zijn uitwendige openbaringen geschilderd wordt
heeft waarde, niet die uitwendige openbaring als zoodanig. Het zijn niet
de gebruiken der Indische samenleving, het zijn Indische zielen, waar
mede men ons in kennis heeft te stellen ; de teekening der gebruiken
kan slechts als stoffeering der hoofdzaak in aanmerking komen. Wij
bekennen ons nu hoegenaamd niet van gevoelen, dat dus 'a heeren
Brooshooft's stuk verwerpelijk zij ;falleea heeft men hem averechtsclien lof ge
boden, en werkelijk te weinig de fraaie trekjes, waaruit fijne
opmerkinggave en een kunstvaardige hand ter weêrgeving der ontvangen indruk
ken blijkt, geteld. Minder dus ten gevolge van het gebruik sommiger
Nederlandseh-Indische termen, spijzen of meubelen, door den auteur zijn
personen voorgeschreven, dan wel om het, bedrijf-einde b. v., dat stoornis
tusschen de vrienden brengt en voor de volgende bedrijven een heel
drama belooft te veroorzaken, en oin den hier en daar niet ouaardigen
conversatie-toon, waardeeren wij het stuk. Bemint en haat de neder»
landach sprekende bevolking van ludiüanders als Europeesche
menschen, is zij jaloersch op een van de onze verscheiden wijze, Zijn meisje
komt wt leert dat niet, doch hij, die maar n waren meuschnlijken harts
tocht-klank heeft opgevangen, hij, die maar n karakter kenmerkend
woord heeft gevonden, verdient daarvoor erkentelijkheid.
De Brave Hendrik, eerste voorstelling Leidsohs Plein heden-avoml,
ia een blüscel in vijf bedrijven vau den hier te lande nog weinig bekenden
auteur M. von Pnrenwald, vertaald door me,j. Stnmpf. Bij loven en
welzijn hopen wij er a.-st. week de kern en pit van te hebben kunnen
genieten.
Het Grand Théiitre zwom deze week in don goudgroenen vijver der
middelmatigheid, in wiens diepte geen kostbare gewassen of zeldzame
planten te bespeuren zijn, maar aan wiens oever ook geen adders onder
het gras schuilen. Speel Pailjas, speel Gltmde Stock, speel vooral Ilaa
Korporaal, en geen leed zal u deeren. Ja, ja, Donderdag ging t4
vijftigste opvoering van Haar Korpoi'aal! 't Zijn geen onaardige cijfe;,
die liet getal opvoeringen van eenigo stukken in het Grand Théiitr
bereikt: Fédora honderd, Door tantes opgevoed tachtig, De Kor por a \
brengt het minstens tot zestig. Faitst noch Mcdea gingen twintig ui ;>.*:,
Zou hot tijd worden om ons te verzoenen met liet oude fransche nieJ<>'
drama en het nieuwe duitsche blijspel?
Pailjas nu, blijft altijd nog een type van belang. Het contrast tusschen
het noodzakelijk-laehende en vreugdevolle gelaat des straat-kunstemakers
en zijn bloedend binnenste betoont zich bij voortduring de hartedief der
medelijdende schouwburgbezoekende gemoederen. Zooveel ongeluk bij
zooveel uit plicht voorgewend» blijmoedigheid speculeert niet te vergeefs
in da fondsen van barmhartigheid en meewarigheid, die elk publiek in
de comedie-zaal vertegenwoordigt. Pailjas is van eene ietwat vrouwlijl'.e,
weeke geaardheid, doch men houdt hem alles ten goede om zijn groot
verdriet. Claude Stock ia esn ander hoer. Ha ha, de man met het roode
masker", bij ons ingeleid door Capa.... Capadose! Een hevig melodrama,
met voorspel. Stock moest echter voor den Korporaal wijken, en zoo zal
het vooreerst wel altijd wezen. Ziet gij, noem wat ge wilt, noem zelfs
het melodrama met zijn moorden en brandstichtingen, ziet ge, daar ia
toch maar n duitsch blijspel; dat staat bovenaan.
In Frascati kwam de vroolijke Babolin ons op zijn zangen ontha
len, of eigenlijk niet Babolin, deze blijft zelfs ongezien, maar hy die er
zich voor uitgeeft, de schoone zanger Lorenzo, door vele vrouwen be
mind en vele terugbeminnend, die eindigt met prinses Mirane te mogen
liefhebben, na eerst hot jonggetrouwde boertje Melissen een bittere kool
te hebben gestoofd, welke echter toch ten laatste gezond werkt. Voor
Lorenzo, de roode gestalte, welke te midden eener donderbui op 't tooneel
komt vallen, speelde en zong, met zijn bekende opgewektheid, de tenor
van Beem. Wij onderstaan ons dezen acteur, wien zooveel goede hoe
danigheden eigen zijn, in overweging te geven de gebaren van beide
handen op de borst houden en van het met zakdoek of hand de bovenlip
aanraken, niet te veel te herhalen.
Mevr. Büdermann speelt Elvérine, des beertjes vrouw, heel lief. Zij
spreekt een zoo zuiver hollandsch; gemeenzame taal wordt bij haar niet
plat, en wanneer zij woorden te gebruiken heeft, die niet tot het
allergewoonste van den dagelijkschen omgang behooren, verliezen die op haar
lippen wat zij anders te gemaakt of te stijf mochten hebben. Een heel
eenvoudig voorbeeld: wanneer zij zegt, in plaats van laten we klinken!''
(Amsterdamsche spreekwijze): laat ons klinken!" dan bemerkt men niet,
dat zij niet gewoon spreekt, maar blijft het zinnetje natuurlijk. Dit, en.
ook de fraaie klankvorming, die haar orgaan kenmerkt, komt haar zang
ook zeer ten goede. Zij houdt er een bekoorlijke stem op na. De heer
Kreeft, in de rol van generaal Karamatoff, leverde wederom een potsierlijk
type en voldeed den toeschouwers buitengemeen.
De hr. Kelly gaf een even guitig en nuchter boertje Melissen te ziecj
als rnej. Coersen eene beminnelijke JSagatdla Karamatoff'.
13 December 1831. K. J. W
HET TOONEEL TE ROTTERDAM.
Köpnicker straat 120.
Voor niet veel meer dan honderd toeschouwers gaf het gezelschap der
maatschappij de tweede opvoering van de nieuwe Posse der heeren
Moser en Heiden, getiteld: KöpnicJccrstraat 120.
Karel llciner bewoont do benedenverdieping van zijn huis in de
Kupnickerstraat en heeft de bovenverdieping aan verschillende families ver
huurd. Reeds bij het begin van het stuk zien wij, hoe groot de last van
Heiner is; de een wenseht een nieuwe gaspit, de andere een badkamer,
een derde komt met vrouw en zes kinderen naar beneden, omdat de water
leiding stuk is en alles onderwater staat; in n woord: het huis ia een
ware plaag voor den bezitter. Gaarne neemt hij dan ook het voorstel
vaa zijn neef Kolder aan, om het huis te verruilen tegen het landgoed
Lammersdorf van den grondbezitter Krafft, die dit buitenverblijf gaarne
wil kwijt zijn.
De ruil komt tot stand door tusschenkomst van Holder; wanneer ech
ter beiden in het bezit zijn hunner nieuwe woning, zien zij, hoe zij be
drogen zijn, daar het landgoed al even slecht is als het huis. Omdat
het huis zal worden onteigend ter wille van een nieuwe straat, is de
geI dienstige Holder bij de hand om er Kraftt, dia het heel gaarne weer
kwijt wil zijn, van af te helpen. Hij koopt het zelf, om het natuurlijk
tegen groote winst aan de stad af te staan. Ongelukkig echter wordt
No. ll'J onteigend en Holder zit nu met 120, dat hij niet kan betalen.
Intusschen is een huwelijk tot stand gtkomen van den zoon van Kr.afff.
met de dochter van Heiuer; het jonge paar zal het landgoed gaan bewo
nen eu de familie Heiner met den ouden Krafft zullen bij Holder in de
Köpnickerstraat 120 komen inwonen. Behalve het genoemde huwelijk
komt er ook nog een tot stand van de nicht van Holder met een aan
staand houtvester en van een Inspecteur van het landgoed met de huis
houdster vaa Ileiner. Drie paartjes in n stuk... dat 's voldoende.
De nieuwe Posse van Moser en zijn compagnon ia mij erg tegenge
vallen. Grappige tooneeltjes vindt men er maar zelden in en de onmoge
lijkheden zijn zoo sterk, dat een blinde ze doorziet. Yan de flauwste
theatretrucs is gebruik gemaakt en de conventie is er ten top in geheven.
Otn dit oordeel met een voorbeeld te staven, wil ik alleen het volgende
aanhalen. l)e grondbezitter Krafft komt bij Heiner, om het huis eens te
zie;i en het contract te sluiten.-. Het water druipt zoo aard;doorthet