Historisch Archief 1877-1940
No. 390
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
plafond, dat het Metst en neerkomt op het hoofd van den notaris, die
woedend wil wegloopen, maar Era ff t, die er bij staat en ook water op
zijn hooft krijgt, bemerkt er niets van. Trouwens de spil, waarom alles
draait, de ruil van landgoed en huis, hehoort tot de onmogelijkste on
mogelijkheden. Men zou zich een huis ot een landgoed aanschaffen en
er de gebreken niet in ontdekken, die hier voorhanden zijn; aelfa voor
een Posse, toch wat al te sterk.
De opvoering was saai, vervelend. Om hazepeper te maken, moet men
een haas hebben en om een komisch stuk op te voeren, moet men een
komiek hebben. Nu de heer Van Zuylen is vertrokken, heeft men geen
eersten komiek en is de heer Faassen gedwongen geweest, de rol van
Heiner te vervullen. Bedorven heeft hij de rol niet, er was ook niets aan
te bederven, maar hij heeft er ook niets van gemaakt. De anderen
hebben hun best gedaan, maar Jat heeft niet kunnen baten, want het is
een feit, dat de eerste komiek zoo'n stuk draagt; met hem staat of valt
het. Daar de heer Faassen nu volstrekt geen komiek is, is het ook
zeker voor het grootste deel aan hem te wijten, dat de opvoering aan
een grenzelooze saaiheid leed. Ik wil echter niet vergeten hierbij te voo
gen, dat de omstandigheden den heer Faassen ditmaal gedwongen hebben,
om als komiek op te treden.
Het gerucht, waarvan ik verleden week sprak, is reeds een feit ge
worden ; de Eotterd. afdoeling van het Nederl. Tooned gaat na afloop
van dit seizoen over op een Naamlooze Vennootschap onder directie van
de hoeren Le Gras, J. Haspels, D. Haspels, R. Faassen en Mevr. Beersmaiis.
Zullen wij nu weer het oude, uitmuntende, llotterdamsche gezelschap
terug krijgen? Ik hoop het van ganscher harte en wensch den onder
nemers nu reeds het beste succes toe.
10 December '84. M. H.
VELEELEI TOONEELBESCIIOUWING.
L
De heeren P. H. Hugenholtz Jr., M. A. Perk, en mevr. Lina Schncïder
hielden, elk in zijn hoogst eigenaardigen trant, elk de zaak van een heel
ander, zeer op zich zelf staand, standpunt beschouwend, elk van een van
de twee vorigen zeer verschillende tribune, deze week redevoeringen over
tooneel.
Het is uit hoffelijkheid en om van het bijzondere tot het algeraeene
over te gaan, dat wij beginnen met mevr. Schueider's toespraak, welke
gehoord werd in de groote zaal van Felix Meritis en tot titel voerde:
),!Jo invloed van Vondel op het duitsche drama".
Daar het den lezer niet onbekend zal zijn, dat de gebeurtenis van liet
gf.houden-worden eener voordracht uit drie hoofd-gegevens bestaat: de
parsuca door wien, de zaak waarover, en het publiek waartoe gesproken
v.'trdt, vinden wij vrijheid te verhalen, dat mevr. S., een groote gestalte
va& middelbaren leeftijd, gebuid in zwart zijden kleed en wit handschocisul,
dt'ltig en ernstig zich aentar de tafel plaatste, om het woord te richten
tot de, breede rij dames, allen blijkbaar aanzienlijke, die in wandeltoilet,
ecnigon waarlijk met notitie-boekjes gewapend, haar gehoor uitmaakten.
Do heer J. W. Brouwers, pastoor te Bovenkerk, is een geestdriftig
nederiandsch tooneelminnaar. om wien niemand zicii bedenkt niet met waar
dering te glimlachen, wanuser er literair-dramatische lar.srenneu",
toursiooien, worden aangekondigd, die hem, hem alleon, m het steekspel
toeiU-a, om zevenmaal van EiJgelauil naar Holland te rennen", d. w. z. eene
vergelijking tussclien Vondc: en Milton, wat de verdienste en verhouding
baur.er drama-figuren betcei't, m te stellen, daarom is het betreurens
waardig, dat de bij-een-komat in Odeon, dis zich als zoo weinig vervelend liet
aanzien, door toedoen des hoeren Delprat in '"t water gevallen is maar
v.anneer mevr. Schneider, de vrouw, die een even helder dooi-zxhfc hoeft in
d" fijnste schakeeriagen der duitsche en nederiandsehe tooneelletterkundeu
ais in de invloeden, welke die literaturen afzonderlijk en onderling
behe^rs.'hen, wanneer zij belooft ons den invloed te loeren kennen door
Vonde!, ouzen hollandschen dichter, op den breeden stroom van het hoogduitsch
drama geoefend, dan wacht elk gelaat zich te glimlachen, maar behoudt
een geschiedkundig-literaire, passende belangstellende uitdrukking. Do uit
komst der voordracht van mevr. Sclmeider is, dat wij hare hcuschheid wel
zeer op prijs mogen stellen. Immers hetgeen zij ons over Vondel's invloed
geleerd heeft, naast de bescheiden reeds door dr. Kollewijn's verhan
deling omtrent Gryhius tot ons gekomen en hoofdzakelijk sommige tech
nische onderdeelen en de keuze van enkele onderwerpen uctroiïende, door
het duitsche tooneelspel naar Vondel overgenomen, van welke bescheiden
de spreekster een ruim gebruik heeft gemaakt, getuigt bij uitstek
van innemende wellevendheid tegenover het liaar ontvangend Holland.
Vooral het slot der toespraak was zeer bevredigend. De spreekster de
clameerde Isabella's alleenspraak uit Schiller's Braut von Messina:
Dor Noth gehorchend, nicht dam cignen Trieb,
Tret'ich, iliïgreiaen Hiiuptei dieaer eindt,
Heraus zu euch aua den verschwiogouen
Gomachern meinea Fraucnsaals... enz.
Treffend is hierin Vondei's geest merkbaar. liet is alsof er geuren van
Holland's duincnkust door zulke verzen van Schiller waaien. Wis denkt
hierbij niet aan:
Het hemelsche gereght heeft zich ten langen lost»
Ontferremt over my en mijn benaeuwdo
vesteEu arme burgcry..
T>f aan: Waar werd opreghter trouw..." of aan: ,.,Konstantijntjei>,
Zaligh kijntjen"? Niet waar? Of... niet? Bedriegen wij ons en is de be
trekking tusschen Vondel en Schiller eigenlijk niet aanwezig?
De letterkundig-ontwikkelde dames der Heeren- en Keizersgracht
bel)beu nu ook in hun schildpadden en satijnen notiiie- boekjes genoteerd,
<dat Vondel, onder ons gezegd, de vader van het moderne duitsche
?drama is. Wat tegenover zooveel welwillendheid en galanterie der duitsche
"dichteres to stellen? Laat ons dankend buigen en inet de handen haastige
bewegingen in den vorm van wuiven maken.
Voor een volgende gelegenheid meenen wij de aandacht op nog zeer
belangwekkende onderwerpen te kunnen vestigen. Namelijk de invloeden
van Hooft op de Engelsche poëzie, van Breêroöop de Chineesche.
Byron-zelf zou met genoegen van zulke verhandelingen kennis genomen
hebben. Men moet het vernuft en de vindingrijkheid naar waarde weten
te schatten, welko hun inhoud zij. Dusdanige beschouwingen over dra
ma-geschiedenis zijn meer dan nuttig. Gaat uw gang maar. Behandelt
alles; wij zullen komen luisteren. Interessant! zeer interessant! zeer wel,
zeer goed:
I read tLc clmslabel";
Very well:
I rcad tho missionnry";
rrctt.y very:
I tried at Ilderim";
Aliem!
I read a sheet of Slarg'ret of Anjon";
Can you 'f
1 tuni'd a pus'e of Soott's Waterloo";
Pooh! Poon!
I looIcM at Wordswoïtli's milli-while Bylstone Doe";
Hillo!
12 December. K. J. W.
WANDELINGEN OP DE TENTOONSTELLING.
XI.
Wat is er aangenamer dan in die landschappen te wandelen! To walk
in these picturesl (Waarde lezer, dit is nu weer een trok d Zaüorbeen 1)
Er in te grasduinen!... De critiek hier in Belgiëis het er over eens,
dat de Hollanders in 't landschap nummer n zijn van de tentoonstelling.
Ziet, dat ligt daaraan dat de noordelijke broeders eigen aard en
eigen natuur hebben geschilderd. Wij bewonderen het meer in het
woud van opper-Beijcrcn, van den Dusseldorper Ernest van Bernuth;
andere duitsche en niet onpoëtische Ilerfsten , Winters, Hoscldafrcclen ,
enz. De eenvoudige waarheid van Nordgren's Waterval ~bij Troll/iatte
treft ons en wij staan verbaasd en opgetogen bij A. Normann's reusach
tige, grootsche Lofoten-stukken uit Noorwegen. Wij juichen, bij de on
gezochte poëtische waarheid van Smith-Hald, den Noor, uitgedrukt in
den morgen aan den liristiania-fjord. Wij zien met genoegen de kun
stenaars (De Spaniji, A. Marcette, A. J. Heijmans (-115), den
voortreffelijken II. Baisch uit Karlsruhe en vele anderen dio goede r e g e n e
ff e c t e n hebbeu weten uit te drukken. Wij begroeten met vreugde de
kleine koetjes aan 't water van Loon, Massaux, en een aantal andere
stukken, welke ccn dergelijk onderwerp voorstellen. Wij werpen gaarne
een blik op II. Marcette's werk, en op den Moerdijk van zijnen naamge
noot Alexander, wiens Willemsdorp wat koel, wat stroef is, zou men
bijna zoggen, doch door zedige waarheid aantrekt; wij vergeten Frans
Couiteus niet (wat zou het dagblad Da Amsterdammer, wat zouden De
Zweep en lid VclJcsbdang er wol van zeggen, waarin zijn talent zoo
hoog wordt geprezen ? 't Is een jong schilder, vol van gevoel voor waar
heid en poëzie der natuur. Zijn Terugkeer uit de 7;crJc is echt vlaamsch
en van krachtig koloriet, al is de behandeling ook wat slordig. Doch,
gelijk ecne enkele zwaluw of wat de lente niet maakt, zijn en blijven de
Hollanders als groep velen overtreffen. Men beschouwo de drinkende
koeien van Jan Vrolijk. Hoc goed is de harmonie van 't avonduur daar
uitgedrukt, al is ook de tint wat somber!
Men zie verder den Juniday in Holland van Philip Zilcken. Wij noe
men don indruk weldoend. Anderen zeggen wellicht: Hoe simpeltjes!"
Men raag dit werk g«rust boven zijn Algeric stellen. Men gunne eenen
vriendelijken blik aan den molen van J. H. Wijsmuller, aan Abcoude, van
Everdingen de (schilder zelf moge er een weinig meer loven in blazen;) aan
Jan van Essen's Middaguur ; aan J. van de Sande Bakhuyzen's Duinen; in 't
voorbijgaan eenen vriendelijken lach voor mejufvrouw Gerardina, wier papa
vers en vruchten wedijveren met de fruitstukken en bloemen van Mej. Anna
Abrahams, de Kollcbloemen, enz. van Mej. Anna Bcch, die wij bidden en
smeken toch niet in 't impressionisme te vervallen. Een jong meisje dat
impressionistisch wil schilderen is Ie comble van onbehagelijkheid. Zy
blijve dan maar liever modestcment (!) een leerling van Metsu of Dow of
Daniël Seghers. Nu, do bollandsche dames loopen geen gevaar. Aan W.
C. Kip kunnen wij de impressionistische onduidelijkheid vergeven, hij schil
derde eenen Scliemeravond, zijne natuur is edel en waar. Voor 't overige
zijn alle katjes in 't donker een beetje grauw.
Van katjes gesproken. Niet alleen dat de jongedames Alice en Emma
Eonner allerliefste fruitstukken leverden, maar heure moeder, Mevr.
Ilenrictto lïouner, die in 1879 de gouden medaljo behaalde, schilderde eene
uitmuntende groep poesjes onder den titel van Le mouvement perpetuel,
bij welker beschrijving wij gaarne langer zouden stilstaan dan de ruimte
het ons veroorlooft.
Schilderessen van 't Noorden. Een bezoek bij die drie dames
(Vleurgatsclie Steenweg, 51) is een reisje naar Brussel waard. Hoeveel dames denkt
gij wel, lieve lezeres, dat aan de tentoonstelling deelnemen? Ik zal het
u zeggen: Eli' getrouwde dames, zesenvijf'tig ongehuwde kunstenaressen,
waaronder conige uit Frankrijk, daarenboven nog vijf Duitsche en vijf
Hollandsche jonge dames. Hieronder noemen wij bij voorbeeld Mevr. Mes
dag?vau Houten, die wij nu reeds sedert eenige jaren, nevens haren 'ge
maal, op onze tentoonstellingen (maar verleden jaar alleen töMunchen^
en niet to Gent) ontmoetten. Zij is goed geslaagd met hare Citroenen,
doch zij zal 't zich zeker tot even groote onderscheiding rekenen dat ons
de baren der Noordzee van haren beroemden gemaal nog sappiger, noch
Sterkender toeschijnen, en toch is het slechts water. Maar welk water!
Dat is het machtige element, met al deszelfs dichterlijke, en terugge
houden woede! 't Is een doek, ditmaal zonder schip, alleen een klein
zeil schemert aan den verren horizon. Mocht Mesdag zulk water (a la
Gudin) op vierdubbele grootte geschilderd hebben! Hij zal 't doen! W
verwachten het!