De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 14 december pagina 7

14 december 1884 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No.'390 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. «nannen en vrouwen, die zich zelven recht verschaffen en door middel van geweld zich wreken, onschuldig verklaren of de meest verzachtende omstandigheden aanvoeren, werken dergelijke onhebbelijkheden maar al te zeer in de hand! A. B. LETTERKUNDE. FIORE DELLA NEVE. Jan eene Sultane en andere gedichten. Sneek, 1884. Mathilde, sluimer I Zomernacht doet droomen En zomerdroomen zijn van manestralen En njanestralen zijn als liefdestroomen.... Jacques Perk. Op c:n avond, een paar jaar geleden, waren wij, eenige bewoners van Ajusterd,am, die allen, zoo a! niet practlsch in de kunat werkzaam, haar toch een warme vereering toedragen, waarbij de ondergeteekende, in de vriendelijke en artistiek gemeubelde huiskamer van een geacht stadge noot en gevierd kunstbeschermer te gast. Er wei-d gemusiceerd en voor gedragen. Juist had een melodieuse vrouwenstem enkele nummers van Heine's en Schumann's Dichterliëbe ten geboore gebracht, toen een andere vrouY>, ditmaal eene, wier schitterend palet haar reeds lang eene vermaar den naam in de kunstwereld deed winnen, de vraag stelde: ' i,Hebt gij al iets gelezen van dien nieuwen jongen dichter, die is opge staan met Eene liefde in het Ziiiden? Ik las er een paar bladzijden van en onwillekeurig brengt deze muziek mij ze weer te binnen." Welzeker" zei de huisheer, ik heb het boekje hier liggen." Hij kreeg 't nu te voorschijn en, om de geprikkelde nieuwsgierigheid der overige aanwezigen te voldoen, begon hij er wat uit voor te lezen. Hij toegoa en, daar'niemand zich verveelde, ging hij voort. De aandacht van het gezelschap werd waardeering, de waardeering be wondering. Het gansche gedicht werd voorgelezen. Zeer Iaat in den avond, keerde ieder, zeer voldaan, huiswaarts. Men had muziek gehoord, ofschoon er verder gezongen noch klavier was gespeeld. De dichter, die toen debuteerde, is sedert meermalen voor het publiek opgetreden. Thans heeft zijn naam een welluidenden klank verkregen voor ieder die de-poëzie bemint. Het zij zijne gedichten door weekblad kolommen, tijdschrift-bladzijden of in het elegante boekforinaat wereld kundig v/erden gemaakt, steeds bleef de indruk, schoon zich verrijkende en versterkende, dezelfde, liet was, het is muziek, liet is een teedere, kunstige muziek. Zeg nu: wie van het jeugdig dichter-geslacht behoort de palm: J. Perk, Soera Rana, Hélïua Swarth, M. Coerjs, Fiore delia Neve? Niet alleer, dat ik dit niet weet, maar ik twiji'cl er zelfs aan, of bet nuttig zoude aijn het te veten, t'iore uella S'eve" is in waarheid de bloem der snesuw." Dit dichter-talent heeft een bloemennatuur. In de taal onzer koude Noordsche gewesten, bloeien zijne gaveu met zuide lijke geuren, in Spaansche of Italiaansche kleurenpracht. Dat de auteur zijn onderwerpen bij voorkeur geenzijds de alpen of geenzijch do apeunijtien kiest, is niet ziju eenige overeenkomst met Allrc.l de Musset. Zoo wiea zij voort; en toon, na luttel jaren, De leeftijd Invaia, Jat op !>a:u- bïoeke wang Van zelf iïo blos met plots'ling gloeien rees, En zander reden v,-eei;; en 't kloppend l:aut Van zelf zijn slag versnelde, en 't starend og Geheimen zocht aan verren horizont, lin vroeg, niet wetend wat het vragen wilde, En antwoord vond niet wetend wat 't beduidde, Toen aai hij haar, Uat dit bezieling was Der ku; se.... Eijn deze regelen niet van een verhaaltrant, gelijk aan dien des fianscheu dichters, al is het wat 't beduidde" niet mcoi? Het gedicht, waar aan deze bundel zijn titel ontleent, schijnt onder te doen voor Paola, het voornaamste stuk; hieruit ook nam ik bovenstaande rebels over. Do Sultane is een oude staalgravure, door een student in zijn studiecel ge vonden, overblijfsel zijns voorgangers. Er wordt verhaald van de droomerijen, door het aanschouwen dezer beeltenis aau den joïigoling ontlokt. Wanneer hij, na langen tijd van do plaat gescheiden te zijn geweest, na van de wereld genoten en zich rijkdom verworven te hebben, haar wetrKiet, luidt de vraag, die de grondgedachte der geschiedenis inhoudt: Werk'iijldieid liad gulden vruchten, Voor zijn voeten opyegaarJ, Waren zij do zoopl-eilileuiün Van Ayeeha'a droomen waard ? Maar, zoo als ik zeide, Paola staat hier boven. Het is edeler van vorm, dieper van beteekenis. Paola is een bedelaarsters-kind, dat, bij de Btervensapotide harer moeder door een vreemde vrouw wordt tot zich geaomen. Jaren later, als de vrouw, met het meisje, wier onderhoud haar te duur begon te worden, eens inde Florentijnsche straat, in zalig niets doen" voor de kerk ter neer zit, trekt 't groepje de opmerkzaamheid eens voorbijgaanden schilders: De bruine vrouw niet al de schoone lundïen, Wier inii vergulde huid, niet huif bedelt Door donk'ro lompen, glansde als zonnig goud, Door blauwe marmerschaduw zacht omlijst; Wier oogen, als fluweel en vuur te za:aen, Hem onder 't blauwzwart haar brutaal aanschouwden.. Wat duul<t u, tu?sschen twee haakjes, van deze schildering, van dit beeld? De schilder koopt Paola van haar stiefmoeder, ontdekt later in haar het talent, het genie der schilderkunst, en nu vangt het eigenlijke drama, dat ons geschetst wordt, aan. Eens 'g avonds, na een dag van zonneschijn, W»« 't i'.il in 't atelier; zacht «ebeen d« uuan En de avondwind bracht op flnweelen Van myrt en van citroen de geuren mee. Zij zagen uit het venster. Ginds, van ver, Verhieven, bleek getint, zich de Apennijnen, Een grillig nitgetaude zilv'ren boord Om 't donker floers van 't blauwe firmament, Waarop de sterren beefden ... Naderbij Welde uit de diepte van de am mdelboachjaai De zilv'ren toon der mandolinen voort; Een held're stem klonk mee..... Zijn zangen stortten in de onmeet'lijkheld, Verliezend in verlangen zich en weelde... En Paola hoorde.... Zij hoorde, het was de stem der liefde, die den grooten strijd ZOU toefen met hare kunstroeping. Zij wordt verliefd op den eigenaar der stem, maar Clauiiius, de schilder, om haar voor de kunst te behouden, bewerkt den dood des minnaars. Dan, de liefde bleek de machtigste, want snel kwijnt 2 ij nu weg en Claudius, onder don ontzettenden druk der twee misdaden, vergrijst ook vóór den tijd. Dit is dus m. i. het schoonste dichtstuk der verzameling. De strijd van stof en geest, van de werkelijkheid en het ideaal wordt er meesterlijk in geteekend. Het is droevig, het stemt den lezer niet vroolijk, het einde is noodlottig, maar het is de ware, de wijggeerige, de hooge droefheid van den dichter, die er zich in uitspreekt. Vlekjes zouden misschien genoemd kunnen worden de gezochtheid van het middel, dat Claudius gebruikt om zijn modeminnaar te vermoorden en het eenigszins onbevredigende einde. Een technische fout wordt in het volgende gedicht, Zomer nacht, gevonden: Dan toen hij Komeo'a, Julia'a minnekozen Hier valt de klemtoon verkeerd: JuliaV ??? w kan men niet zeggen. Het volgend gedichtje AngiokUa beheLt een allerliefst Couplet, tea jon^e man wacht zijn Gretchen op in het voorportaal der kerk. Zij neemt wijwater van hem aan. lic fluisterde : Angioletta . , . "; Toen zag ze op naar mij ; Ik eb voor u gebeden", Zoo sprak zo, en ging voorbij. Het stukje Estdla is van een hybr-'dischen humor ; het is wreed, raaar uit de natuur gegropen. Mluiïcrn-'icht zijn drie stropheu vol weemoedige EaU:.,'ivc3;;IJerii)#. Lol/e Gnfc/tc/i, en pjrtt-Amhiiicr zijn niet de bo-te ged.i'ïitcn. Het eerste een herhaling van Ouida's TKO l;Ul: woeden skoci, Let tweede een middeueenwsche Ridder-ballade. Veel oorspronkelijker is weer Llonde lokken, eene symfonie vol gang eu toon, funtazcereudo over de geschiedenis eener gouden valsche vlecht, tintelend van lijnen £n hiermede meen ik afscheid vaa Fiore del'a Neve's laatsten bundel te mogen nemen. De lezer zal mij niet verwijten te veel citaten te heb ben gebruikt, want een beoordeeling zoude alleen reeds uit een goede keuze citaten kunnen bestaan. Zoo leert men den dichter kennen. Mt'ge onze Sneauwbloem" voortgaan ons op staaltjes vau ziju uitste kend talent te onthalen. Zeker zal zijn rceni zicii handhaven en zich verhoojeïi. Moge hij steeds zijn viool van het edelste hout, met haar melodieus triilonde snaren voor ons bespelen. Het is toch al muziek, wat hij geeft en Lii'Iwij Xoiréheeft evenmin ten onrechte gezegd, dat de muziek de kunst bij uitnemendheid van onzen tijd is, als prof. A. Pierson onlangs gfM . (j];e:i hoeft van ds plasrogens muziek" dia het tegenwoordige ge slacht behoeft om niet tot psssimisme te vervallen. A::sT£Er4:-r, ?> December 1834. II. F. de Canter. Magen en Hilda, door G. W. Lovendaal. Uitgave van II. C. A. iiieme te Nijmegen. Het is, meen ik, Heine, die ergens beweert, dat. een leeuwin niet begint met. een haas en daarna een hond ce werpen, oui eerst langzamerhand een leeuwenwelp ter wereld, te breugen. Deze gelijkenis zou moeten dienen o in aan te toouon dat het eerste werk van een meester reeds een mees te; werk moet zijn. Honderden voorbeelden echter bewijzen het tegendeel, en men zat tot deze voorbeelden ook het gedicht Magen en Hilda van Loveudaal kunnen rekenen. Tusscheu den dichter toch van de bekende aardige kinderbundels en den epischen zanger van de Magensage ia de afstand zoo groot, dat het beeld van den aardigen kwispelenden Azor, die opzit en pootjes geeft, en den leeuw, die trotsch de manen schudt, niet ongepast sahijut. Het gedicht Magen en Hilda ia een epos in den volsten zin des woords; het bazit grootschheid en zelfbewuste kracht, soms naieveteit en innigheid, doorgaans een even geaeheveerden vorm als de gedachte eischt. Het is evenwel, gelijk de kouing der woestijn, moeielijk te genaken, of beter, alle beeldspraak ter zijde: de eerste zangen ziju niet zeer begrijpe lijk, een weinig afschrikkend. Laat ons, daar het middengedeelte van het boek deze moeite drievoudig beloont, in den kleinen doolhof van eigen namen en duistere zinsneden der eerste bladzijden een Ariadue-draad aangeien, die het doordringen gemakkelijker maken zal. Magen is de zoon van den gesneuvelden rankenkoning Samot, die te Battenatede (Nijmegen) woonde. Magen is eerst zestien jaren, maar hij bemint reeds sinds lang Hilda, de dochter van Kuno, koning der Batten. Als kind heeft zij hem gevraagd in zijne boot, de Meeuw, te mogen stappen. Mint gij 't varen," zeide Magen, ,,'k Eer bet meisje zonder schroom; Bchoonsr kan de Meeuw niet dragen, Kom, on» beiden wieg' de stroom."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl