Historisch Archief 1877-1940
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V9ORlTÉOEI
WMV""'!^'
,f-i'fy"-f
..r
weltira vrienden.'
Kind'ren zijn i!a'blöeseniknoppeu,
Warmte ontsluit hun hart alleen;
Lichter vloeit hun ziel ineen
Dan des hemels klare droppen,
En der vriendschap zonne lacht
, In die reine perel zacht. ,
Magen Ee*eft wéldra andere plichten. De raad dêouden heeft te beslissen
over Samots opvolger in het koningschap. Magen is te jong, schoon dapper
en sterk, en Kuif loensch als een vos, die zijn prooi begluurt," weet
te bewerken, dat de koningskeuze dit jaar uitgesteld wordt, en hijzelf
gedurende dien tijd tot Magen's voogd en regent des lands benoemd
wórdt. Magen keert droevig naar zijns vaders eenzame woning weer.
De avondster blonk aan 'tazuur.
Zwijgend zat bij 't avondvnur
Magen nu; zijn oogen staarden
Naai zgüa vadera heldenzwaarden.
Als zij wiegden heen en weer
Schoten blauwe sterren neer;
Langs hun blank geslepen zijden
Zag hij rosse bliksems glijden.
En die sterren, smetloos blauw,
Spraken hem van Samot's trouw,
En die bliksems rood gewaagden
Van den moed des onversaagden.
De ijz'ren stormhoed schoot een alraat
Door de ruime koningazaal;
Peinzend hing hij neergebogen
't Graf blikte uit zijn duistere oogen.
Ta^ midden van die herinneringen van zijn stam wil hij zich op Ruif
wreken, zijn trovrwe dienaar Wigman raadt hem geduld en beleid.
«Taai geduld kan ijzer weeken,
Woest geweld alleen liet breken."
^.Merkwaardig is telkens in de woorden van dezen mentor en van velen
der oudere helden de epische trant, met spreuken en leuzen doorvlochten,
volgehouden. Een ongeëvenaarde gemakkelijkheid van versificatie
iedere zang heeft zijn eigen versvorm dient hier den dichter.
zegt Wigman, en:
«Laat geboet is ook vergolden
Lang geborgd niet kwijtgescholden"
Spoorslags raoog de misdaad rijden,
't Bos voert straf en misdaad boiden."
Ruif tracht den jongen koning, tot wiens beschermer hij is aangesteld,
te doen vermoorden. Zyne zonen nooden Magen ter spelevaart;
Met steilen steven"
Zoo spraken ze, willen we zweven."
Breed deint over Hundis groenen zoom
Met donk're golven de Vahalstroom,
Dien de elven bouwen,
En meeuwen doorftadd'rea de wiegende gouwen
En over de voren, de diepe, giert
De Tïndsbruid klagend. Al dansend zwiert
Ze in 't zwerk de haren,
En wervelt wit schuim op de baren,
Rttlfa zonen] zoeken twist met Magen; hij doodt een van de twee en
stuurt de boot naar den kant. Gewond treedt hij aan land en ontmoet
Hilda. Zij heeft hem gewacht en ziet dat hij eene wond heeft.
Wie sloeg, beminde,
Zoo wreed, zoo diep ? Laat mij haar verbinden!"
Die heeft me geslagen hot vuigst gebroed,
Dan 'k heb den stroom met zijn rif gevoed. ..t
Stil, niet zoo spoeden,
Laat de eersteling-rune wat bloeden.
Vfant schoon staat een wond den Frankenvorsli,
Ala de uchtendroos uwe lelieborat,
En spreidt haar droppen
Van gloeiend purper als zwellende knoppen."
Magen wordt niet ter dood maar tot ballingschap veroordeeld. Hij
vertrekt met zijn schip.
't Zonneschild hangt grootsoh en bloedig
Boven 't meer;
De avond strijkt de helmschuif neer.
En de burchtin oogt weemoedig
Noordwaarts, waar do balling toog.
Zoo telkens een paar fraaie regels citeereml, zou men uit de 1G1-
blad/Oden van het gedicht een klein boekdeel als bloemlezing kunnen ver
garen. Magens taal, als hij in Kuno's koningszaal gekomen en gastvrij
ontvangen, niet wil aanzitten, waar hij zijns vaders zwaard aan dan muur
ziet, dat na den veldslag niet bij den gesneuvelde gevonden werd, is
zoo schoon ais ooit een heldendicht sierde. Er ligt zulk een schat van
poëzie in het geheele epos, dat, waar men ook eene bladzijde opslaat,
ons een fraai beeld, een gelukkige koppeling van woorden, oen op
zich zelf verhevene of in den voortgang van liet verhaal dooi' bave juist
heid treffende gedachte boeit. Nu is de toon grooiseh, dan liefelijk. Als
Hilda geroofd is, en Magen haar zal gaan bevrijden, ziet hij nogmaals
naar de heuvelen van zijn geboorteland, waar hy haar leerde kennen.
.Aan aren~sïSvén stond de jong'ling,
Schitt'rend in het avond zonlicht,
't Jonge hart vol heldendroomen;
De adem Goda zeeg door zijn leden,
Als de lauwe lenteregen
Druppelt in de malsche kruiden^
En zijn geest gevoelde 't heimwee
Van den aad'laar naar de bergen.
Hij beveelt \Yigman, hem daar nog eenmaal aan SaffiOtS CCTp te laten
rosten;
'k Wil nog eens den berk omhelzen
Waar mij Hildo als kind omarmde;
Zie, daar rijat hij aan den bergtop,
Die ons beider naam zoo innig
Ia zijn ruwe schors vereenigt!
Roerloos hangt zijn sluim'rig 100V6T»
Of hij droomt van Samots dagen»
Droomt van onze kinderjaren,
De aanhalingen, hier gegeven, zoo weinig in vergelijking van het vele
dat men zou wenschen over te schrijven, mogen velen aanmoedigen dit
krachtige en schoone Nederlandsche heldendicht te lezen. De heer Lo«
vandaal beschikt over een rijkdom van gevoel en verbeelding, over eene
keur van vormen, die weinig geëvenaard wordt. Een epos van den
omvang van Magen en Hilda lokt niet aan; de eerste zang is
overvuld met eigennamen; het verwend publiek komt er niet licht toe,
zes eenmaal gelezen bladzijden te herlezen en legt spoedig het boek
uit de hand; mochten deze regels aansporen tot volharding. Hier en
daar komt een ongewoon oud woord voor; eenige vrijheden in maat
en rijm schokken een al te spoedig verschrikt purisme; maar het geheel
is zoo indrukwekkend en schoon, dat men een enkele zonde in de afwer
king kan vergeven. Aan een reuzentempel verwacht men de groeven van
het houweel te zien, niet blinkend glad gepolijste wanden.
Het werk van Lovendaal is een reuzentempel, gegrondvest op onzea
eigen bodem. De dichter zingt van Nijmegen,
Zie, waar der Batten
Terpen lagen, van ruig begroeid,
Heft nu de stad, naar Magen gehoeten,
Trotsch heur daken, van licht oinvloeid.
Togen den stroom, naar 't Zuiden zich
buigend,Slank a's V\'ali's geduchte boog,
Spreidt zs op de zeven heuv'len heur zaten
Pralend uit voor het wereldoog.
En waar de dichter deze Nederlandsche legende voor ons levend ge
maakt hoeft, moog' het zijn, gelijk Lovendaal zelf zegt van den zanger
aan Kuno's hof:
'i Lied ia ton einde. Murmelend druppelt
Nog in 'c ruim van do koningshnl
't Zilver der harpen, zoet als van verre
't Kein goüruiscüvan een waterval.
Scaramouclie. (X.)
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Te Schoonhoven bij S. en W. N. van Nooten is verschenen:
Pompc'ii. en zijn Bewoners, bewerkt naar Hare Monnier en Ilchmch
von Wedell door Dr. \V. J. A. Iluberts. (Met vier platen en een platten
grond). Voor allen, die in de geschiedend niet uitsluitend zoeken naar
cm ingewikkeld weefsel van staatkundige kuiperijen en naar bloedige ge
vechten, maar aan hot huiselijk en maatschappelijk leven in vroegere
eeuwen voldcondo recht doen wedervaren, zal dit werkje eene aangename
verschijning wezen. liet behandelt niet alleen de ramp, die Pompeïi te
gronde richtte, maar naar aanleiding van hetgeen is opgegraven, alles wat be
trekking heeft op bot leven der bewoners binnen en buitenshuis, 't La
jammer, dat de stijl wat slordig, en de correctie wat onnauwkeurig is.
Zelfs op den platten grond komen onnauwkeurigheden voor. Het boekje
laat zich over het geheel prettig lezen.
Do Blauwe Bloemen", ons toegezegd, zijn bij den heer Beyers
te Utrecht verschenen. Gelijk de titel verwachten dost, vinden wij in
dozen bundel de teedere droefgeestige dichteres terug, dio ons in haar
Eenzame Bloemen" haar eerste hollandsche zangen bood.
In Frankrijk zijn gedurende do laatste weken werken van gewicht uit
gekomen. Allereerst het reeds door ons aangekondigde vierde deel van
Ilenri Tainës Origines de la Fi-ance Contemporaine" dat zooals zich liet
verwachten duor alle fransche bladen en tijdschriften wordt besproken.
De bekwame criticus Paul Uourget wijdt er een waardeerend artikel aan,
waarin lüj op de overeenkomst wijst, die in neiging en denkwijze tusschen
Taine en Herbert Spencer bestaat. Ook dit deel van het groote werk
zal, zegt hij, niet gunsl.ig ontvangen wordendoor allen, die in de revolutie
minder een geschiedkundig feit dan eeu symbool zien van de ideën, waar
voor of waartegen zij leven. Toch moet een ieder bet prijzen, die de
Iiooga waarde erkent van elk werk, dat ouder den invloed van den
edelsten meiischeljken hartstocht, van de licf'do tot de waarheid is geschre
ven. Ken tweede go-.vicl^ig boe!» is bet zevende eri laatste deel van
de Tlistoire des omains" door den oud minister en bet nieuwe
academielid l 'iclor Dnt-vii geschreven. Voorts: Al j r cd FoulUiffs La Propriétu
sociale et ia LVmocvaHc", waarin deun denker op zijn welbekende wijza
het, grondbo/.it cnt^eer!:. Verder: Souvenirs de Lamartinc, door zijn
secretaris Cluirlfi-i Ali'X mire, uit£ngeven. Deze heeft de jaren 1843?52
vocrldurend in ds onmiddellijke n.ibijltoiil van den dichter doorgebracht
oti dnarin dag aan ,iag nlierïoi opgotrekcnd, wat hij onmiddellijk of zijde
lings van 'i;;i;i vi:r;::<m. Dio uant'tu-kflningan hebben de meeste stof
tot K ij n Wfi-lc gr'overii. T,er-i Adam et Clodion'' is een geïllustreerd
werk i:"n do jam:;;».naars vin dezen naam gewijd, dat een deel van
do serie ,Lcs grands uiaitres de l'avt" uitmaakt, Jules Claréti
J