Historisch Archief 1877-1940
No. 391
, w-E-E K*r,
11*
was geen sprong, dat was een val! Met ingehouden adem luis
terde ik eenige oogenblikken, of hij ook zou opstaan ik noemde
mij zelve kinderachtig, ik moest mij vergist hebben. Met een
kloppend hart keek ik naar de plaats waar hij lag, bedekt door
de decoratie, toen een bloedstroom van achter het tusschenstuk to
voorschijn kwam. Nu wist ik alles het werd mij zwart voor
de oogen, ik sprong op het tooneel, op den ellendigen moorde
naar toe, o, ik heb in zijne oogen de bekentenis van zijne
schuld gelezen, hij heeft den kogel in den loop gedaan, hij heelt
mijn Alfred vermoord, verraderlijk vermoord uit wraak, moe
der! de ellendeling! de schurk!" Zij boog het hoofd, slaakte een
zucht, en sloot, door inspanning overweldigd, de oogen.
De moeder staarde sprakeloos voor zich heen: daarna schudde
zij het hoofd.
«Onmogelijk, onmogelijk! Ge ijlt, kind! de smart overweldigt je.
Geen mensen kan zoo slecht zijn, wie zon zulk eene misdaad
begaan. Houdt je goed ik bid er je om en voedt je smart
niet door zulk eene gedachte. Mijn God! Het kan niet zijn!
Eene onbegrijpelijke vergissing, zorgeloosheid.
»Neen, moeder," viel Helena haar in de rede, »het was met
opzet het was een moord! U weet niot wat er al is voor
gevallen, u weet alleen, dat ik de liefdesverklaringen van dien
ellendeling herhaaldelijk moest afwijzen. Later, toen Alfred bij
mij kwam, en mij beschermde, moest Hagen zich wat bedaarder
houden, want. hij was bang voor hem. Alfred had hem reeds
meermalen op zijn plaats gezet, en tegenover hem durfde hij
niets zeggen. Des te meer beleedigde hij mij, waar dat
ongestrait kon geschieden, overal, waar hij mij slechts alleen
ontmoette. Hij zocht mijnen naam te besmetten, zocht Alfred's
jalouzie op te wekken o! hij verzuimde niet?, wat iemand
als hij maar bedenken kon, om iemand te tergen, dien zijn toorn
niet bereiken kon.'1
»Maar dat is alles nog geen reden."
»Jawel, moeder! hoor verder. Eergisteravond men ver
telde mij dadelijk alles heeft Hagen in eene restauratie weer
leugens omtrent mij verspreid, mijne eer gekrenkt, toen Alfred
(oevallig binnenkwam, en de laatste woorden hoorde. In zijnen
toorn sloeg hij den leugenaar in 't gezicht. Hagen durfde zich
niet verdedigen, hij sloop mompelend weg, bedreigde Alfred, die
hem echter uitlachte, want deze was moedig en fier. Hagen
heeft heden echter zijne bedreiging ten uitvoer gebracht, en wan
neer ook de geheele wereld hem vrijspreekt, dan nog zal ik hem
het woord »Moordenaar" toeroepen, zooals ik het nu op het too
neel gedaan heb, totdat hij zijne daad door gewetenswroeging
gedreven bekent!"
»Kind! spreek die vreeselijke gedachten niet weer uit, mijn
oude, arme hersenen kunnen het niet verdragen: laat je door de
smart niet tot een overijling meesleepen, die ge later zoudt be
rouwen !
sik kan niet anders, mijn gevoel zegt mij, dat mijn vermoeden
waar is neen, geen vermoeden, het is overtuiging, vaste over
tuiging! Kom, beste moeder, laat ons naar bed gaan, ik ben zoo
moede en kan niet meer spreken. Laat mij trachten te slapen,
O! ik wilde dat ik niet meer behoefde te ontwaken. Morgen
morgen misschien zal ik het verlies met meer kalmte drogen,
moediger mij in het onvermijdelijke zien te schikken."
Juffrouw Reichhard geleidde hare afgematte dochter naar hare
slaapkamer en wachtte daar het oogenblik af, dat Holena's gere
gelde ademhaling verried, dat de slaap zich over haar vermoeid
lichaam had erbarmd.
III.
Het graf had zich over den jongeling gesloten, die zoo plotse
ling in den bloei van zijn krachtig leven was weggerukt. Onder
algemeene deelneming van de inwoners van B. werden de over
blijfselen van Alfred Meixner ter aarde besteld, want zijn treurig
einde, dat reeds den volgenden dag tot in de nauwkeurigste bij
zonderheden was bekend geworden, had natuurlijk de grootste
opgewondenheid onder de bevolking te voorschijn geroepen, en
den doode eene beroemdheid gegeven, die hij in zijn leven nooit
bezeten had. Talrijke bewijzen van oprechte deelneming vielen
de jonge bruid ten deel, die echter sinds het voorval tengevolge
van den schrik en de opgewondenheid aan het ziekbed was ge
kluisterd, ten prooi aan hevige koortsen.
Intusschen zocht de politie ijverig licht in de duistere zaak
te brengen, ofschoon de verklaringen der getuigen hoegenaamd
lot geen. bewijzen kogden st.rekken«:_0f moord^ nao^dwillige of
onvoorbedachte doodslag voor de hand lagen, was moeilijk uit te
maken; en Hagen, die misschien in de eerste plaats in staat zou
geweest zijn opheldering te geven, was sedert den ongelukkigen
avond spoorloos verdwenen.
Zijne huishoudster, bij wie de eerste nasporingen gedaan werden,
verklaarde, dat hij dien avond tegen tien uren haastig in huis
was gekomen, en zich geen vijf minuten later weer verwijderd
had. Van dat oogenblik had niemand hem meer gezien.
De collega's, wier getuigenissen voor de veroordeeling' van
den vluchteling wel eenig gewicht in de schaal legden, berichtten
eenstemmig, dat Hagen een kwaadaardig, opvliegend man was,
die zijne plichten als regisseur dikwijls misbruikt had, orn tegen
wie hij iets had, medeleden, te kwellen. Voor het overige werd
hij als een ontwikkeld man geschilderd, dia zich door onvermoeide
geestkracht uit een bekrompen toestand tot zijne tegenwoordige,
betrekkelijk gunstige positie had omliooggewerkt. Verder ver
klaarden zijne medeleden, dat hij tot iedere boosaardigheid of
kwaadwilligheid, maar niet tot een moord in staat was. Men kon.
dus niet verder gaan, dan aan te nemen, dat de kogel door een
onbegrijpelijk toeval, of door eene grove onachtzaamheid van een
der medespelers in den loop van het geweer was gekomen, en
dat Hagen, door de ontsteltenis over zijne ongelukkige daad en
uit vrees voor de mogelijke gevolgen, de vlucht had genomen.
De requisiteur, die het geweer had geladen, gaf op de vragen
der justitie, het volgende antwoord:
Ik ben aangesteld, om alle mogelijke kleinigheden, die dienen
voor de tooneelopvoeringen, in gereedheid te brengen. Deze be
vinden zich achter een tegen de coulissen aangebracht beschot,
waar altijd alles voorhanden is om de tooneelspelers in staat te
stellen elk oogenblik hunne benoodigdheden uit die afgesloten
ruimte te kunnen halen. Het is in het geheel niet onmogelijk, dat
de noodlottige kogel mij toebehoort. In een sigarenkastje, dat
open op een plank staat, bevinden zich onder munten, kaartenen
meer dergelijke snuisterijen, ook een aantal looden kogels, die bij
de opvoering van de sFreischütz" gebruikt worden. Of er nu
een kogel sedert dien avond is weggeraakt, is moeilijk te bepalen.
Zulke kleinigheden gaan bij elke opvoering door onachtzaamheid
der tooneelspelers, die het met hunne rollen toch reeds druk ge
noeg hebben, om daarop te letten, verloren, en worden dan bij
gelegenheid, weder aangevuld.
Wat het geweer betreft, zoo is dit een mij toebehoorend wapen,
dat ik, zooals mijn ambt mij voorschrijft, vóór het begin der
voorstelling geladen en daarna in een hoek bij het beschot
heb gezet, zoodat de persoon, die het noodig had het daar vinden
kon. Toen Hagen het gehaald heeft, was ik er niet bij, maar met
eenige toebereidselen aan de andere zijde van het tooneel bezig.
Even zoo goed als Hagen kan iemand anders, misschien uit de
grap of met voorbedachten rade den kogel in den loop gedaan
hebben."
De requisiteur, een in de stad wonend man van onbesproken
gedrag, deed deze verklaring met zulk eene rustige overtuiging,
dat aan de waarheid zijner woorden niet te twijfelen was, te
minder daar de directeur en tooneelspelers zijne gezegden beves
tigden. Hem kon noch een verzuim noch eene veronachtzaming
verweten \vorJcn.
Het gerecht moest zich dus vergenoegen den stand der zaken
nauwkeurig op te nemen en de voortzetting zoolang te verdagen
totdat de hoofdgetuige Hagen, tot wiens gevangenneming men
een verzoekschrift om aanhouding uitschreef, zelf kon gehoord
worden.
Het tooneelgezelschap verliet daarop tot algemeen leedwezen
de stad, waar zijne voorstellingen door eene zoo verschrikkelijke
gebeurtenis waren gestoord geworden. Alleen de zwaar beproefde
betrekkingen van den overledene bleven achter. Helena Reichhardt
herstelde langzaam van de zenuwkoorts, waaronder zij zwaar geleden
had, en toen zij voor het «erst de heerlijke lentelucht weer
mocht inademen, legde hare moeder, wier krachten ten gevolge
van de verzorging harer dochter volledig uitgeput waren, zich
neder, om nooit weer op te staan. Korten tijd later groef men
een frisch graf naast dat van den jongen afgestorvene, en trooste
loos en verlaten stond eene weeze aan de laatste rustplaats van
diegenen, die zij op aarde alleen nog bemind had. Toen verliet
ook Helena de plaats, waaraan zich de bitterste herinneringen van
haar leven vastknoopten.
Het overal verspreide signalement van Hagen bleef zonder
gevolg. Nergens was het spoor van den vluchteling te ontdek
ken, misschien had hij uit angst en wanhoop de hand aan zich
zelven geslagen en daardoor een einde aan zijn schuldig leven
«jpaakt.