De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 21 december pagina 8

21 december 1884 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

woonujk in t algemeen bekend zijn, men verwacht van nera, dat hij bij die plechtige gelegenheid duidelijk zal uiteen zetten, wat zijn streven zal sijn, hoe hy zijne taak zal opvatten, op welke wijze hij zijne wetenschap \oor zone aanstaande toehoorders zal ontsluiten. Of de belangstelling in eene redevoering over het doel van de beoefe ning der Geschiedenis in ons land wel groot is, mag met grond betwijfeld worden. l)e Geschiedenis is eene wetenschap, waarvan bijna iedereen zegt, dat men er wat van weten moet, maar waarvan bijna niemand weet, Wat men er van zeggen moet. Wil de een de Geschiedenis als vak van onderwijs doen strekken om vaderlandsliefde op te wekken, volgens het zeggen van den ander staat algemeene menschenliefde hooger dan vader landsliefde, en moet de geschiedenis liefde voor deugd en afkeer van ondeugd inboezemen. Menigeen, die een uitvoerig vertoog heeft gelezen over een weinig beteekenend feit of een onbeduidend persoon, krijgt onge merkt den indruk, dat hij zijn tijd nuttiger kan besteden, en er tot uit spanning wel aangenamer leesboeken te vinden zijn, terwijl anderen zich onbevredigd gevoelen, als de Geschiedenis hun niet leert in de toekomst te lezen. Velen denken over Geschiedenis als over punch, die op verschillende Wijzen wordt bereid en toegediend. Al naar iemands smaak, moet hij ze nemen nit deze of uit gene fabriek en ze a la Bomaine, « Z« Ccdviniste, a la Moderne enz. gebruiken. Het heeft er veel van, alsof de Geschiedenis slechts bij overerving of volgens een onbewust gevoel van noodzakelijkheid bij het schoolondevwijs als leervak is gehandhaafd. Behalve dat er zijn, die haar bij het openbaar onderwijs als zoodanig willen laten vervallen, z\jn er anderen, die bij hare behandeling het godsdienstig leven der volken achterwege willen laten, alsof het mogelijk ware een beeld van de ontwikkeling eeuer natie te geren, zonder acht te slaan op de met die ontwikkeling zoo innig ver bonden kerkelijke toestanden! fiaar zit 't hem juist, zegt een derde: Geschiedenis zonder behandeling van kerkelijke toestanden gaat niet, en als gij ze behandelt, moot gij ver vallen in de waardeering van godsdienstige leerstellingen. Wilt gij dus Geschiedenis bij het onderwijs, dan kunnen er alleen secte-scholen zijn. Nu ia het wel opmerkelijk, hoe steeds het bewijs op zich heeft laten wachten, dat men niet over kerkelijke toestanden en leerstellingen zou kunnen spreken, zonder ze tevens te gaan waardeeren. H et ligt volstrekt niet op den weg van den geschiedkundige uit te maken of het ne gods dienstige geloof beter of slechter is dan het andere; zijne taak is eenvoudig na te gaan, onder welke omstandigheden eene natie of een deel er van tot deze of gene kerk is overgegaan, en hoe kerk, huisgezin, maatschappij en staat op elkander hebben ingewerkt. Maar, zoo schiet een vierde uit den hoek, als er niet gewaardeerd mag worden, dan is de geschiedenis zoo koud en zoo saai, dan kan men er den gloed niet inbrengen, die aanvuurt tot het bedrijven van edele daden, dan kan men niet doen trillen van verontwaardiging bij hetgeen laag en gemeen is! Bedaar wat, gij, die daar zoo roekeloos voortholt op het ongebreideld ros der verbeelding, en vraag u eerst eens af, of de hoogste roeping der Geschiedenis in datgene bestaat, wat men met de oprichting ?van den Amsterdamschen schouwburg in 1638 beoogde: door sprekende en levende personen 's menschen doen en wandel te aanschouwen te geven, om te omhelzen wat eerlijk, en te schuwen wat oneerlijk is?" Eu bedenk dan bovendien, dat men, gelijk reeds elders gezegd is, don moed van een Hus om zijn leven voor zijne overtuiging op te offeren, kan waardceren, al deelt men die overtuiging niet, en dat men den rein zedelijken wandel van een Gregorius YII en een Calvijn kan waardeeren, al behoort men niet tot hunne kerk. Te midden van de verwarring van denkbeelden, die sedert eenigen tijd als een nevel den historischen hemel van ons land bedekt, is de rede van prof. Blok als eene weldadig lichtende verschijning nedergedaald. Prof. Blok, die zich door zijne belangrijke werken Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen, Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisclir OoslenrykscJie heerschappij en Leidsche rechtsbronnen uit de Middeleeuwen, reeds eene eereplaats onder de Nederlandsche geschiedkundigen heeft verworven, gaat in zijne eenvoudige maar heldere rede na, wat eenige beroemde geschiedkundigen zich tot taak heLben gestold, om daarna zone eigene denkbeelden aangaande het doel van de beoefening der ge schiedenis uiteen te zetten. Na erop te hebben gewezen, dat de keuze der methode bij verschil lende beoefenaars der wetenschap niet alleen bepaald wordt door de leerschool, die zij doorloopeu, en de omstandigheden, te midden vaa welke xg geleefd hebben, maar vooral door hun bizonderen aanleg, zet de Schr. meer in 't breede uiteen, dat het doel, hetwelk een geschiedschrijver na streeft, hem ertoe brengt, sommige deelen zijner wetenschap op den achter-, andere op den voorgrond te plaatsen. Zoo schreef Piutarchus in de dagen van Nero en Domitianus biographieën, omdat hij meende, een gnnstigen invloed op zijne verdorven tijdgenooten te kunnen uitocfenea, door hun het beeld van degelijke mannen voor oogen te houden. Carlyle, die maar al te diep gevoelde, dat hij zelf een man van beteekeuis was, zag in alles, wat de mensch heeft tot stand gebracht, slechts het werk der uitstekende personen, zoodat voor hem de Geschiedenis uit een reeks biographieën bestond. Prof. Blok wijst er op, dat, hoe aantrekkelijk de beschrijving van het leven van groote mannen moge wezen, zij bijzondere bezwaren met zich brengt, daar hun karakter zoo moeilijk te ontleden, hua fijn bewerkte geest in al zijne wendingen zoo moeilijk te volgen is. Ik kan niet nalaten de volgende opmerking van Draper hier in te lasschen: Hoo vaak vergissen onze vertrouwde vrienden zich over de ware beweegredenen onzer handelingen! En indien dit reeds plaats vindt, bij hetgeen onder onze oogen geschiedt, hoe zouden wij dan een helder inzicht kunnen krijgen in de gevoelens en de gedachten van personen, die in geheel andere omstandigheden dan de onze leefden, en die wij \olstrek niet hebben gekend". Terecht merkt prof. Blok dan ook op, dat de biographie zich op een beperkt terrein beweegt, daar het individu op zijae omgeving een grooten invloed mag hebben uitgeoefend, maar de maatschappij misschien een grooteren op hem had, en het voor de hand ligt, dat deze door den biograaf te veel uit het oog wordt verloren. Na de aandacht te hebben gevestigd op de voornaamste oorlogsbeschrijvers zooals Xenophon, Cesar en Napoleon III, verwijlt de hoogleeraar eenige oogenblikken bij Thiera, voor wien de menschen niet slechts de schaak stukken van den krijgsman, maar ook die van den diplomaat waren, om er dan op te wijzen, hoeveel hooger de historische arbeid van den Nestor der geschiedvorschers van onzen tijd, van Leopold Von Ranke, boven die der genoemde geschiedschrijvers staat. Leopold Von Ranke behandelt de biograpbie, do krijgsgeschiedenis en de diplomatie als onderdeelen. Aan de menschheid en hare lotgevallen in vrede en oorlog, haar leven en streven op stoffelijk en geestelijk ge bied besteedt hij alle gaven van zijn veelomvattenden geest, maar toch, voortgezweept door den gelukkigen uitslag, waarmede zijn onderzoek van de archieven dar belangrijkste staten werd bekroond, kwam hij zoozeer in aanraking met de politiek, dat bij hem de geschiedenis van den staat die van do maatsclir.ppj on den achtergrond heeft gedrongen. Ook ?>ij den staatsman Macaulay staat de politiek op den voorgrond, maar hij was to veel EngeïscLmian om niet meer dan Von Eanke het ge wicht der staathuishoudkunde te gevoelen, eu daarom trok de mq,atschappij ook meer zijne aandacht. Die maatschappij is het hoofdonder werp, waarmede Bucklc zich bezighield. Hij was een genie, maar meteen beperkt gezichtsveld, daar hij te uitsluitend het oog gevestigd hield op dea invloed van do natuur van een land op de geschiedenis van het volk, dat er in woont. Door zijne veelzijdige keunis heeft hij echter een nieuw veld van onderzoek voor de geschiedkundigen van onzen tijd geopend. Het mag, dunkt mij, als eene gebeurtenis worden beschouwd, dat de groote Buckle door eau Nederlandsen hoogleeraar zoo openlijk wordt ge waardeerd. Zijn werk is in Nederland, zooal niet met miskenning, toch met koelheid behandeld, en wie het gewaagd heeft, er iets goeds uit over te nemen, heeft wel eens moeten hooren, dat hij een volgeling van Buckle was, hetgeen dan zooveel betcekende als een verwijt. Een dergelijk genie als Buckle, zegt prof. Blok, is Taine, dio eerst het voetspoor van zijn Engelschen geestverwant volgde, maar later in da kronkelpaden van het vooroordeel afdwaalde. Om bewijzen te vinden voor zijn afkeer van het Ancien Régime heeft hij in de archieven gezocht, en deze minder als mijnen dan als arsenalsn gebruikt. Na den lezer door de beschouwing van de eigenaardigheden der ge noemde geschiedschrijvers te hebben voorbereid, gaat prof. Blok over tot hetgeen hij zich bij de beoefening der Geschiedenis heeft voorgesteld. Wat ik ga zeggen", KOO merkt hij op, is niet iets ongehoords, iets buitengewoons, maar zal. naar ik meen, aantoonen, dat ik beslist weasca voort te gaan op een ten onzent nog weinig betreden pad." De geschiedenis van een volk is de ontwikkeling zijner maatschnppelijke toestanden. Behalve op de staaisinrichtingen op de omstandigheden, die bij de vorming van den staat een grooten invloed hebben gehad, ient tnen bij do beoefening der geschiedenis daarom te letten op etc godsdienstige denkbeelden, op de letterkundige beschaving, op het pevoel voor kunst, op de volksmeening aangaande recht en wet, op ao adagolijkscha levenswijze, op ds economische toestanden in n woord op de gansene maatschappij, zooals zij zich bij een volk heeft ontwik!; c:'u". Do lioOj;L>eraar weet wel, dat hij den geschiisdvorscher hooge eisclieu stelt, maar merkt op, dat de zoo onvermijdelijke verdeeling van den ar beid eene schaduwzijde hooft. De groote omvang, dien de wetenschappen htbben verkregen, heeft velen verleid tot eene groote beperking in hunne studie ; zij bemoeien zich alleen met enkele onderdeelen der wetenschap, tot groote schade voor de onbekronipcnbeid hunner wetenschappelijke denkbeelden. Uitgebreide voorbereidende studie acht de hoogleeraar het eenige geneesmiddel tegen dit kwaad. Na eene korte uiteenzetting van de wijze, waarop de hoogleeraar de rijke stof zyner wetenschap op de colleges zal verdeelen, komt hij tot de belangrijke opmerking, dat. do studie der Geschiedenis zich in dezelfda baan beweegt als die der natuurwetenschappen, en dat zij dezelfde wet ten aan 't licht brengt, waarop door den grooten Darwin is gewezen. Evenals in de organische natuur neemt men bij de menschheid den strijd om 't bestaan en de wetten van voortbrenging, overerving en natuur keus waar, merkt men eene buitengewone ontwikkeling van sommige organen op ten gevolge van de atrophie van andere, en ziet men als rudimentaire organen overblijfselen van toestanden, die vóór langen tijd zijn verdwenen. Ten slotte wijst de hoogleeraar op de redenen, die de belangstelling in de Geschiedenis in don laatsten tijd, zelfs bij de meer ontwikkelden, eer heeft doen af- dan toenemer, en eindigt dan met de woorden: Alleeu dan kan do Geschiedenis zich op den duur ook in de oogen van hen, die niet op don aara van geschiedkundigen aanspraak maken, handhaven op het hooge standpunt, dat zij in den kring der wetenscliappen verdient in te DIHUCII, wanneer zij zich steeds helder het straks aangewezen doel voor oo,v-i blijft stellen: de verklaring van het tegen* woordige door aan te tooncu. hoe het geworden is. De redo van prof. Blok k;u; voorzeker velen de oogen openen voor eeuo billijker y/aardsering eu juister opvatting van de beoefening der Geschiedecia, A. M. KOLIEWIJN Kz. TIiS EN MEDEDEELINGEN. Door deu uitgever A. M. Slothouwer te Amersfoort zijn een drietal nieuwe werken in het licht gegeven. Mejuffrouw C. II. P. van Oosterzee, een jonge dame, die zich thans in Indiëbevindt, schreef Drie Novellen, van welke de beide eerste wel verdiener gelezen te worden. Zoowel uit JLili als uit Verloochend spreekt talent ; maar een talent, dat nog veel oefening on beschaving behoeft. Muggi'l Wilson, de derde en verreweg de grootste novelle, is een onbeduidend verhaaltje; zwak van inklceding en karakterteekeniug. ILnderjijk zijn die het geheele bundeltje ontsieren. bovendien de ontelbare taalfouten,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl