Historisch Archief 1877-1940
woonujk in t algemeen bekend zijn, men verwacht van nera, dat hij bij
die plechtige gelegenheid duidelijk zal uiteen zetten, wat zijn streven zal
sijn, hoe hy zijne taak zal opvatten, op welke wijze hij zijne wetenschap
\oor zone aanstaande toehoorders zal ontsluiten.
Of de belangstelling in eene redevoering over het doel van de beoefe
ning der Geschiedenis in ons land wel groot is, mag met grond betwijfeld
worden. l)e Geschiedenis is eene wetenschap, waarvan bijna iedereen
zegt, dat men er wat van weten moet, maar waarvan bijna niemand weet,
Wat men er van zeggen moet. Wil de een de Geschiedenis als vak van
onderwijs doen strekken om vaderlandsliefde op te wekken, volgens het
zeggen van den ander staat algemeene menschenliefde hooger dan vader
landsliefde, en moet de geschiedenis liefde voor deugd en afkeer van
ondeugd inboezemen. Menigeen, die een uitvoerig vertoog heeft gelezen
over een weinig beteekenend feit of een onbeduidend persoon, krijgt onge
merkt den indruk, dat hij zijn tijd nuttiger kan besteden, en er tot uit
spanning wel aangenamer leesboeken te vinden zijn, terwijl anderen zich
onbevredigd gevoelen, als de Geschiedenis hun niet leert in de toekomst
te lezen.
Velen denken over Geschiedenis als over punch, die op verschillende
Wijzen wordt bereid en toegediend. Al naar iemands smaak, moet hij ze
nemen nit deze of uit gene fabriek en ze a la Bomaine, « Z« Ccdviniste,
a la Moderne enz. gebruiken.
Het heeft er veel van, alsof de Geschiedenis slechts bij overerving of
volgens een onbewust gevoel van noodzakelijkheid bij het schoolondevwijs
als leervak is gehandhaafd. Behalve dat er zijn, die haar bij het openbaar
onderwijs als zoodanig willen laten vervallen, z\jn er anderen, die bij hare
behandeling het godsdienstig leven der volken achterwege willen laten,
alsof het mogelijk ware een beeld van de ontwikkeling eeuer natie te
geren, zonder acht te slaan op de met die ontwikkeling zoo innig ver
bonden kerkelijke toestanden!
fiaar zit 't hem juist, zegt een derde: Geschiedenis zonder behandeling
van kerkelijke toestanden gaat niet, en als gij ze behandelt, moot gij ver
vallen in de waardeering van godsdienstige leerstellingen. Wilt gij dus
Geschiedenis bij het onderwijs, dan kunnen er alleen secte-scholen zijn.
Nu ia het wel opmerkelijk, hoe steeds het bewijs op zich heeft laten
wachten, dat men niet over kerkelijke toestanden en leerstellingen zou
kunnen spreken, zonder ze tevens te gaan waardeeren. H et ligt volstrekt
niet op den weg van den geschiedkundige uit te maken of het ne gods
dienstige geloof beter of slechter is dan het andere; zijne taak is eenvoudig
na te gaan, onder welke omstandigheden eene natie of een deel er van
tot deze of gene kerk is overgegaan, en hoe kerk, huisgezin, maatschappij
en staat op elkander hebben ingewerkt.
Maar, zoo schiet een vierde uit den hoek, als er niet gewaardeerd mag
worden, dan is de geschiedenis zoo koud en zoo saai, dan kan men er
den gloed niet inbrengen, die aanvuurt tot het bedrijven van edele daden,
dan kan men niet doen trillen van verontwaardiging bij hetgeen laag en
gemeen is! Bedaar wat, gij, die daar zoo roekeloos voortholt op het
ongebreideld ros der verbeelding, en vraag u eerst eens af, of de hoogste
roeping der Geschiedenis in datgene bestaat, wat men met de oprichting
?van den Amsterdamschen schouwburg in 1638 beoogde: door sprekende
en levende personen 's menschen doen en wandel te aanschouwen te geven,
om te omhelzen wat eerlijk, en te schuwen wat oneerlijk is?" Eu bedenk
dan bovendien, dat men, gelijk reeds elders gezegd is, don moed van een
Hus om zijn leven voor zijne overtuiging op te offeren, kan waardceren,
al deelt men die overtuiging niet, en dat men den rein zedelijken wandel
van een Gregorius YII en een Calvijn kan waardeeren, al behoort men
niet tot hunne kerk.
Te midden van de verwarring van denkbeelden, die sedert eenigen tijd
als een nevel den historischen hemel van ons land bedekt, is de rede
van prof. Blok als eene weldadig lichtende verschijning nedergedaald.
Prof. Blok, die zich door zijne belangrijke werken Een Hollandsche
stad in de Middeleeuwen, Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisclir
OoslenrykscJie heerschappij en Leidsche rechtsbronnen uit de
Middeleeuwen, reeds eene eereplaats onder de Nederlandsche geschiedkundigen
heeft verworven, gaat in zijne eenvoudige maar heldere rede na, wat
eenige beroemde geschiedkundigen zich tot taak heLben gestold, om daarna
zone eigene denkbeelden aangaande het doel van de beoefening der ge
schiedenis uiteen te zetten.
Na erop te hebben gewezen, dat de keuze der methode bij verschil
lende beoefenaars der wetenschap niet alleen bepaald wordt door de
leerschool, die zij doorloopeu, en de omstandigheden, te midden vaa welke
xg geleefd hebben, maar vooral door hun bizonderen aanleg, zet de Schr.
meer in 't breede uiteen, dat het doel, hetwelk een geschiedschrijver na
streeft, hem ertoe brengt, sommige deelen zijner wetenschap op den
achter-, andere op den voorgrond te plaatsen. Zoo schreef Piutarchus in
de dagen van Nero en Domitianus biographieën, omdat hij meende, een
gnnstigen invloed op zijne verdorven tijdgenooten te kunnen uitocfenea,
door hun het beeld van degelijke mannen voor oogen te houden. Carlyle, die
maar al te diep gevoelde, dat hij zelf een man van beteekeuis was, zag
in alles, wat de mensch heeft tot stand gebracht, slechts het werk der
uitstekende personen, zoodat voor hem de Geschiedenis uit een reeks
biographieën bestond.
Prof. Blok wijst er op, dat, hoe aantrekkelijk de beschrijving van het
leven van groote mannen moge wezen, zij bijzondere bezwaren met zich
brengt, daar hun karakter zoo moeilijk te ontleden, hua fijn bewerkte
geest in al zijne wendingen zoo moeilijk te volgen is. Ik kan niet nalaten
de volgende opmerking van Draper hier in te lasschen: Hoo vaak
vergissen onze vertrouwde vrienden zich over de ware beweegredenen onzer
handelingen! En indien dit reeds plaats vindt, bij hetgeen onder onze
oogen geschiedt, hoe zouden wij dan een helder inzicht kunnen krijgen
in de gevoelens en de gedachten van personen, die in geheel andere
omstandigheden dan de onze leefden, en die wij \olstrek niet hebben
gekend". Terecht merkt prof. Blok dan ook op, dat de biographie zich
op een beperkt terrein beweegt, daar het individu op zijae omgeving een
grooten invloed mag hebben uitgeoefend, maar de maatschappij misschien
een grooteren op hem had, en het voor de hand ligt, dat deze door
den biograaf te veel uit het oog wordt verloren.
Na de aandacht te hebben gevestigd op de voornaamste oorlogsbeschrijvers
zooals Xenophon, Cesar en Napoleon III, verwijlt de hoogleeraar eenige
oogenblikken bij Thiera, voor wien de menschen niet slechts de schaak
stukken van den krijgsman, maar ook die van den diplomaat waren, om
er dan op te wijzen, hoeveel hooger de historische arbeid van den Nestor
der geschiedvorschers van onzen tijd, van Leopold Von Ranke, boven
die der genoemde geschiedschrijvers staat.
Leopold Von Ranke behandelt de biograpbie, do krijgsgeschiedenis en
de diplomatie als onderdeelen. Aan de menschheid en hare lotgevallen
in vrede en oorlog, haar leven en streven op stoffelijk en geestelijk ge
bied besteedt hij alle gaven van zijn veelomvattenden geest, maar toch,
voortgezweept door den gelukkigen uitslag, waarmede zijn onderzoek van
de archieven dar belangrijkste staten werd bekroond, kwam hij zoozeer
in aanraking met de politiek, dat bij hem de geschiedenis van den staat
die van do maatsclir.ppj on den achtergrond heeft gedrongen.
Ook ?>ij den staatsman Macaulay staat de politiek op den voorgrond,
maar hij was to veel EngeïscLmian om niet meer dan Von Eanke het ge
wicht der staathuishoudkunde te gevoelen, eu daarom trok de
mq,atschappij ook meer zijne aandacht. Die maatschappij is het hoofdonder
werp, waarmede Bucklc zich bezighield. Hij was een genie, maar meteen
beperkt gezichtsveld, daar hij te uitsluitend het oog gevestigd hield op dea
invloed van do natuur van een land op de geschiedenis van het volk, dat
er in woont. Door zijne veelzijdige keunis heeft hij echter een nieuw veld
van onderzoek voor de geschiedkundigen van onzen tijd geopend.
Het mag, dunkt mij, als eene gebeurtenis worden beschouwd, dat de
groote Buckle door eau Nederlandsen hoogleeraar zoo openlijk wordt ge
waardeerd. Zijn werk is in Nederland, zooal niet met miskenning, toch
met koelheid behandeld, en wie het gewaagd heeft, er iets goeds uit over
te nemen, heeft wel eens moeten hooren, dat hij een volgeling van Buckle
was, hetgeen dan zooveel betcekende als een verwijt.
Een dergelijk genie als Buckle, zegt prof. Blok, is Taine, dio eerst het
voetspoor van zijn Engelschen geestverwant volgde, maar later in da
kronkelpaden van het vooroordeel afdwaalde. Om bewijzen te vinden voor
zijn afkeer van het Ancien Régime heeft hij in de archieven gezocht, en
deze minder als mijnen dan als arsenalsn gebruikt.
Na den lezer door de beschouwing van de eigenaardigheden der ge
noemde geschiedschrijvers te hebben voorbereid, gaat prof. Blok over tot
hetgeen hij zich bij de beoefening der Geschiedenis heeft voorgesteld. Wat
ik ga zeggen", KOO merkt hij op, is niet iets ongehoords, iets
buitengewoons, maar zal. naar ik meen, aantoonen, dat ik beslist weasca voort
te gaan op een ten onzent nog weinig betreden pad."
De geschiedenis van een volk is de ontwikkeling zijner
maatschnppelijke toestanden. Behalve op de staaisinrichtingen op de omstandigheden,
die bij de vorming van den staat een grooten invloed hebben gehad,
ient tnen bij do beoefening der geschiedenis daarom te letten op etc
godsdienstige denkbeelden, op de letterkundige beschaving, op het
pevoel voor kunst, op de volksmeening aangaande recht en wet, op ao
adagolijkscha levenswijze, op ds economische toestanden in n woord
op de gansene maatschappij, zooals zij zich bij een volk heeft ontwik!; c:'u".
Do lioOj;L>eraar weet wel, dat hij den geschiisdvorscher hooge eisclieu
stelt, maar merkt op, dat de zoo onvermijdelijke verdeeling van den ar
beid eene schaduwzijde hooft. De groote omvang, dien de wetenschappen
htbben verkregen, heeft velen verleid tot eene groote beperking in hunne
studie ; zij bemoeien zich alleen met enkele onderdeelen der wetenschap,
tot groote schade voor de onbekronipcnbeid hunner wetenschappelijke
denkbeelden. Uitgebreide voorbereidende studie acht de hoogleeraar het
eenige geneesmiddel tegen dit kwaad.
Na eene korte uiteenzetting van de wijze, waarop de hoogleeraar de
rijke stof zyner wetenschap op de colleges zal verdeelen, komt hij tot de
belangrijke opmerking, dat. do studie der Geschiedenis zich in dezelfda
baan beweegt als die der natuurwetenschappen, en dat zij dezelfde wet
ten aan 't licht brengt, waarop door den grooten Darwin is gewezen.
Evenals in de organische natuur neemt men bij de menschheid den strijd
om 't bestaan en de wetten van voortbrenging, overerving en natuur
keus waar, merkt men eene buitengewone ontwikkeling van sommige
organen op ten gevolge van de atrophie van andere, en ziet men als
rudimentaire organen overblijfselen van toestanden, die vóór langen tijd
zijn verdwenen.
Ten slotte wijst de hoogleeraar op de redenen, die de belangstelling
in de Geschiedenis in don laatsten tijd, zelfs bij de meer ontwikkelden,
eer heeft doen af- dan toenemer, en eindigt dan met de woorden:
Alleeu dan kan do Geschiedenis zich op den duur ook in de oogen van
hen, die niet op don aara van geschiedkundigen aanspraak maken,
handhaven op het hooge standpunt, dat zij in den kring der
wetenscliappen verdient in te DIHUCII, wanneer zij zich steeds helder het straks
aangewezen doel voor oo,v-i blijft stellen: de verklaring van het tegen*
woordige door aan te tooncu. hoe het geworden is.
De redo van prof. Blok k;u; voorzeker velen de oogen openen voor eeuo
billijker y/aardsering eu juister opvatting van de beoefening der Geschiedecia,
A. M. KOLIEWIJN Kz.
TIiS EN MEDEDEELINGEN.
Door deu uitgever A. M. Slothouwer te Amersfoort zijn een drietal
nieuwe werken in het licht gegeven. Mejuffrouw C. II. P. van Oosterzee,
een jonge dame, die zich thans in Indiëbevindt, schreef Drie Novellen,
van welke de beide eerste wel verdiener gelezen te worden. Zoowel uit
JLili als uit Verloochend spreekt talent ; maar een talent, dat nog veel
oefening on beschaving behoeft. Muggi'l Wilson, de derde en verreweg
de grootste novelle, is een onbeduidend verhaaltje; zwak van inklceding
en karakterteekeniug. ILnderjijk zijn
die het geheele bundeltje ontsieren.
bovendien de ontelbare taalfouten,