De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 28 december pagina 3

28 december 1884 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

#0.392 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 ftDat bj} «en priester van, van... Polyhymnia is!" «Die is ook goed! verschrikkelijk, daar vertelt een ander dat de naad JSenef vrouw precair is, begrijp je dat?" Ik begrijp er geen jota van." En ik .ook niet; kijk, juffrouw van Biene laat ook bemerken dat zij fefch ergert, want zij schrift een brief in twee en twintig seconden: eengefroon mensen zonde er tien minuten werk over hebben." Op dit oogenblik beging Jan, zonder dat big het zelf kon helpen, eene domheid; Pa", zeide bij, ik vind het stuk machtig aardig, maar ifa Boude baast zeggen dat het minder goed gebouwd was." Dat vind ik ook Jan, maar ik heb van zoo iets niet veel verstand." Een der critici klopte mg op den schouder: mijnheer", zeide hij, van tiien jongen van n kan een goed tooneel-verslaggever groeien." nEer ik hem daarvoor opleid", antwoordde ik zeer ernstig, sla ik hem liever dood l" Thans had ik den man overbluft; hij heeft mij niet meer aangesproken. Toea het vierde bedrijf begon, hadden de kwel-geeaten het over het tuintje van de Port van Cleve, maar ik weet niet waarom en in het vijfde bedrijf ergerden zij zich vreesehjk over het feit dat een klein kind ten tooneelöverscheen; het wurm moest al sedert drie uren in bed liggen," riep de een; en nu zegt men nog al dat er eene wet op kinder-arbeid bestaat," zeide de ander. Toen ik tranen zat te lachen over zekere guitige en alleraardigst ge* tlachte worst-scène, hoorde ik achter mij de woorden: ignobel," fratsen," ^clowns-werk," enz. enz. 't Is schande dat men acteurs Meerenbergsehe wartaal laat spreken." Hoe mevrouw Stoetz er plezier in heeft om de flauwiteit te vei'koopen fle letter L niet te kunnen uitspreken, begrjjp ik niet." «Het is haar door haar rol voorgeschreven vrienJ, maar ik durf met {e wedden, dat de talentvolle vrouw er het land over heeft dat zij zich eoo dwaas moet aanstellen." ,Weet je wat ik doe: ik ga been." Ik ga met je mede." De beide vitters gingen been en ik haalde ruimer adem. Dat is nog eens een stuk pa," zeide Jan toen de Brave Hendrik was afgespeeld, 't zonde mij niets verwonderen, wanneer het honderd maal gegeven werd. Hebt u wel gezien dat er een professor in de zaal was, die het geheele stuk heeft bijgewoond en zich dus blijkbaar ook «museerde?" Jawel jongen; en wat hadden de galerij-bezoekers een plezier hé? Maar laat mij nu "met rust want ik moet eens nadenken." En daarop dacht ik er eens ernstig over na, hoe ik die twee onheb belijke critici eens op hun plaats kon zetten en kwam tot de conclusie dat het beste was om hun verwaten taal publiek te maken. Dat doe ik dan ook bg deze en wensch mijn lezers, aangezien het de laatste maal is dat ik in 1S84 een kadetje schrijf, een gelukkig oude in 't nieuwe toe." Aquaiïus. BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT. n.;:;.. Een akelig onderwerp om te behandelen, zal men Seggen, en dat kan ik niet toegeven. Ik bedoel natuurlijk niet het be graven, beschouwd in verband met dierbare afgestorvenen, maar het begraven als thermometer van ons fatsoen en als barometer van de Nalatenschap. In Utrecht hebben we in een menschenleeftijd al heel wat verschillende manieren gehad om onze ziellooze overschotten onder de aarde te bren gen. Van de cellebroedera die om den lijkwagen liepei te schreien en te kermen, en zoo, voor een bagatel gelds, de familie van uiterlijk vertoon van droefheid ontsloegen, heb ik alleen mijn vader hooren spreken. Maar hun beroep wordt nog steeds in de herinnering des volks bewaard door den naam van Lollestraat (hun gekerm werd lollen genoemd), die veel meer algemeen is dan die van Cellebroederstraat, zooals de straat eigen lijk heet, waar vroeger het gesticht dier vrome broeders stond, en waar thans alles behalve vrome zusters van den meest verschillenden landaard en religie samenwonen. Maar de deftige stedelijke groefbidders itven nog in ieders geheugen. Men kan zich moeilijk iets deftigers voorstellen dan zoo'n kortgebroektea bidder met opgevulde kuiten en een kngen zwarteu lamfer aan de steek verbonden en rustende op de wijd uitgestrekte rechterhand, met afgeneten stappen voor een Ijjkwagen uitgaande. En, vóór het zoover was, hoeveel deftigheid had hij dan niet reeds ten toon gespreid. Eerst, als hij troostend by de familie binnentrad en met haar overlegde hoe fatsoen lijk de begrafenis wel moesfc wezen: met 12, 10 of 8 dragers; met huurdragers of met vriendendragers, in het eerste geval met iteken of met hoeden. Steken waren almeêhet maximum van fatsoen, dat men vertoonen kon, ofschoon de meesten zoo rood rood waren, dat het leek of Zij zich schaamden, dat hun meester ze nog bij een fatsoenlijke begrafenis dorst gebruiken. Wie steken koos moest er op rekenen dat aHea na venant" was ea dat gebeurde dan ook meestal slechts daar waar men goede verwachting van het testament had. Een drager met een steek op, was een ontzettend dure drager. De bidder vroeg of de famiiia ook nog eenige personen had, die zij met een draagplaats begunsti gen wilde; zoo ja, werden hem de namen opgegeven meestal van koetsiers, tuinman, huisknecht, barbier en dergelijke en dezen besteed den dan gewoonlijk dat baantje uit aan den bidder die voor een belang rijk lagere som dan de familie gaf voor een drager zorgde. (Dat schen ken van draagplaatsen is eene gewoonte, die ook thans nog een enkele maal voorkomt en de prijs ervan varieert tusschen 2 en 10 gulden, ja loopt soms tot 25 gulden toe.) De bidder bezorgde voorts alles. lij wHckelde het geld voor de dragers in een papiertje en stopte hun dat bij het verlaten van het sterfhuis in de hand. Dat was kiesch tegenover de familie, die op zoo'n tjjdjceea geld moet hooren rinkelen, en ook kiesch tegenover de dragers, die nooit zooveel uit dat papiertje haalden alfl e volgens cl3 hun onbekende biddersrekcning in had moeten zitten. Als vrienden den overledene grafwaarts zonden dragen hij zou het n nooit aanraden, omdat het zoo'n last was hen allen weer in het sterf huis te moeten ontvangen, en waarschijnlijk ook om de bovenbedoelde papiertjes als vrienden zouden dragen, dan was zijn eerste gang naar de vier vrienden slippendragers de intiemsten van den gestorvene ea daarna naar de twaalf anderen, die hij allen namens de familie uitnoodigde om den vriend de laatste eer mede te bewijzen. Wat had de man een hinderpalen te overwinnen. De een was niet al te wel, de ander had geen zwarten rok, een derde geen hoogen hoed, of als het seizoen den rok verbood geen donkere winterjas en tal van andere bezwaren meer. Zoo liep hij van den een naar den ander tot eindelijk alle zwarigheden waren overwonnen. Een rok van een ouderen broer, .zat als geschilderd, beweerde de bidder, ofschoon er nog wel een pond of tien menschenvleesch meer in gekund had. Een hooge hoed, met een paar kranten tusschen de voering, stond heel goed voor deze gelegenheid: een beetje somber mocht wel voor een begrafenis. En zoo bracht hij alles in orde. Des morgens van den begrafenisdag liep hy in stille bedrijvigheid door het sterfhuis, liet de familieleden en de dragers binnen, fluisterde nu eens den vader, dan den oudsten broer iets in het oor en kwam eindelijk op halfluiden toon vragen of de familie en vrienden den overledene nog eens wilden zien. Dan werd do kist het huis uitgedragen en daarna rang schikte hij de familie in groepen, die bij elkander in de rijtuigen zouden plaats nemen, liet deze een voor een vóórkomen en riep telkens de namen af. De dragers ontvingen handschoenen witte of zwarte naar gelang van de sexe de slippedragers bovendien een witten strik om den arm van dezelfde kleur en deze moesten aan die zijde van den wagen gaan dat hun strik zichtbaar was. De dragers werden naar de grootte achter den wagen gerangschikt en voort ging het, langzaam en statig. Op het kerkhof bedankte de bidder namens de familie voor de laatste eer, den overledene bewezen" en daarna reed men allen te zamen in gezelschap van den bidder, naar het sterfhuis, waar de man n rouwkrakelingen voordiende met koffie en later een glas madeira. Die rouwkrakelingen hebben het niet eens zoolang gemaakt- als de ieftige bidders. Deze zag men nog op de stoepen der huizen staan en tot de meid met een deftigheid, die allen schijn van een gewone bood schap aan de weet", die hij deed, ontnam, zeggen: de heer die en die laat bekend maken dat zijne echtgenoote heden nacht te vier ure is overleden," toen de rouwkrakelingen al lang waren vergeten. Maar eindelijk moeten toch ook de deftige bidders vooronverbiddelijken tyd zwichten. Wij hebben ze nog wel, maar datr zijn ontaarde bidders, doodeenvoudige lieden, zonder eenige nsjeu1'. In vroeger tijd zou men gezegd hebben dat zij goed waren om dienst te doen als er een. van den arme" begraven moet worden, als het paard (én loopt er dan maar voor den wagen een oud gescheurd kleed over de magere ribben heeft hangen; als de koetsier niet eens een bef voor heeft en het eenige teekcn van rouw dat bij draagt zijn huilebalk is. En welk een huile balk dan nog! Een oude, smerige flaphoed, die zoo versleten is, dat men aan den onderkant tegen de randen twee latjesjheeft moeten spijkeren, omdat de kleppen hem anders om de ooren zouden fladderen. Hij trekt niet eens een voor de gelegenheid passend gezicht, maar kijkt onver schillig naar het touwtje, waarvan hg het eene eind in den mond heeft en dat met het andere eind aan de voorste flap van zijn hoed bevestigd i», en zoo voorkomt dat de wind met dat gedeelte van zijn hoofddeksel een loopje neemt. De bidder loopt wat hij loopen kan: de oude rossinant ook; dragersaijn er niet en slechts een enkele maal loopt er een oude stunipsrd met bedrukt gezicht achter den wagen aan en houdt dien met moeite bij. Dat is een droevig gezicht zoo'n begrafenisstoet van den arme" en te begrijpen is, dat ons volk aan zoo'n begrafenis een hekel heeft en door een penninksken aftezonderen voor de bus" zorgt dat zij van zulke liefda digheid" verschoond blijven. Tegenwoordig hebben we begrafenismaatschappijen! Die hebben alle bidders bijna verdrongen. Daar gaat alles heel machinaal. Met vrien den-dragers houden zij zich niet op ouderwetsch! steken -?weg er mee, ouderwetsch! Zonder eenige wroeging hebben zij al het oude over boord geworpen. Al het oude ?! Neen, toch niet. De oude p r ij z e u zijn nog grootendeels behouden. Men betaalt nog tienmaal zooveel voor een rijtuig om even naar het kerkhof gebracht te worden, als men beta len moet voor een rit naar de komedie, ofschoon men het bij de laatst genoemde gelegenheid meestal beter missen kan dan bij de eerste. En mannen die een paar uur in uw dienst zijn genieten daarvoor een bon alsof zij zoovele dagen hard voor u hadden gewerkt. Geld blijft eeuwig nieuwerwetse!)! Van die begrafenismaatschappijen hebben we er hier twee: eenRoomachKatholieke en een andere. Wat die andere er voor eene is, weet ik niet, maar het is zeker een neutrale of een godsdienstlooze, eene die de menechen begraaft zonder aanzien des persoons als ze maar betalen! O, die godsdienst! Men vraagt nu niet meer alleen: is mijn bakker, mijn slager, mijn kruidenier, roomsch of gereformeerd? Neen; word ik wel door rechtzinnige handen gekist, wel door katholieke schouders naar mijnlaatste rustplaats gedragen? O, die godsdienst! Nauwebjks hebben de gereformeerden van hun voor nemen doen blijken om een krankzinnigenhuis in christelijk-historischen geest te stichten, of daar komen de katholieken met een roomsch gekkenhuis! Och neen, 't is waar! Er loopen veel meer gekken los dan er ia da gestichten zitten. UIT HET HAAGJE. XVI. Ik wenachte zoo gelukkig te zijn als mijn collega -Aquarius, die met het grootste gemak vw» de wereld op Zaterdagavond zyn kadetjes uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl