De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1884 28 december pagina 5

28 december 1884 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 399 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. niet wanneer het eene zoo merkwaardige opvoering geldt als deze. Na het bjfwonen van meer dan ne voorstelling kan slechts een min of meer stevig gegrondvest oordeel worden gevormd, mogen wij das eene be schouwing der opvoering in onderdeelen ons voor de volgende week voorbehouden ? Wij zouden ons geen meer verklaarbare handeling van een tooneeldirectie kannen voorstellen dan het monteeren der Giuditta van Giacometti, wanneer men het voorrecht heeft eene verschijning als mej. Joséphine de Groot onder de leden van zijn gezelschap te tellen. Het werd ook t\jd, dat wij weder eens een voorname rol van haar te zien kregen. Het begon er ten minste naar te gelijken, alsof, wanneer ooit met grond voor de nederlandsche tooneelwereld het verwijt mocht gelden van te geringe trouw aan haar antecedenten, dit ten aanzien dezer kunstenares het geval zou worden. Zij, van wie het gerucht wil, dat Agar eens in een uit Holland ontvangen brief lezen kon: dés qu'elle e'est montrée en Hollande, un cri a parconru Ie pays", zij schijnt teganwoordig niet op den voorgrond te treden in de mate, die hare debuten, weleer voor later deden veronderstellen. Zij speelt wel rollen van zeker gewicht na en dan, maar de eerste vraag, die twee tooneelvrienden elkaar bij eene ontmoeting schier te ge lijker tijd doen, is toch niet: zeg eens, mijn waarde, hebt gij de nieuwe creatie van mej. de Groot reeds gezien?" of: in die nieuwe heldinne-rol is de Groot weer uitstekend, vindt gij niet ?" en dat zulke samenspra ken in 1884 aan de orde van den dag zoaden zijn, zoa in 1875 iedereen U met pleizier hebben willen voorspellen. Waar de oorzaak van dit ongeval schuilen mag, wij zullen geene po ging doen het te beslissen. Wij zullen eenvoudig met de meeste belang stelling elke schrede gade slaan, door mej. de Groot in hare levensreis van tooneelspeelater verder te zetten, met waarheid getuigende van de waarde harer kunst. Q-ittditta of Judith is een der vele, vele tooneelwerken van Giacometti. Giacometti schrijft drama's waarvan de hande ling in do oude Israëlitische wereld speelt, zooals Mevrouw Rattazzi er romans over schrijft, zooals LegouvéGrieKSche treurspelen vervaardigt. HQ bezit aanleg voor tooneeldichtkunst, zoekt naar hevige tragische onder werpen, neemt kennis van den een of anderen toestand der oudheid in grove trekken, en stelt dan een drama samen. Meestal, bij name in zijn later tjjdperk, houdt hij daarbij het oog op eenige groote tooneelkunstenares, zijne tijdgenoote, gevestigd, en dankt het succes zijner stukken hoofdzakelijk aan de vertolking door zulk eene. Eene ontzagwekkende figuur uit de historie, die groote daden volvoert, te zien afbeelden door eene actrice van buitengemeene begaafdheid zal al tijd een schoon genot opleveren, al was de dichter, die de te volvoeren handelingen tot een drama samenvlocht, niet van de eerste kwaliteit. Zoo was het steeds, zoo zal het altijd blijven. Indien ergens, wordt deze wet bij Judith duidelijk. Eene vrouw, die om de in staat van beleg verkeerende stad harer inworiing te redden zich binnen het vijandelijk kamp begeeft, daar den bevelhebber der belegeraars vermoordt en tot de haren veilig wederkeert om den lieer voor Zijne hulp te danken, dat is, wel beschouwd, peen drama. Er ontbreekt strijd en overwinning, er ont breekt n alles beheerschende handeling, die over een ontzettend groot bezwaar te zegevieren heeft of er in onder te gaan, den inhoud der meeste drama's. Maar, jnnj. de Groot, wanneer zij uitnemend speelt, in die verschillende levensgevallen waar te nemen, zal toch een uitstekend genoegen zijn. Drie vrouwen voor n man zijn in den Parkschouwburg weder door oude melodrama's vervangen. De drie jeugdige elegante fransche «mtwen zijn snel heen gevlucht, met den man, hun cavalier, er bij, toen zij in de de verte met pauken en grooten trom de rarniuelkast van het melodiarna boorden naderen. Over het nieuwe succes van mej Roos van de Variétés, in de RegimentsKinderen, verheugen wij ons niet weinig. Zij begint reeds als een jeug dige vorstin iu het domein der Vuriétés-zaal te heersenen. Voor het militairtje Trim speelde zij op innemende wijze. 25 December. K. J. W. VELERLEI TOONEELBESCHOUWING. III. [De kunat leidt volgens hem] tot verzoening van den tnon-oh met zich zelf, met hot leven, mét God. Iluet over Iloeksti-a. Welke is de door den heer Hugenholtz ontwikkelde theorie ? Spreker begint met een blik te werpen op de gesehiedenis van het tooneel van de vroegste tijden tot heden" en wijst den band aan, welke, de verschillende eeuwen door, tusscheu den godsdienst en de dramati sche kunst" heeft bestaan. Hij verwijlt bij het Israëlitische, het Grieksclie, Komeinsche, christelgk-niiddeneemvsehe, Engelsch-zustieitdo eeuwscha, Fransch-zeventiende-eeuwsche, Duitgch aclittiende-eemvsebe tounoel. En, na even zoo eenige hedendaagsehe fransche, duit^che en hollaudsciie tooneelstukken genoemd ts hebhen, zet hij uiteen, hoe in de toekomst da gewenschte tooneeldichter, speler en het publiek zal moeten zijn. Het is minder in zijne beschouwingen over de tot den god-dionst in betrekking staande en dus invloi-d op de zedelijke volksontwikkeling oefenende" zijde van het vroegere toonneJ, dat wij den lieer Ilugenlioitz wilden volgen. Hij heeft in we!sp:v.;t'.nue bewoordingen deen bhjkui, dat het onzin zoude zijn te beweren, dat die t w-e verschjüsolen: Ie, eeredienst van menschea voor e^n hoogar wozoii, a "e. de kaust w;>-?i-w>n het doel is door woorden eu gebaren het levesi nu te bootsen, dar, dia twoa verschijnselen niet met elkaar in aanraking plegen te komen. Hij iveft voorts de tooneelkunst gesplitst in zeuun''- en .,k;irak'ier"-;h'i!Liu, h x.-t het historisch-drama" onderdeel van het kavuktor-d-Kiiii'1, wil yiialsospeare voor den vader van liet. nieuwere k^rakter-d.-ama" ea Iiioiiire voor dien van het zeden-drama" aangezien hebben, ja 13 zoo vriendelijk van Von Moser, Glanor en Lodewijk Mulder tot een driemanschap saaien te brengen, dat, met zijn blijspelen Das Stiféungsfest, Uitgaan en De Kiesvereenigïng van Stellendi/lc als voorbeeld genoemd kan worden eener hedendaagsehe tooneelmatige" hekeling van land- en volksgebruiken. Wij zullen over boven-bedoelde twee vormen van tooneelschrtjfkunst, het zeden"- en het karakter-drama", welke de heer Hugenholtz aan geeft, als het meest geschikt voor den toekomstigen tooneeidichter om er zjjn knust in uit te drukken, niet in een gedachtenwisseling treden, want ons is hieromtrent het eenig duidelijke, dat de spreker met vrucht duitsche theoristen over dit onderwerp beoefend heeft. Maar wij wilden de aandacht vestigen op hetgeen de heer Hugenh*ltz nopens de roeping van de tooneelkunst der toekomst in het algemeen heeft gezegd. Er is al dadelijk iets sympathieks in, wanneer een bekwaam man u toevoegt: geachte hoorderen, vergun mij u op de hoogte te stel len van hetgeen ik mij als den idealen dichter en den idealen tooneelspeler" der toekomst denk. En indien hij na als zrjue theorie leert, dat de schouwburg da school voor de volkszedelijkheid moet zijn en de too neeidichter en speler de volksopleiders, de volksopvoeders, ia den zin van toongevers en voorbeelden op het gebied van moreela beginselen en moreelen levenswandel, dan schijnt de heer Hugenholtz, redenaar der Vrije Gemeente, vooreerst zeer Strauss' spreuk te huldigen, die geen eeredienst" behalve de eeredienst" der kunst, van het genie, erkent, en vervolgens hieruit tot een, om het zoo te noemen, kunst-kerk, tooneelkerk te concludeeren. De heer Hugeuholtz wil, dat het tooneel een opvoedingsgesticht voor aankomende zedelijken, een kweekschool van rechtschapenheid zij. Hij wil wel niets weten van een brave-Hendrik-toon eel, dat bijzonder schoone lessen predikt, hij wil m. a. w. wel niet, dat de tooneeldichter zijn figu ren dadelijke vermaningen aan het adres der toehoorders in den mond zal leggen; hiertegen komt hij ten sterkste op; het Engelsche tooneel der 17e en 18e eeuw beproefde zulks en slaagde trouwens nimmer; maar de heer Hugenholtz verlangt, dat door den zedelijken gedrags-adel der personen, die de tooneeldichter schept, die de tooneelspeler veraanschou welijkt, de leden van het publiek aangemoedigd en -gespoord zullen wor den, om eveneens het kwade, het lage element hunner natuur door het goede, het hooge te doen o ver winnen, zich karakter-sterkte eigen te m aken. De uitkomst der handelingen van den tooueeldichter en speler, gelijk de heer Hugenholtz ze begeert, zou wezen, dat bet publiek telken avond met een meerderen voorraad zedelijken levensmoed den schouwburg ver laat. Immers een dergelijk streven waardeert de spreker ten zeerste in Goethe's Faust en hetgeen hij in Lessing's Nathan zoo hoogelijklooft, is dat Lessing van de planken zijn volk leerde." Met het oog op de artikelen door ons eenigen tijd geleden aan Nathan gewijd, vergenoegt het ons zeer zoo juist gezien te hebben in de ver houding tusschen Lessing en de Vrija Gemeente. Dit tusschen twee haakjes. Van de nieuwere fransclie dramatisten worden Sardou en Augier vernifild, a!s schrijvers in wier werken kenteekenen gevonden worden van het jagen naar het hooge zeden-veredelende doel. Dumas de zoon niet. Dit is zonderling. Het moeten de botsingen en beroeringen van het huwelijks leven zijn, wier ten tooneele voering de heer Hugenholtz in beginsel afkeurt, die Dumas hier ongenoemd doen blijven, en tevens wellicht een zekere onnauwkeurigheid vaa de zijde des heerea Hugenholtz bij het kennisnemen van Dumas' voorredenen (de préfaces"). Want Dumas1 theorie over het tooneel vertoont meer dan n punt van overeenkomst met die des heeren Hugenholtz. De volgende gedachte b. v., welke bijna volledig de zienswijze van den heer Hugenholtz teekent, zou ook Dumas la niet vreemd zijn, dat namelijk de menselun niet bij uitstek om zich te verstrooien, om hun zinnen te verzetten, naar den schouwburg moeten gaan, dat daarvoor het tooneel een to edele roeping" heeft. Do lazer, die ons wel tot hiertoe heeft willen volgen, zal intusschen ree'ls lang bemerkt hebben, dut wij ons geenszins wagen aan een bespre king vau 's heeren Ilngenholtz' rede tnet gewapende hand, aan een schilderij zijner voordracht met polemische tinten; wij leggen er ons alleen op too een zoo juist mogelijke schets van zijne positie tot de tooneel kunst te geven, al vergeten wij wellicht de schaduwpartijen te weinig. Er kan peen andere reden bestaan, waarom de spreker zekere fransche echtbreuk-drama's" verwerpt, als wijl de tooneelschrijver daarin personen, toestanden opvoert, wier levenswandel en aard niet tot navolgenswaard voorbeeld aan het publiek kan strekken, geheel volgens des sprekers theorie, maar waarom wordt er dan met zooveel ingenomenheid van Shakespearu's \vcrk gewaagd? Zoude de toch naar de leer des heeren Ilugenholtz niet te wettigen modieuse opgetogenheid van heden ten aanzien van Shukespeare den spreker hier parten hebben gespeeld? Want, betoogt), dat meer zichtbaar en meer krachtdadig de ondeugd gest'ii't eu de deu^d beioond wordt bij Shakespeare dan bij Dumas, dat iial bij toch niet! O, o, de lieer Beets zegt, dat Dante, Shakespeare en Victor Hugo eigenlijk ni't goad zijn, de heer llugenholtz prijst Nathan zoo, 0»t dat da tooneelfclu ijver in dit kunstwerk aan het volk een uiterst rechtscha pen en ten hoo;.;r,to deuudvol mannenleven voorhoudt. En toch verbreidt zieli de populariteit van het Engelsen, tooneel, dat honderde afschuwelijkbeden, duizeude vergrijpen tegen de duurzaamste zedelijkheidswett- n child.r'do, dermate met den dag, d:>.t zelfs de heer Hngenholtz zich gedwoagon voelt er lofprijzend van te reppen. Hij wil toch niet de gecastipfferJe uitgaven vau Shakespeare voorstaan ? O, o, hoeven van het, zedelijke toonael met zijn zedelijke doeleinden, heeren van hut tooneel -ils volksschool en volksopvoeding, gij, die andere vooi'scirriftcik uit uw portefeuille haalt vuor de drauia ische kunst dan die der cjcvvone esthetica: weergave van schoonheid en leven, het marnier tü-ok!.! It al', waarin gij uw Icer-jielliugen beitelt, daar komeri langzaam denken ju de trompet, die gij steekt. Voorzichtigheid zij vooral de moe.ier van uw poroeieinkast, of morgen list. misschien het fijnste aarde werk aan diggelen. 25 December. K. J. W. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl