Historisch Archief 1877-1940
*
i
gevaarli/k eyn, mevrouw, de proef te wagen, waaraan gij u eoo
moedig «rotuft willen blootstellen. L. Pasteur.
Men fal moeten toegeven, zegt Véron, dat Pasteur zich in deze zaak
«ouderling gereserveerd houdt. Dezen zomer wilde men een beambte TOB
4e Lyonsche spoorwegmaatschappij, omdat hij door een dollen hond ge
beten was, onder zijne behandeling stellen. Hij sloeg het aanbod van de
hand en weigerde beslist op dezen persoon de proef te nemen. £u nu
antwoordt hjj aan die moedige vrouw: wat gij mij voorstelt zou zeer
gevaarlijk voor u zan'VHQ bad er kunnen byvoegen: voor mij ook".
Het-heeft reeds de aandacht getrokken o, het publiek is zoo
Ondeugend l dat Pasteur gansch en al de schoone gelegenheid heeft
laten voorbijgaan, welke hem door de cholera te Parijs werd aangeboden,
om de microbe op heeterdaad te betrappen. Als hij voortgaat met zich
coo telkens te verschuilen en terug te tra-ken, zal men ten slotte gaan
denken, dat zijn wetenschap wel een weinig al te platonisch is.
Maar aan den anderen kant zou zijn beroemdheid heel spoedig verdwe
nen zijn, wanneer da eerste de beste persoon, dien hij voor de hondsdol
heid onkwetsbaar zou maken, door hem naar de andere wereld werd
geholpen.
Het komt mij voor, zegt Véron, die jnist geen vriend van den professor
BChjjnt te zyn, dat de heer Pasteur in een valsche positie verkeert.
En er zou misschien een middel zijn om daaruit te geraken. Dit middel
ou wezen aan den heer Grévy voor den eerstkomende, die ter dood
veroordeeld wordt, gratie te vragen, maar onder voorwaarde, dat deze
?veroordeelde ter beschikking gesteld worde van den fameus'» ininter"
Mocht de arme drommel hem dan onder de handen wegglippen, welnu
dan zou de onwaardigheid van het slachtoffer het fiasco van den geleerde
aanmerkelijk verminderen!
Véron heeft het ditmaal niet begrepen op de medische faculteit.
Het schijnt, dat men met M.orin het ellendig slachtoffer van mevrouw
Clovis Hngnea in het Hotel Dieu nogal wat raar en ruw heeft
omgesprongen, om de kogels uit zijn hoofd en lichaam te verwijderen.
Men grabbelt niet in de hersens van een mensch rond, zegt hij, om
een kogel te zoeken, alsof men in een vestzakje naar een
tienstuiverstuVje zoekt. Dat gaten boren in iemands schedel om in zijn hoofd te
kiijken, dat komt niet te pas, allerminst als de patiënt, zooals hier het
geval was, niet bii kennis is, om zijn on d per eer te geven.
Ik herinner mij een anecdote van een dergelijke zaak, die te denken
geeft. Tjjdens den oorlog van 1870 wordt in een der Parijsche ambulances
een der hij Champagny gewonde soldaten ingebracht.
De chirurgijn komt bij hem en bekijkt den gewonde.
Drommels!
Daarop maakt hjj met zijn mes een insnijding in den onderbuik. Niets
te vinden.
w» Drommels! Weder een kerf met het mes langs de dij. Ook niets.
«?Drommel! Nog eens het mes genomen en een snede in den ru»
aangeVsc t, toen de soldaat op pijnljjken toon hem vraagt: waarom kerft
gÖmij t<ch zoo?
Miin vriind, dat doe ik om den kojel te zoeken en er uit te halen...
Den kogel?... Dien heb ik er al lang uitgehaald! Die zit in mjjn
broe zak.
LETTERKUNDE.
Luit en fluit, Dichtbundel van Frr. S.
Daema, NorberHjner Kanunnik-Regulier
der abdij van Ton<*erloo. Uitgave van
De Seyn-Verhougstraete te Roeselaere.
Er is een type dat menigeen in maatschappij en literatuur moet, ge
troffen hebben. Het komt voor in protestantsche en katholieke variëtpit,
waarschijnlijk in alle andere confessiën evenzeer. Het is dat van den
innig goedigen, innig1 vromen, eenvoudigen prediker, emTcreuzbraverraun
m den grond van zijn hart, een christen in den liefderijken zin des woords.
Van dezen goeden man is iedere gedachte met zijn geestelijk leven
saamjreweven; hjj bidt en zins;t, eet en drinkt met God en zijne heiligen. Hij
heeft geen enkel gevoelen dat hij hun niet meedeelt; Lij raadpleegt hen
in iedere daad, zelfs de minst beduidende; ieder zijner woorden draagt bet
merk van die vertrouwelijkheid. Zijn omgeving, welke zijn eerlijk hart en
zjjn vast geloof tegelijk dagelijks aanschouwt, bemint don godsdienst te
meer om hem en hem te meer om den godsdienst.
Er komt echter een oogenblik, waarop deze goede man, die in zijn
leven het goddelijke en menschelijfce, het verhevene en al'edaa<?sche
dooreengemengd heeft, hot onderscheid tnsschen beide niet meer kan onder
kennen. Als hij zijn goden lang genoeg in keuken en kelder heeft
rondgesleept, vergeet hij dat zij goden zijn; de liefde wijkt niet, wel het ont
zag. Hij wordt familiaar met lien, en ziet er niets in, dat anderen dat
ook worden; indien hij hen nog in gepaste taal toespreekt, is dit meer
gewoonte, dan bedoeling, en hij zal de meest banale zaken tusschen zijn
gebeden mengen; te midden van hun plechtig n eeredienst, waarin hij
zelf een rol vervult, met stola of toga omhangen, zal hij smakeloos kin
derachtig en ongepast schertsend zijn.
Djt alles gaat nog goed, zoolang hij slechts m?t zijn tjoden zelve te doon
heeft, die het harte kennen en de nieren proeven; zij weten dat hij, r.oo
noodig, voor hen door hot vuur zou gaan. Het hindert ook niet voor
zjjn omgeving, die nik even goede christenen als nij zelf bestaat, zijne
innige vrienden, die in hem allei dooreen, priesterlijke wijding,
goodmoedige spotternij, onschuldige iMti-Iijkheid, een tintje geloerde liefheb
berij en een uit munt end liart tegelijk vereeren. Het hindert wel, waar
dezo goede mau een bundel gemengde verzen voor jiemengd publiek in
een fraai versierden omslag, waarop zijn naam en titel prijkt, doet
verschijnen.
Het is een zonderlinge bundel, dien Daems heeft samengesteld. Er is
van allo goede eigenschappen een staaltje in, en dat alles byeengezet met
zoo veel gemis aan tact en smaak, dat men zich verhaast den kanunnik
Boileau en Horatius te zien aanhalen. Eenige der nummers zijn vertaald,
andere oorspronkelijk, maar het is van allen meer de samenvoeging, dan
de inhoud op zich zelf, die onaangenaam aandoet. Het boek opent met
een dezer vertalingen, het verhaal van De Zielensmókkelaar, of hoe Sint
Joseph Sint Pieter beetnam en hoe Jesus en Maria hem in't gelijk stelden.
Sint Pieter klaagt:
Sint Joseph helpt het in de mr. Voorwaar
Men hebbe goed gedaan of kwaad bedreven,
Men ware vrek of dronkaard, heel zijn leven,
Of dief, of roover, ja of moordenaar,
Zoo men hem slechts aanroept in 'tuur van 't sterven ??
Hij komt, en laat den hemel u verwerven
Ten prijze van een mea culpa,
Als hij er St. Johannes over spreekt en beiden er zich tot Jesns OV6P
wcndeu, kan men het eerst niet eens worden, tot Jesus zegt;
Gjj kies uw volk, naar dat gij 't zelf begeert,
Ik, Joseph en Maria saam, wij stichten,
Een hemel elders, waar wij ons verplichten
Te aanvaarden, wie in 't doodsuur zich bekeert."
Dit wil Petïus niet; de vrede wordt gesloten, en Petrus zegt:
«Heer, och laat ons samon blijven:"
Het verhaaltje is allerliefst, eenvoudig, gemoedelijk verteld; er zijn er
dergelijke van Mérimée en in het Duitsch vindt men ze talloos; maar d8
schrijver van zulke goedmoedige jokkerny late niet, met n blad omslaan,
als hier;
Onbevlekte Maagd, vol luister;
Sebooner dan de morgenzon,
Dan de maan in 't nacht'lijk duister,
Onze hoop en liefdebron!
Haged, blijdschap aller harten
'k Enig den schedel voor D neer:
Ach, vertroost ons in de smarten;
Schenk ons heil en vreugde weer.
Het is den lezer onmogelijk zich van het gevoel dat dozo twee gedich
ten naast elkander deed opnemen, een verheven dichterlijk denkbeeld te
vormen, en wat blgft er over van eciie ode aan Maria, waar zulk een
denkbeeld gemist wordt?
Dergelijke wansmaak ontsiert het gehf-ele boekje. Wie Mausedreck und
Coriander" zijn de meest ongelijksoortige gedichten, ieder op zich zelf
zoo kwaad niet, dooreengczat. Loopcn wij het even vluchtig door. Bij een
exemplaar van mijn Lijdend Hart";
Voelt gij soms uw boezem lijden,
Onder 't snijden
Van de smart,
Moge flan 't go-lvruelitig lezen
Van dit boek een balsem wezen,
U bereid door Jeüus' Hart.
Slangen", een moraliseerend gedicht over laster en verleiding; Op
het bidprentje een er kloosteiiinge"; Aan den overste der Abdij van
Tongerloo"; Op Golgotha":
Daar hangt hij nu! Treedt volken nader!
Zie hoe een God voor uwe dwaasheid sneeft.
Geen folleiing ontwapent zijnen Vader,
Die, in zijn toorn, zijn kind verlaten heeft.
Moderne POËZIE, met vertolking in menschentaal tusschen haakjes
een parodie op de verzen van Hiel en zijne school, die in holle winde
righeid niet aan 't eind gedoedeld en gebommeld raken"; Vaderland",
aan de Belgen:
Blijft houw en trouw
Het oord der LeeuwenteJgen!
Aan het ridderkruis van * * *";
Men zegt, uw iBRDStor telt u niet.
't Kan waar zijn voor 't besinnen;
Maar gaat hii eena de zalien na,
Met kalmer hoofd, dan komt hij, ja,
\Vel vast tot beet're zmnen.
Dan, echoon hij velen van uw soort,
Gedragen weet door prossers,
Minacht hii toch u langer niet;
Omdat hij niets in U meer ziet,
Dan 't kruishout dea Verlossers.
Het heilige is dea dichter zoo gemeenzaam geworden, dat hij er ge.«n
bezwaar in ziet, prossors" (?) te laten rijmen op het hoogste symbool
van zijn eeredienst. Het volgend gedicht Van een kalmen avoud", is
een der beste van den bundel:
Hot golvend graan met zijn wiegende halmen,
Het bloemtapijt met zijn geurige walmnn,
't Zegt alles: God is oo groot, is zoo goed I..."
Daarna komt Cistouri en Cie", een lied aan Daems' dokter, die Lfi.B
vier jaren geleden, door een operatie het leven redde:
'li /on? toon, doT fl« pijn gedwongen,
Vrcï-Siijk een cacopl. /o:
Maar 'k had gansch niet meer gezongen
Zorder uweu biatouri.
Vervolaens het aangehaalde:
Onbevlekte btaagd, vol luister.,..