Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEtTERLANO:
No.393
l '
t
l J
Spanjöis gedurende de Kerstweek zwaar bezocht geworden.
Van 24 December tot l Januari hebben in Andalusiöde aardbe
vingen, aardschokken en landverschuivingen elkaar opgevolgd»
vergezeld van stormvlagen, sneeuwjacht en een daar bijna
ongekenden graad van koude. Geheele dorpen, vooral Albannela
en de oude Moorsche stad Alhama in de provincie Malaga, zijn
ingestort; in de spleten welke zich plotseling in den bodem
vormden, zijn aanzienlijke gebouwen verdwenen. Het Alhambra,
de toren der Giralda te Sevilla, de hoofdkerk van Granada,
;van welke alle de verwoesting gemeld was, schijnen grooten
deels behouden te zijn; toch zijn een menigte gebouwen, vooral
de hoogste, als kerken en kloosters, gescheurd en ingevallen. Het
verlies aan menschenlevens wordt voorloopig op 2000 berekend,
maar de schokken hebben nog niet uitgewoed en de ontberingen
en koude zullen nog menigeen het leven kosten.
Aan liefdegaven wordt veel bijgedragen, waartoe de koninklijke
familie het voorbeeld geeft, en waarbij zeker het buitenland, voor
zoover de veelvuldige arbeidscrisissen niet de fondsen der liefda
digheid hebben uitgeput, niet zal achterblijven.
De Paus heeft, in antwoord op de felïcïtaün op den dag
vóór Kerstmis eene rede gehouden, waarvan eenige zinsneden
zeer de aandacht getrokken hebben. Leo XIII zegt daarin,
als vroeger meermalen, dat de dwang hem door de Italiaansche
regeering aangedaan, » ondragelijk'* wordt; maar daarenbovcn.dat
hij vreest adat de Kerk deze nieuwe beproevingen niet zal kunnen
doorstaan, als zij te Rome onder vreemde heerschappij leeft. De
zoon Gods, die door de vlucht ontsnapte aan zijn vijanden, zal
echter zijn Kerk niet verlaten."
Uit deze toespeling op de vlucht naar Egypte blijkt, dat de Paus
het denkbeeld, anders Italiëte verlaten, nog niet heeft opgegeven.
ONZE BLADEN.
De Liberale Unie, die nog stesds in het tijdperk haver wording ver
teert, gaf in ons Dayblad aanleiding tot uiteenzettingen zoowel van do
redactie als van den Leidsehen hoogleeraar Fockema Aulraae. Zg werd
ook besproken door den bekenden Haagseliqn Correspondent der Zulph, Ci.
en gaf aan een inzender in de Arnli. CL aanleiding om den wensch uit
te spreken dat een Thorbecke-boud, dat strevende naar volmaking der
liberale beginselen, zich houden zon buiten den strijd op kerkelijk gebied.
De Arnli. Ct. zette hare artikelen over het Koloniale-begrootings-debat
voort tot een vijfde nommer en Da Tijd herinnerde ia twee artikelen hoe
de heer Van Nispen van Sevenaer dacht over grondwetsherziening.
De Ie Januari bracht een vloed van Nieuwjaars-artikelen, waarin weinig
tevredenheid aan den dag kwam. De pers van alle kleuren bleek van
oordeel te cijn, dat er weinig stof tot jubelen is in Nederland, on dat de
tijdsomstandigheden nopen tot ernstig nadenken.
Weinig bemoedigend" is ook de slatsom van prof. Buijs, die in een
{Jtós-artikel de politieke balans van Nederland op dezen Nieuwjaarsdag
opmaakt en zijne conclusie steunt op een hoogst belangrijk, uitgebreid
betoog dat een uitstekenden leiddraad geeft voor hen die in den aanvang
van het jaar den portieken toestand zich helder voor oogcn wil stellen.
UIT HET HAAGJE,
XVII.
?Ta, 't was een aliorchartnantat avondje", ten huize van mijn vriend
d u u kolonel. Ik ben hier de woordelijke vertolker der gevoelens van
de bekoorlijke vrouwenirits, de drie Gratiën, het sieraad mijner nederige
woning, op wie ik terecht trotsch ben: mijne Catcau, Marie en Louise.
Ik, voor my, denk er eenigszins anders over. Maar dat is weer de
quaestie van het standpunt", ziet u.
Hildebrand betitelde een dor merkwaardigste tafereeltje Jn z\jüCamera
Obscura: Hoe warm het was, en hoe ver!" maar ik zou boven dit stukje
wel kunnen schrijven: Hoe dichtbij het was, en hoo koud!" Ja, koud,
ijskoud voor m ij n gevoel, al heerschto er in de salons" van mevrouw
de gemalin des kolonels een temperatuur, die niet veel onder de 90°kan
geweest zjjn.
De kolonel resideert in een woning, die door haar genialcn bouwmees
ter met het allereerste gerief is voorzien, dat voor een modern Haagsen
verblgf onmisbaar is, onmisbaardor zelfs dan een keuken, want men
kan immers eten van den kok" 'i Welk gerief dat is ? Een
beltego", mjjnheer.
Op straat staande on den blik eon weinig naar boven richtende, ver
moedt ge reeds het bouwkunstig wonderwerk der bei-étage in een massief
steenen balkon, met een niet ffltnder massieven baluster omgeven, en inge
richt om er niet op te staan, veel minder te zitten, wat ook niet
uoodig is als er in een straat, zooala de onze, niets te zien is en men de
buitenlucht, waaraan de bewoner behoefte mocht gevoelen, o. ral vrijer
kan inademen dan op een door de zon gestoofd balkon. NVanneer
dat balkon naar den superlativns van den goeden smaak streeft, ziet ge
op da heide hoekeu een steenen vaas, waarin groen-geverfda zinken
cactus-bladeren hun zuidelijke planten-weelde ten-toon spreiden. Hoe
n
een
verkwikkelijk voor 't oog, Tooral in dit reizoon, als de eneeuw er een
duim dik op ligt! 't ligt zeker aan mjn pessimistischen aard, maar ik
dweep niet met die balkons, noch met lei-étages. Ze herinneren me altijd
aan de Gevels van de huizen" van onzen moralistiachen huisdichter
Tollens. Wat schuilt er achter dat balion?
Maar, wij houden hier van mooie gevels, en zijn we zelf toevallig van
bas-étage, welnu dan helpt een bd-étage in de hoogte.?Debel-étaga
bestaat grootendeels in een suite" ran salons" soms twee hokjes
onderling gemeenschap hebbende door middel van een of meer
portesbrisées," welke bij gelegenheid vtn recepties en zoo voort plechtstatig
worden geopend. Zulk een stóe" is geen weelde, ze is 't zelfs nog
minder dan de bei-étage zelf. 2e is een levensbehoefte. Een fatsoen
lijke Haagsche mevrouw kan alles,
Maar leven sonder laar helaas, dat 7:an s§nteÜ"
In den beginne spotte ik wel met hetgeen ik in mijn provinciale waan»
wijsheid de suite-manie" noende, maar evenals het veldgedierte van
lieverlede de kleur aanneemt ran den bodem waarop het leeft, zoo heb
ik ook eindelijk de Haagsche tinten aangenomen en ik begin me zelfs
Bterk te verdenken van het toekomstig vaderschap over een werk, geti
teld: Over het nut der bafeons en suites onzer nieuwerwetsche Haag
sche huizen, in verband met de voeding en de huiselijkheid harer bewo
ners, die zich fatsoenshalvc verplicht achten wckelijksche recepties to
houden." De titel is wel nat lang, maar duidelijk.
Ho!" hoorde ik roepen, terwijl ik door de dofte ruit van 'fc portier
naar buiten keek. We varen ter bestemder plaatse. Ho!" had de
jongen bevolen, die naast den koetsier op den bok zat. Heel gedistingeerd
klonk de uitroep van den gëimproviseeroen palefrenier niet. Mijn vrouw
ergerde er zich aan en ik hoorae weer een mg welbekende verzuchting
slaken: Hoe ellendig als men geen eigen rijtuig heeft!" Ja, dat is't,
maar een ellende die men met vele millïoenen menschen deelt, en dat is
een troost.
Ho!" klonk het «e tweede male en onae vehikel bleef staan met
schok. Het portier werd opengernkt en ik stapte naar lucht enak-.
kend, uit de koets, die "t zij in 't voorbijgaan gezegd als alle Haag
sche huurkoetsen, doortrokken was met stalgeuren.
Vraag den bediende wanneer je moet voorkomen om ons te halen,"
beval Cateau onzen palefrenier, op den toon van iemand, die alleen voe
ten heeft om de trede van een rijtuig en met tapijten belegde trappen
en vloeren te drulken.
Een stem uit da helder verlichte gang klonk terstond: Eén uur!"
Er kwam een gebed op nujn lippen, dat misschien wel op een vloek
geleek, maar ik bedwong mijn aandoening. We stonden in een met mar
mer bcvloerde gang, die ik al dikwijls had betreden, maar er nu zoo ge
heel anders uitzag dan ik ze kende, schitterend verlicht, met kleurige
loopers bedekt, evenals de trap die we op moesten om de bel-étagc te
bereiken. Een heer in 't zwart ontving ons en ik boog onwillekeurig;
hij zag er deitigcr uit dan ik, want hij pronkte met een witte das
en omgeslagen boorden, terwijl mijn das zwart en mijn boorden
onder\vctseh ateil-opstannde waren.
Deze deftige heer noodigde de dames met beleefden zwier allereerst de
zijkamer binnen te gaan. 't Was de kamer van den kolonel, waar we
gewoon waren ons partijtje te maken, en thans herschapen in vestiaire.
De dames traden binnen, als konden ze den weg reeds beter dan ik.
Daar lagen al mantels en hoeden, netjes op stoelen gevlijd, en er hing
een groote spiegel tegenover de dour, dien ik er nooit had opgemerkt,
behoo;-:iik veri'chl door waskaarsen op armblakers. En de dames ontde
den zich van dasjes en sjaaltjes en capuches, en haalden kammetjes te
voorschijn, en gaven een wendinkje en een draaitjo aan haar kapsels,
en bescüouwacn zien van voren en ter zijde, en elkaar onderling v»n
achteren, en plooiden haar toüet, en schikten eikaars plooien in orde.
en dat alles duurdo zoo lang, dat er geen einde aan scheen te komen.
Ik werd ongeduldig en mompelde wrevelig: Ia 't nu nog niet gedaan
met dat getreuzel?'
Cateau keek me even aan en antwoordde kalm: aHoe heb ik 't niet
je, manlief? We hebben immers geen naast? Meisjes, ben-jo klaar?
Ja, do meisjes waren klaar en nu togen we in plechtstatigen optocht
trap-opwaarts, ruischend, krakend, voornaam, zoo voornaam, dat ik,
onder 't gewicht mijner voornaamheid! in gebogen houding en met loodea
schoenen achter mijn drie Gratiën de tra» Le'-lom.
Ik behoet niet te zeggen uoo schitterend de snito onzer gastvrouw
verlicht was, van welken aristocratisclien geur dezelfde suite was door
trokken, hoe deftig en voornaam al de familiare" bezoekers ea bezoek
sters, die ons voor waren, er uit zagen 't Geleek op een hof-receptie.
De gastvrouw, clio een sleep zijde achter zich had, groot genoeg om er
voor de heele Scheveningsche vissebersvloot een compleete zeilagc uit te
knippen, kwam ons aller-innemendst een naar schreden tegemoet om
met een betooverend geaffecteerd stemmetje miin vrouw de verzekering
te geven, dat het haar een ijselijk plezier" deed de lieve mevrouw met
haar allerliefste meisjes ik scheen niet mede to tellen bij zich. op
haar familiaar avondje te mogen zien. Cateau, van haar zijde, beijverde
zich - ook al niet iets Hègsch in haar uitspraak, dat me vreemd in 't
oor klonk de lieve mevrouw te verklaren dat wij daar behoorde
ik mee onder haar allercliarmantste invitatie met ijselijk veel plezier*'
hadden ontvangen, etcaetera.
Mijn vriend de kolonel scheen me hier, omstraald door den luister
zijner omgeving, een ander man toe dan ik hem totnogtoe had gekend.
Hij zette een bijzonder honge borst en op die borst, op den linker
roksoverslag, prijkte een rist kleine decoraties aan een gouden kettinkje, en
op zijn breed overhemd een kommandeurskruis dat ik niet wist dat hij
rijk was. Het kwain me ook voor, dat de kolonel met zekere genadige
vriendelijkheid me had ontvangen en me lang zoo krachtig en gemeen
zaam de hand niet had gedrukt als hij gewoon was to doen. Ook be
merkte ik alras, dat mijn gastheer zich bij voorkeur met zijn voornaamste
gasten onderhield, en dat waren, een generaal, een admiraal^eeij secretarisj,