De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 4 januari pagina 5

4 januari 1885 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

~ 7^ &% * * ^ tö£ r No. 393 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Stepeld wordt en den knoop straks h la Alexander doorgehakt wordt, wanneer bij niet meer te ontwarren is; waarin de eene onmogelijkheid de andere op den voet volgt, waarin met millioenen en groote erfenissen rondgesprongen wordt, als had men die maar voor het grijpen, waarin geen karakters, mensehen van vleesch en bloed voorkomen, m >ar echte drakentypen, als daar zijn: een schurk; waar niets goeds aan is; eene vrouw, die vreeselijk lijdt door den schrik, een man, waar niets slechts aan is, maar integendeel een en al goedheid ert een vriend, die alles weer goed maakt.,., met een pistoolschot; een salondraak eindelijk, waarin de deugd beloond, de misdaad gestraft wordt .... dat is de Wettige Man van de heeren Nu en Arnould, door Justinus in het Nederlaartsch overgebracht. Uit de inhoudsopgave is gebleken, dat er tooneelen vol effect in voor komen daarom was het den schrijvers waarschijnlijk te doen. Dat die tooneelen door onze tooneelspelera coerl werden gespeeld, be hoeft nauwelijks andere vermelding dan dut de hoofdrollen vervuld werdea door Mevr. Beersmans, de heeren Haspels en .den hoer De Vos; de vcrdeeling kan men zich nu gemakkelijk zelf maken- SI f j. Jeanne de Groot speelde de rol der minnares. Wij hebben haar nog nooit zoo slecht zieii spelen; zij sprak temerig, zij speelde vervelend en haar kostuum was smakeloos. Blijkbaar had zij zich voor dat rolletje niet de minste moeite gegeven. Zij sprak haar vriendin meermalen niet u aan, was dat haar schuld of die van den vertaler? De tooneelscbikkiug in het eerste en de beide laatste bedrijven was smaakvol. Ik wensen hier nog mede te deelen, dat de heer Labath bij de eerste opvoering van die Hugenotten een schitterenden triumf hèft behaald als Kaoul. Overigens is het bij de opera erg kalm; Van de Neue Einstudierungen" of van de nieuwe opera's hoort men nóg niets en toch ia de winter al half voorbij.. De directie vorgotëniet, dat ook hier verande ring van spijs doet eten; al ia de oude kost nog zoo goed, er behoort ook eens iets anders te zijn. 27 Dec. 1831 M. II. VELERLEI TOONEELBESCIiOUWING. IV. La'en wij de weldoordachte en kundige rede des heeren M. A. Perk, die wij in de derde plaats zouden bsspreken, vooi'loopig als onderwerp van beschouwing uitstellen, er alleen van zeggende, dat wel ean weinig dezoredo niet die van den heer Hugenholtz het strijden, voor den zedelijken invloed" van het tooneel wel te verstarui, gemeen had, maar ton slotte toch in eea warm pleidooi ten voordeela dor tooncelschool ca tegen do naargeestige bedenkingen van het gemeenteraadslid Hovy, overging. Wij kunnen ons er niet grifweg mede vereenïgen dat de haer Perk, ook al om later die broeikaa van zedeüjken invloed (het toonoel) te ver sterken, den aanstaanden tooneelspelnr aan eene school eene beschavende opleiding wil doen genieten, dat de heer Perk daar tooneelspelcrs wil ge vormd zien, die later zullen moeten bijdragen om den zedplijken invloed" des tooneels steeds grooter te doen worden dan hij tot nulocwas. Mamde tooneelschool zal, ook naar onze meening, eens nuttig kunnen werken, het is dus goed, dat zij blijve bestaan en de lieer Perk bevordert do waarschijn lijkheid van dat bestaan. Wij huldigen hem dus als medestrever naar het doel, dat ook wij wenschen te bei-eiken: do instandhouding en bloei der tooneelschool, ook al wenschen wij dat om andere redenen dan hij. Do heeren Hugenholtz en Perk zouden, in plaats van hun hoordcren toe te roepen: bysclvrrat het tooneel en de inrichtingen, die moeten die nen om zijn welstand te vermeerderen, omdat het dermate Bedel ijken invloed oefent, veeleer et'ns zoo goed kunnen zijn eene omschrijving te geven van wat dat is die zedelijke invloed, hoe die omschreven kan «-or den, hoo zich die open! .u-t. Niet niet het verband aan te toonen in de geschiedenis tusschen godsdienst en dramatische kunst maar eenvoudig met door voorbeelden aan het tegenwoordige gewone dsigelijksche leven ontleend duidelijk te maken welke hunne bedoeling is. Zedelijk is men b. v. wanneer men zijn vader nier. ombrengt, wanneer men een aalmoes geeft, wanneer 'men slechts met liefde oordeelt, wanneer men de staatswetten nakomt, nu zou het een allerbelangrijkst onder werp van psychologische studie zijn: na te gaan in hoeverre het onvangen door menschen van esthetische indrukken, die de dramatische kunst be stemd is te geven, veroorzaakt d~.t er b. v. minder gevallen van vader moord voorkomen, en meerder aalmoezen gegeven worden, en minder gelasterd wordt en minder bedienden van banluerskantoreu met de kas hunner patroons de vlucht nemen. Maar dat doen de hoeren niet. Zij zeggen slechts: ziet eens den godsdienst en de dramatische kunst aijn altijd zoo nauw aan elkaar verwant geweest, hoe edel is Nathan de Wijze, hoe fraai speelt Possart, enz. Het. tooneel heeft dus een zeer merkbaren zedelijken invloed, men moet het dus bevoordeelcn. De hoeren gedragen zich heel en al als toonden zij aan, dat in het, verleden het tooneel den meergenoemden invloed heeft geoefend en het in de toekomst ook nog zal kunnen doen. Maar evenzeer als zij weten te doen geloo ven en het zelf ook gelooven, dat zij werkelijk het onderwerp behandelen waarover zij zeg gen het woord te voeren, evenzeer blijven zij in hun taak te kort. Er bestaat trouwens geen beter en sneller verklaarbaar verschijnsel, dan dit. De sprekers gevoelen zich vrienden van het tooneel, zij bezitten persoonlijk de uitnemende eigenschap van goede menschen te zijn en zijn dus dikwerf gedurende hun bezoeken aan den schouwburg, getroffen ge weest door het het edele van sommige persoonlijkheden, die daar door schouwspelers werden belichaamd; omdat de sprekers dus vrienden van het tooneel zijn, willen zij zijn bloei in de toekomst bevorderen eu om dan voor zich zelf en voor hun publiek de zaak smakelijk te maken, gooien zij alles op het zedelijke. Zij maken zich zelf diets dat het bevor deren der volkszedelijkheid" de hoogste opdracht is. dia aan de drama tische kunst kan worden gedaan eu zij weten daarbij, dat niets meer do harten der leden van, Hollandsche Maatschappij en van Vrije Gemeente voor de zaak van het tooneel winnen kan dan de bevordering der zede lijkheid als haar doel op te geven. O, als dat het doel der dramatische Irunst is, zeggen de heeren en dames dar twee genoemde vereenigingen tot elkaar, dan willen wij gaarne ten eerste ons in een gunstige stemming jegens liet toonoel brengen, ten tweede gelden offeren voor zijn welvaart, ten durde 's uvonds nu en dan naar de comcdie gaan." De gefortuneerde burgers denken er nog bij: do voUnzeflfHikTioiil wordt bev'rderdy Uitstekend ! Leve het tooneel! dun zullen de socialistische be roeringen een einde nemen, mijn fraaie spiegnlruirpn blijven gespaard en mijn beurs wordt uit mijn geldiade niet ontvreemd !" Het treurige van de zaak echter, van de volstrekte noodzakeliikheid o. de zedelijkheid, het zedelijke, voorop to stellen, wanneer men een aantai Amsterdammers over toonee! wanscht te onderhouder, is, dat hieruit blijkt, op welk een lagen trap het begrip, de waardeering van kunst'' staat Men begrijpt daar, men gevoelt, er vreeswijk weinig van wat dat zeggen wil: l'art pour i'art, de kunst om de kunst M.n kan zioli daar maar geen voorstelling van maken, wat dat is: de esthetica, wat dat is: het schoone, wat dat is: de kunst. Men weigert nog steeds zich to verzoenen met het denkbeeld eener op zich zelfataande _kunst"; over kunst te denken, afgescheiden van alle mogolijke andere verschijnselen, is schier nieuiand's liefhebberij. Men kan aich volstrekt niet verbeelden, dat de kunst, de tooneelkunst, alleen om haar zelve verdient overdacht, besproken, beoefend te worden, dat deze rechtsreeksen niets met zede' lijkheid cf eenige andere sociale deugd te doen heeft. Die hoogte bereikt het peil der ontwikkeling van de intellectueele aristocratie. Wij kunnen dit slechts constateeren, en besluiten eindelijk met een woord over de tooneelschool. Na ons vorig opstel, aan deze inrichting gewijd, is de zaak herhaalde lijk, ook in lint openbaar, besproken geworden. De secretaris van den Raad van Bestuur eu Toezicht op de ooneelschool heeft als zijne meening ts kennen gegeven, dat de resultaten der school waarlijk onvoldoende zijn, dat dcz3 be: n urenswaardige waarheid niet aan de soort van on derwijs geweten mag worden, die op de school in pract.ijk wordt gebracht, maar alleen aan de ontstentenis van aanlegvolle leerlingen. Hierop heeft de Directeur der school in een Dagblad-artikel betoogd, uat de resultaten niet onvoldoende genoemd kunnen worden en heeft, die rosultuten opgesomd. Toen hebben de Provinciale Staten de subsidie voor do school geweigerd, en ten slotte heeft de Commissie v.in toezicht ten stelligste ontkend verantwoordelijk te staan voor het schrijven van haren secreiaris, een dienstbetoon, dat trouwens van haar ook niet was gevraagd. Mivnr nu heeft hot er den schijn van als komen der Commissie van Toonicht de resultaten niet onvoldoende, dus bevredigend, voor. Wij vra gen verlof er nog eens op te wijzen hoe moeilijk het dezer Commissie zou vallen deze appreciatie door een uiteenzetting van feiten gestand te doen. Immers het stuk van den directeur, dat deze laatste rol kwam ver vullen, [heeft weinigen overtuigd en toch is er ten voordeele der resulta» ten bezwaarlijk nog iets te zeggen na dit stuk. Dat ook sinds de oprichting der Tooneelschool de beschaving in het optreden onzer acteurs is vooruit gegaan, is minstens voor de eene helft aan de Vereeniging het Ned. Tooneel te danken. Om tot de juiste waardeering van de resultaten der Tooneelschool te geraken, hebben wij dus alleen te zien wat de jongeren op onze planken leveren. En dan brandt de verklaring op de tong: er gijn resultaten, die voor de toekomst naar meer smaken, zoo als de perzik van van Alphen; de tooueelschool sticht dus nut, moet dus in 't leven gehouden worden. Doch do resultaten zijn zoo betrekkelijk gering, dat op deze wi/ee niet kan worden voortgegaan, wijl het verkregene tegen de kosten, aan het verkrijgen besteed, niet o|)\veegt. Het gehaïte en het getal der leerlingen schijnt evenzeer wijzigingen te zullen moeten ondergaan als de aard van het onderwijs. Dit als slotsom der polemiek van de laatste maanden nopens dit on derwerp te doen aanzien, is het doel, dat wij beoogen. Vóór dat deze slotsom alom als overtuiging geldt, is het onnoodig over aan te brengen verbeteringen in bijzonderheden te treden. Eerlang echter zal, hopen wij, de gelegenheid gunstig zijn om hierover een studie to schrijven. l Jan. '85. K. j. W. TWEE PORTRETTEN. Ds. van Marken. Prins Hendrik. JACOBO COKSELIO VAN MAKKEN, Verbi Divini Ministro, per lustra deccm muuere functo, grati Amici. D' XXI m. Dec. Anui CIOIOCCC LXXXIV, aldus luidt het onderschrift van een zeer voortreffelijk levens groot portret, dat belangstellenden dezer dagen, ten huize van den beminnelijken grijzen geleerde, wiens jubilamm Amsterdam gevierd heeft, beschouwen, en genieten konden. Wanneer ik voor de weinigen, die liet nog niet weten, hier bijvoeg, dat de tooverstaf, dia binnen veertien dagen dit kapitale schild' rstuk het leven gaf, door de fijne hand gezwaaid werd van Thérèse Sehwartze, zal het niemant verwonderen, dat wij hier de Nederlandsche kunst met de aanwinst van een nieuw meesterstuk hebben geluk te wenschen. De Vader, uit wien alle krachten zijn, schijnt er nu en dan behagen in te vinden tot beschaming van sommige ingebeelde Koningen der schep ping, die meenen de algemeene bewondering wech te dragen, door hunne politieke potjens te vuur te zetten, met een deftigheid en zelfvertrouwen als of nu voortaan de volkswelvaart alom verzekerd was, van zijne hoogste en verwonderlijkste gaven aan de geesten en de handen van aausprakeloze kunstenaars en kunstenaressen toe te vertrouwen, die, in de afzondering van schrijfcel of atelier, monumenten stichten, welke hun naam onsterflijk zullen maken. Alleen vooroordeel kan ontkennen, dat Thérèse Schwartze tot de voor naamste gloriën van ons vaderland behoort, en het is geen gering voor recht door haar geschilderd te worden. Zij heeft Ds. van Marken voorgesteld

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl