Historisch Archief 1877-1940
No. 893
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bijzonder zal pakken. Het behoort tot die soort, waarop nogal vat valt
af te dingen, daargelaten nog de vrij zonderlinge ontknoopingen.
Maar wij hebben, zegt hij, in de laatste tien jaren al te veel andera
?takken gezien, dan dat al te groote stoutigheid der gesprekken juist
hevige opschudding zou veroorzaken. In dien tijd vond men de voorstel»
ng van een lal de V Opéra op de planken wel wat al te... dat kon er
niet door! Maar het naturalisme heeft ons sedert zulk een sterk
gekruiden en gepeperden kost voorgediend, dat die stoutigheden van vroeger
«r niet meer dan zoethout bij zijn.
En zoo kon het wel eens gebeuren, dat het publiek zich deerlijk teleur'
gesteld voelde en zelfs meende beetgenomen te zijn. De tegenwoordige
schouwburgbezoekers hebbon al zoo veel wonderlijks en onverteerbaara
geslikt, zooveel gemeens en vies gehoord en gezien, dat zij misschien
bjj Hewnelte Maréchal zullen vragen: heeft men nu daarom zooveel
drukte gemaakt? 't Is wel der moeite waard: Bah, men heeft ons bedro»
gen. En wie weet, of deze Henrielte Marcclial, die eens als een vitri'
oleuse werd uitgesloten, nu niet voor een ziekenverpleegster zal worden
uitgemaakt. Wat zijn wij toch een wonderlijk volkje! roept Véron uit,
en wy zijn te beleefd hem tegen te spreken.
"'"De academie en haar woordenboek krijgen er weder een weinig van
langs. Dat schijnt het gewone lot van woordenboeken te zijn, wij hebben
dat in ons goede Nederland ook gekend.
Véron beweert, dat de academie lijdt aan de woordenboek-ziekte. Dat
ia haar chronische kwaal. Steeds heeft zij het te kwaad met het ccn of
ander nieuw woord, dat verlof vraagt om van het argot tot de taal be
vorderd te worden. Dat is een bron van voortdurenden strijd tussohen de
orthodoxen en de dtirvers.
Zal men dat woord aannemen? Zal men die nieuwigheid onvoorwaar
delijk afwijzen ? Zal men b.v. op plechtige wijzo de geschiedenis te boek
stellen van het zelfstandig naamwoord: cliïc ?
Groote goden! roepen dezen. Waarom niet? meensn de anderen. Zulke
verschillen maken, dat die logge zware machine telkens stilstaat of uiterst
langzaam vooruitkomt.
? Zóó komt het dan ook, dat men nu reeds jaren lang, nog niet verder
3 dan de letter C. Er loopt een gerucht, dat do gansche zitting van het
geleerde lichaam in de afgeloopen week, gs'.vijd EOU geweest zijn'aan het
woord crypte.
Volgens mijn bescheiden gevoelen, zogfc Véron ondeugend, moest do
Academie omtrent dit punt om persoonlijke redenen voldoende genoeg
ingelicht eu op de hoogte zijn.
Wat is een krypt? Da woordenboeken gaven dévolgende inlichtingen:
crypte van het Grieksche ftryptcin, verbergen ocderaardsche kelder,
die voor grafstede dient,
Maar dat is bijna de definitie voor do Academie zelve. Die paragraaf
is bit gevolg voor haar een soort van autobiographie.
Zou zij misschien, bang zijn om bij de omschrijving van dat woord
onwillekeurig zelf bekentenissen te doen?
Laten we een goed verschijnsel van onze dagen aanstippen. Men begint
meer werk te maken van de lotsvcrbeterlng der vrouw, ten minste van
een zekere klasse van vrouwen.
De vrouwelijke geëmployeerden aan de Bank van Frankrijk zullen een
verhooging van tien percent van haar salaris ontvangen, en dat mag wel,
want zij verdienden een mager loon.
Ook de telegrapliie en de telephonie zijn bozig om nieuwe hulpbronnen
van bestaan voor het zwakker geslacht te openen.
In de rue de Grenelle is een heel bataüjon vrouwen aan het werk.
En de Compagnie des TëlépJiones hoeft eveneens besloten voortaan zich
van vrouwelijk personeel ta bedienen.
Bravo! Dat geeft ook weer nieuwe stof voor romans en romancos.
Als men later eena een nieuwe Jenny Vouvrière weder in la be-iaol gaat
HUiken, dan zal het refrein op dezo manier moeten luiden:
, (fest Ie jardin de la télépJioniste
Au coeur content, content de peu,
Elle pom-rait eire cocote, artiste . . S
Non, jamais, o mon Dimt!
Ten sloltëriög oen enkel woord over ds receptio van Franjois Coppéo
in het Instituut, die zeer schitterend moet, zijn geweest.
De toon van zijn fraaie rede, waarin hij da belangwekkende figuur van
Victor de Laprade weder deed herleven, was zeer verheven. Het antwoord
van Cherbulliez was fijn (subtile). Eenigen meenden onder den lof do
eatyne te ontdekken. Die lieden hebben, dunkt mij, geen recht voor
hun argwaan. .De luf is volkomen oprecht geweest.
En dat is by die recepties lang niet altijd het geval Meermalen hoor
de men daar het sissen van een slang, die onder de] bloemen dier bijzon*
dere soort van welsprekendheid verborgen is.
A. B.
LETTERKUNDE.
Blauwe Bloemen door Helene Swarth. Uitgave van
J. L. Beijers te Utrecht.
Waarom '?blauwe bloemen"? Er zijn geen blauwe bloemen waarop
Hêlène's verzen gelijken. Het vergeet-mij-nietje het blauwe klokje, da
Uemophile zjjn te bleek voor liaro geestdrift, de korenbloem is te boerscl»
voor hare verfijning, de lobelia te dicht bij den grond voor hare poëzie;
alleen met de losse slingers van den blauwen convolvulus komt hare fantasie
in rankheid en losheid overeen. Maar geen van deze allen geuren en Helene
Swarth's ruiker is doordringend geparfumeerd met theerozen,
oranjebloesem en jasmijn. De dichteres had een sprekender titel kunnen vinden in
een harer beste sonnetten, dat n dezen bundel n hare geheele talent
teekent. Op blz. 48 leest men: Rozenblaadje en duivanveer":
Een rozeblaadje rolde voor mijn voeten,
Een bleekrood blaadje, bol en donzig teeder
Een blanke duit streek op een boomtwijg neder,
Met toet gelsoer, om 't gMikea ta begroeten.
Ontviel der roze een blad, nooit geef 'khet Trader;
't Zal voor zijn koenheid, mjj te storen, boete»
En met zijn geur myn liederen verzoeten l"
Ik epntlc, en zie! daar gebonk de duif me een veder.
'k Sehrijl met die pen de zachtste mijner zangen,
Die kleine dichtjes, waar mijn ziel in ademt,
Een traan licht lokkend op dea lezers wangen,
O duif l symbool van mijn gewiekt verlangen!
GO weet> waarom mijn liedje liefde wademts
De rozegeur bleef aan bet 8cb.acb.tje hangen,
Uitnemend bekoorlijk, niet waar? Alleen de traan op des lezara wan*
gen" schijnt hier eene wel wat vermetele onderstelling der dichteres, althans
wat hare sonnetten betreft. Men moge deze kunststukjes bewonderen,
zooals men kleine fraai geciseleerde coupes bewondert, of den rose satij
nen omslag van een geparfumeerd sacJict, waarop bloemen en vogels ge
borduurd zijn, of fijn gepenseelde amoretten op een roos vanpdte-tendre
van Sèvres, tranen zijn voor iets anders bestemd dan voor al deze zacht*
Cetinte liefelijkheden. Daarentegen ziet men ze gaarne weer;
hunharmonische weelde kan een zinnelijke behoefte worden; er kunnen oogen«
blikken zijn, waarop men zijn horizon uit andere dan deze bleek
blauwe en vaag rooskleurige tinten samengesteld zou wenschen. Kleur
en vorm vloeien joeen, gedachte, beeld en klank vullen elkander aan.
Ontvouw, kastanje, uw witgawolde knoppen,
En hef in 't blinkend blanw de lentevlag.
Al dezen v's, w's, en bl's wsrken mede om de gewaarwording van den
zoelen voorjaarsadem weer te geven:
Een wegje weet ik, waar de danwdrop vonkelt,
Waar de anemoon haar melkwit kelkje ontplooit.
Hoe lokkend lief dat smalle paadje kronkelt)
Do overtuiging rijst, dat Mej. Swarth een onberispelijk fraaie
Italiaansche l moet uitspreken, mot zooveel voorliefde brengt zij deze letter ia
honderd combinatiën te pas.
Het is echter niet alleen het welluidende harer poëzie, dat er het ken
merk van uitmaakt, vaak is de gedachte waard, zoo kunstig en smaakvol
omplooid te worden. De bundel bestaat uit: 53 Sonnetten aan de nage«
dachtenis van Jacquea Pei k opgedragen, 36 nummers onder den titel Zac£
en droom," en 11 Aquarellen." Toen Helene hare sonnetten aan de na
gedachtenis van den onvergeteljjken jongen meester van het sonnet op»
droeg, heeft zij gelukkiger wijs afgezien van het plan, de zijne na
te volgen. Dit blijkt toch onmogelijk te zijn; wat bij hem oorspronke
lijk, krachtig, daute^k was, scheen tot heden bij zijne navolgers zoo duis
ter en met voorbedacht bizarre, dat het voorbeeld haar wel moest af
schrikken. Na de passende hulde is Hélèna dan ook haar eigen weg
gegaan, en vaak met succes. Aan den grooten eisch voor den
sonnettendichter, dafc naar Soulary's beeld het keursje noch te wijd, noch te eng
zij voor den zwellenden boezem, heeft züslechts enkelo malen niet kun
nen voldoen. Als voorbeeld dienen No III en IV waar de gedachte te
gering schijnt of No VIII waar de voorbereiding, die thans het geheele
sonnet in beslag neemt, in de toon Quatraim behoorde samengevat; het
Bonnet is daar zonder slot, te' laat onvoldaan. Fa No X is op een an
dere wijze tcpen die proportie-leer gezondigd. De dichteres vangt aan:
Ik wS in 't woud den zomatdag vcrdroomen... ..- *
Deze gedachte wordt vcortgezeb gedurende de twaalf regels die vol
gen, alle vol droomerij, r,zoete dromen", tot plotseling de laatste regel
luidt; ,j
R «B aaa 't vnracl e «aio wijding vragen. '
Dit is niet Ie ccup de foudre ou Ie couv de fouet de la fin. waarvan
Sainte-Beuve spreekt; het is een slötjgeneei onevenredig aan deloliidiDg,
liet stelt de wijding der dichteres mee eeae »v8;iende gedadhle, atiappy
thought, een lumineus idee, gelijk.
Andere der sonnetten echter, nos. II, VI, XII vooral en XX en XXVII,
zijn zoo gcacheveerd, zoo harmonisch, zoo dichterlijk gevoeld, kunstvol
aangelegd en onberispelijk afgewerkt, als het fraaiste in het genre.
Het gedicht Wijding'1, waarmede de afdeeling Zang en droom" opent,
zal overtuigend bewijzen, dat Helene Swarth met dit woord meer dan
een Jiapuy tUouglit bedoelt. Het steekt af bij de bloementinten der son
netten," en zou onze vergelijking met geborduurd satijn en rooskleurig
? 'i-icuit beschamen, indien wüdie verder dan tot de sonnetten wilden uit
strekken. Het luidt:
Brand mijn lippen met Jesajah's vnurtool,
Brand mijn lippen rein, opdat ik zinge,
Want de heerlijkheid, die ik aanschouwd heb,
la te wonderbaar voor sterflijke oogen!
Nader, o zesvleugelige seraph,
Neem de vnur'ge kool van 't rookend altaar l
Bevend en verblind, gelijk de Ziener,
Stamel ik, als hij: nn moet ik sterven!"
Engel, red mij en verzoen mijn zonde.
Bleek, met verziend oog en wilde lokken,
Wacht ik u. O, druk uw stempel diep;
Juichen zal ik, met verschroeide lippen l
In Zang en droom" komen meer zeer schoone gedichten voor, maar
geen zoo eomber-v <ïg als het geciteerde. Eva" is de uitwerking der ge
dachte van de Musset:
Oh l Is fleur de I'Eden, pourqnoi l'as-tn Canée,
Insoucianto enfant, belle Eve aux blonda cheveux?
Tont trahir et 'out psrdre tait ta deatinée;
Tn fis ton Dien tiortel et tu Ten aimas mieux,
Qu'on te rende Ie <_ , tu la perdras encore,
En sais trop bien qn'aiUeniB o'est toi qua l'homma adoree
Avee lui de nouveau tu vondrais t'exiler,
Fooi mourir sur soa coeur, et pooi l'en conaolerl