Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.'
Na.
. . 4
IX '
gMa, ia plaaU vaa «r itofo ta putten, waarmede sy, door hun
per?oonljjk talent bijgestaan, zich wellicht tot tweede Benvenuto Cellitli's ia
onM nêdeadaagMlM dramatiek zouden kannen verheffen. Mot eenige
aattdMbtig bijgewoonde niéuwere fransche en duitsche gewrochten voor
den geut, met «enig ?chryfgemak begiftigd, denken zij met een kalm
gewttu Ma den arbeid te kannen gaan. Zich als voorbereiding in onze
vroeger* vete fcollftndtche letteren te verdiepen, wanen zij spijkers op laag
nrtttr Weken; het moderne buitenland uitsluitend tot gids kiezende in
tegendeel, hopen zg die spaken» op dea kop te slaan, maar, niet
onmogeiijM eter ftea twintig jaar reeds, tullen zy gewaar worden, dat hun hamer
eigenlek glad verkeerd te recht kwam en zij, door slechts op het gewil
lige water te liaan, wel even et in gingen en eanige beweging veroor
zaakten* maar de oppervlakte tóch al ras weer effende en hun invloed
yafl generlei dutmaamheid bleek.
Zoo ooit, dan biedt het intreden van een nieuw jaar en de vertooning
van OB> hollandsch pronkstuk, de Gijsbreght, de ware gelegenheid, om
aan dete bedenkingen eens lacht te geven.
Voor dea getneanzame met het tooneel onzer hoofdstad, eijn overleve
ringen, zon gewoonten en wat dies meer zy, was het een zonderlinge,
maar niet Onaangename gewaarwording mej. Christine Poolman de rol
van Badelocb te zien spelen. Van mej. Poolman, die altoos veel natuur
in haar spel legt, was het te vreezen dat zij de ernstige, vurige groote
liefde van Badeloeh, een vrouwenkarakter hetgeen weinig gelyks heeft met
diaynrelk* genoemd» kunstenares aïet zelden zoo voortreffelftk weet voor te
stellen, door overdreven versmachtingen en uitstortingen zon beproeven
meester te chgnen, dat zij nu in het gemaakte zou vervallen. Zulke vrees
zag zich echter bedrogen. Mej. Fooiman zeide haar rol in menig opzicht
beter dab enkelen harer voorgangsters. Haar gevoel en haar stem kon de
rol wel niet id de volledigheid harer beteekeniöomvftmen; zij reikte wel
niet tot de juiste hoogte, maar b. v. de samenspraak met Arend:
Helaes! waar magb hy sijn? mijn troost, mijn hoop, mijn hoofd!
Ba keortgb» «onder hem? dat uadghe niet belooft. Enz.,
gn het laatste tooneel 5e bedr.:
Met smarte baerde lek 't Uind, en droegu het onder 't art.
Mij* taan ia 't harte self. ....
hoeft zjj met .een oprechten weemoed, een mengeling van wee over de
doorgestane rampen en van moed om het lot haars echtgenoots ut in
den'dood te dealen, gezegd.
Het itf toch aardig n hoe wordt die ervaring telken jare door de opvoe
ring van Kloris en Roosje gestaafd, wat de kracht der gewoonte in den
echOnwburg dOötl Ziedaar nu een kluehtspel, Waarvan men vóór veertig,
Vjjftig jaar met veel wijsheid en veel tooneelhervorraings-zncht beweerde,
dat bet Ofiger^md was, ba dea classieken Gijsbresrht, te midden van het
Mvintertoizo&n, eh zich geenszins in eène betrekking met Vondel verheu
gend, in den zomer spelend, nastukje te geven. En toch bevangt alle oude
tooneelltafhebbers een gevoel Van genoegeüjke weder-ontmoeting, wanneer
tot beflluit van den Gijsbreght-avond, het scherm voor de lachende groene
boschage, de frissche zomersche bruiloft-festoenen en den maalt-jd fn de
openlucht opgaat. Laak ons vrij over gemis aan degelijkheid, maar wij
moeten het zeggen: dat Kloris en Roosje is en blijft een allerplcizierigst
stukje. Wanneer men zoo'n blijspelletje van zijn prille jeugd af ieder jaar
beeft zien vertoonen, eerst er jaarlijks zich op voorbereidend als op een
feest, als op het vroolijke nagerecht, volgende op de stevige
Gijsbreghtschotel», daarna er meer n meer aan gewennend, maar er toch voortdurend
naar watertandend in de pauae uaGijsbreght.en eindelijkhet schier geheel van
buiten kennend, al de melodietjes, al de helder-hollandache landelijke
tooDeeltjes, al de gulhartige vrijage-partijtjes die er ia voorkomen, en de schalke
nieuwjaarsgezegdens, die er bij te pas worden gebracht, dan verschaft
zonder uitzondering elke wederopvoering in later jaren dat zekere genot,
alsof men in wij weten «iet welk dierbaar nieuw-jaarsgebak beet, alsof
de damp van eeu uiterst tongstreelende hollandsohe feestchocolade u in
den neus waait. Veel van den indruk der jeugd is verloren gegaan, men
bespeurt in de frischheid der boerinnewangen soms een zeker rood, waar
van het bestaan weleer niet werd bevroed, iets kunstmatigs treft soms in
de voorheen zoo natuurlijk mogehjk bevonden losheid van gebaar en taal
der beertjes, maar de bekoring bluft; n om de herinneringen uit
vroeger dagen, die er zich aan verbinden, n om het prettige, dat er
tegenwoordig ook niet aan ontbreekt, klapt men met volle hand jaar
lijks Kloris en Roosje een hartelijk wellefcom.
De artistên spelen het «tukje trouwens met de meeate vaardigheid.
Maar men moet wel een sterk verlangen naar de suikerdeboontjes en
zoete knipperdolletjea van Kloris en Roosje, met zijn:
Mijn liefje, mijn diefje, mijn suikerdeprij"
hebben, om zich de laffe soep, het ongekruide gebraad en den flauwen
wijn te laten welgevallen, die men u te zwelgen geeft in een ultimo of
de laatste der maand, U. Woensdag vóór Kloris en Roosje gespeeld.
O, mejuffrouw Marie, beminnelijke vertaalster, hoe gering is de geestig
heid van dit stuk! Maak u tot een werkelijke vertaai-ster door naar
elders de handen uit te steken! Geachte bestuurderen der Koninklijke
Vereeniging, bebt de goedheid, in 't vervolg zulke blijspelen niet meer op te
voeren! Men kan ons niet verwjjten, wanneer wij het tegenovergestelde
van ingenomenheid aan den dag leggen jegens dergelijke blijspelen, de
tooneelbesturen in de wielen te rijden, want voorloopig althans legt hun
wagen, met de gehate nieuwerwetsche duitsche comedie bespannen, er
niet minder Vlug den weg om af, en wij z\jn ten minste openhartig geweest.
Donderdag werd ten bate der weduwe Stoete in den Stads-schouwbnrg
De ter der familie (?l'Honneur de la maison") opgevoerd.
Dit voortbrengsel van de haast vergeten Battu en Desvignes behelst de
geschiedenis van een vergrijp tegen de maatschappelijke zedelijkheid, dat
op 't punt is door zijn gevolgen, de vrede van een gelukkig gezin voor
altijd ta verstoren, maar dat ten slotte alleen zijn meester straft en da
braven hun geluk laat bhjven genieten. Aan een onechten zoon wordt op
een avondfeest toevallig bekend gemaakt, dat zekere daar aanwezige
officier de minnaar zjjner moeder is geweest. Hy beleedigt daarop den
militair, doch een tweegevecht tusschen hen wordt voorkomen door dat
den officier wordt medegedeeld, dat zijn beleediger zijn eigenzoon is. Nu
daagt,de officier den echtgenoot zijner voormalige minnares uit, en Valt
zolf in het tweegevecht.
De echtgenoot, tweede vader van den bastaard, wien hij echter voor
, eersten vader geldt, zijne vrouw eu hun van zijne onechtheid onbewust
kind blijven in liefde vereenigd samen.
Veel letterkundige waarde bezit dit stuk niet, maar er kotten töonefli
len vol effect in voor; zoo de tooneelen op het avondfeest, zoo do
tweespraak tugKchen den ongelükkigen echtgenoot en zijne gade, wanneer hif
haar bericht dat hij van haar vroegereu misstap weet.
Mevr. de Vries en bh. Morin en Clouss spelen goed in dit stuK
liet gelieim van miss Aurora beleeft in het Gr. Théatre meer dan n
opvoering. Daar zijn van die stukken, waarvan den inhoud op te geven en
zijne afkeuring door ontleding te wettigen de moeite niet loont. Wat
men tegen een Judith heeft, zegt men min of meer uitvoerig, maar het
geen tegen miss Aurora te berde gebracht kan worden, blijft, van wege dea
omvang der bezwaren,liefst verzwegen. De heeren van het Gr .Théatre werken
toch in der daad ta veel in vruehteloozen wijngaard; hun pogan kan
maar al te dikwijls niet gezegend worden. Wanneer wij, naar de orde
van het abc, auteurs moesten opnoemen, die liever ter vertolking
moesten worden aanvaard, dan de heer Thiboust, auteur der
meervermelde miss Aurora, dau hadden wij reeds een boekdeel vol vóór \ve
nog aan de T gekomen waren.
Beter keus deed de Parkschouwburg met Ik len huisbaas, blyspel óp
vijf verdiepingen", door Chivot, vertaald door A van Sprinckhuysen. Dit
gezelschap wordt, de melodrama's uitgezonderd, in de ware richting
bestuurd. Ohivot is de bekende operetten-tekst-schrijver, medewerker
van DurU, die nu en dan zijn krachten ook aan een comedie beproeft.
Hij slaagt flink op zijne wijze.
De huisbaas en de deurwaarder zijn de twee aardigste figuren vaa het
stuk. Een volgende week meer hierover.
10 Januari. K. J. W.
Ros een paar woorden over de TeïtooBing, dit jaar,
van den Gijslreght en Kloris en Roosje.
Het verdient aangetêekend te worden, dat Jufv. Sophie van Biene, die,
bij de tweede en verdere voorstellingen, niet alleen den rei Waer werd
opreghter trou", maar ook de toespraak van Eafaël reciteerde, voor het
eerst (zoo ver ik mij herinner en na fean gaan, sedert 130 jaar) delezing
van Vondel in de toespraak hersteld heeft Puristen hebben voor-eerst
gemeend het dusgenaamd West-Pruisen" een schoon" land te moeten
noemen, waar Vondel de uitdrukking het vette land" gebruikt had;
maar deze schoonheid is pas een 80 A 90 jaar oud. Van meer belang is
de andere variant. Vondel laat in 1637, toen hg reeds sterk naar het
katholicisme neigde, den Engel voorspellen, wat de gebeurtenissen der
XVIe Eeuw zouden uitwerken. De Opperste" zegt hij, beleyd sija
saecken wonderbaer"; de Hoiïandsche gemeente zal, eer we 300 jaar verder
zijn,na zich met macht van bon Jgenoten gesterkt tehebben,'t Roomsche altaar
met kracht uit alle kerken schoppen, verklaren den Graaf van zijn recht
vervallen en roepen de republiek uit; dit alles zal een bits gevecht ea
een eindeloze krijg en onweer verwekken, dat heel het Christenrijk zich
bloedig zal aantrekken: maar te midden van al dien twist, die verwar
ringen, zal uw stad tot aan den Hemel haar kroon ver
hef f en. Vondel had hier dus eene tegenstelling op het oog. Hij
vermaldt het verschoppea der roomsche altaren zonder zich partij to stellen,
uit niets blijkt, dat hij 't toejuicht. Het charakter der tegenstelling
doet eer aannemen, dat hij het niet wil opgevat hebben als iets
lofwaardigs. Ondertusschen hehben de weigezinden, dia in de XVIIIe Eeuw uit
aile stukken den naam van God verbanden, ook dat verschoppen" mia
oordeelkundig in weeren" veranderd. Jufv. van Bieae heeft te-recht
Vondels lezing hersteld.
Ook de Heer Meynadier hcoft, als Dieürih, voor 't eerst weer durven
seggea: Een krijghsman laet zich van geen papen ringhelooren". Timoreuze
gemoederen hadden daarvoor iu de plaats gezet en gezegd: hier van niemant
ringelooren." De krijgsmacht van Egmont gaat echter ruw geaoeg met de
heilige zaken om, dat men den Maarschalk die krachtige uitdrukking
wel toe durft schrijven.
't Is jammer, dat Jufv. van Biene, in haar voortreffelijke voordracht van
den rei, zich in een enkel woord vergist heeft, door namelijk te zeggen, in
plaats van aen hare borst met melck gevoed", met sorgh gevoed".
Mej. Chr. Poolman, die ons eene zeer voldoende Badeloch geleverd heeft,
liet op het voorbeeld van Mevr, Kleine de zoo echt charakteristieke, bit
tere woorden in het 5e Bedrijf wech: als HeerPefer had behoorea te zeggen:
Hy kan ons wel beschamen
En voeti eijn eygendom door water, vyer en tlam/
Badelocb:
Geüjcli de toand getuygüt van 't gloeyende Aautevdatt;
en daarop weer:
Peter:
't Ia Sjjn gehengenia. Wie durf sica daeria mengen?
Badelocb:
\7anneer ons leed geschied, dan sal Hy 't oocb gehengsn.1'
Deze kappingen zy'n almede een preutschheid van de Eéu% v15
Voltaire en Diderot.
De Dames Kleine en Poolman hebben ook de uitdrukking
lek gou om oenen man wel bey mijn kindren geven"
niet aangedurfd. Daar waa een tijd, dat het schellinkjen hierbij lachte!
en daarom zeggen ze:
Ik zou om mijnen man...."
wat het dichterlijk effekt doet te-loor-gaan.
f. De Poortier (Schwab?) ia, bjj eene der latere voorstellingen, op den