De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 11 januari pagina 4

11 januari 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.' Na. . . 4 IX ' gMa, ia plaaU vaa «r itofo ta putten, waarmede sy, door hun per?oonljjk talent bijgestaan, zich wellicht tot tweede Benvenuto Cellitli's ia onM nêdeadaagMlM dramatiek zouden kannen verheffen. Mot eenige aattdMbtig bijgewoonde niéuwere fransche en duitsche gewrochten voor den geut, met «enig ?chryfgemak begiftigd, denken zij met een kalm gewttu Ma den arbeid te kannen gaan. Zich als voorbereiding in onze vroeger* vete fcollftndtche letteren te verdiepen, wanen zij spijkers op laag nrtttr Weken; het moderne buitenland uitsluitend tot gids kiezende in tegendeel, hopen zg die spaken» op dea kop te slaan, maar, niet onmogeiijM eter ftea twintig jaar reeds, tullen zy gewaar worden, dat hun hamer eigenlek glad verkeerd te recht kwam en zij, door slechts op het gewil lige water te liaan, wel even et in gingen en eanige beweging veroor zaakten* maar de oppervlakte tóch al ras weer effende en hun invloed yafl generlei dutmaamheid bleek. Zoo ooit, dan biedt het intreden van een nieuw jaar en de vertooning van OB> hollandsch pronkstuk, de Gijsbreght, de ware gelegenheid, om aan dete bedenkingen eens lacht te geven. Voor dea getneanzame met het tooneel onzer hoofdstad, eijn overleve ringen, zon gewoonten en wat dies meer zy, was het een zonderlinge, maar niet Onaangename gewaarwording mej. Christine Poolman de rol van Badelocb te zien spelen. Van mej. Poolman, die altoos veel natuur in haar spel legt, was het te vreezen dat zij de ernstige, vurige groote liefde van Badeloeh, een vrouwenkarakter hetgeen weinig gelyks heeft met diaynrelk* genoemd» kunstenares aïet zelden zoo voortreffelftk weet voor te stellen, door overdreven versmachtingen en uitstortingen zon beproeven meester te chgnen, dat zij nu in het gemaakte zou vervallen. Zulke vrees zag zich echter bedrogen. Mej. Fooiman zeide haar rol in menig opzicht beter dab enkelen harer voorgangsters. Haar gevoel en haar stem kon de rol wel niet id de volledigheid harer beteekeniöomvftmen; zij reikte wel niet tot de juiste hoogte, maar b. v. de samenspraak met Arend: Helaes! waar magb hy sijn? mijn troost, mijn hoop, mijn hoofd! Ba keortgb» «onder hem? dat uadghe niet belooft. Enz., gn het laatste tooneel 5e bedr.: Met smarte baerde lek 't Uind, en droegu het onder 't art. Mij* taan ia 't harte self. .... hoeft zjj met .een oprechten weemoed, een mengeling van wee over de doorgestane rampen en van moed om het lot haars echtgenoots ut in den'dood te dealen, gezegd. Het itf toch aardig n hoe wordt die ervaring telken jare door de opvoe ring van Kloris en Roosje gestaafd, wat de kracht der gewoonte in den echOnwburg dOötl Ziedaar nu een kluehtspel, Waarvan men vóór veertig, Vjjftig jaar met veel wijsheid en veel tooneelhervorraings-zncht beweerde, dat bet Ofiger^md was, ba dea classieken Gijsbresrht, te midden van het Mvintertoizo&n, eh zich geenszins in eène betrekking met Vondel verheu gend, in den zomer spelend, nastukje te geven. En toch bevangt alle oude tooneelltafhebbers een gevoel Van genoegeüjke weder-ontmoeting, wanneer tot beflluit van den Gijsbreght-avond, het scherm voor de lachende groene boschage, de frissche zomersche bruiloft-festoenen en den maalt-jd fn de openlucht opgaat. Laak ons vrij over gemis aan degelijkheid, maar wij moeten het zeggen: dat Kloris en Roosje is en blijft een allerplcizierigst stukje. Wanneer men zoo'n blijspelletje van zijn prille jeugd af ieder jaar beeft zien vertoonen, eerst er jaarlijks zich op voorbereidend als op een feest, als op het vroolijke nagerecht, volgende op de stevige Gijsbreghtschotel», daarna er meer n meer aan gewennend, maar er toch voortdurend naar watertandend in de pauae uaGijsbreght.en eindelijkhet schier geheel van buiten kennend, al de melodietjes, al de helder-hollandache landelijke tooDeeltjes, al de gulhartige vrijage-partijtjes die er ia voorkomen, en de schalke nieuwjaarsgezegdens, die er bij te pas worden gebracht, dan verschaft zonder uitzondering elke wederopvoering in later jaren dat zekere genot, alsof men in wij weten «iet welk dierbaar nieuw-jaarsgebak beet, alsof de damp van eeu uiterst tongstreelende hollandsohe feestchocolade u in den neus waait. Veel van den indruk der jeugd is verloren gegaan, men bespeurt in de frischheid der boerinnewangen soms een zeker rood, waar van het bestaan weleer niet werd bevroed, iets kunstmatigs treft soms in de voorheen zoo natuurlijk mogehjk bevonden losheid van gebaar en taal der beertjes, maar de bekoring bluft; n om de herinneringen uit vroeger dagen, die er zich aan verbinden, n om het prettige, dat er tegenwoordig ook niet aan ontbreekt, klapt men met volle hand jaar lijks Kloris en Roosje een hartelijk wellefcom. De artistên spelen het «tukje trouwens met de meeate vaardigheid. Maar men moet wel een sterk verlangen naar de suikerdeboontjes en zoete knipperdolletjea van Kloris en Roosje, met zijn: Mijn liefje, mijn diefje, mijn suikerdeprij" hebben, om zich de laffe soep, het ongekruide gebraad en den flauwen wijn te laten welgevallen, die men u te zwelgen geeft in een ultimo of de laatste der maand, U. Woensdag vóór Kloris en Roosje gespeeld. O, mejuffrouw Marie, beminnelijke vertaalster, hoe gering is de geestig heid van dit stuk! Maak u tot een werkelijke vertaai-ster door naar elders de handen uit te steken! Geachte bestuurderen der Koninklijke Vereeniging, bebt de goedheid, in 't vervolg zulke blijspelen niet meer op te voeren! Men kan ons niet verwjjten, wanneer wij het tegenovergestelde van ingenomenheid aan den dag leggen jegens dergelijke blijspelen, de tooneelbesturen in de wielen te rijden, want voorloopig althans legt hun wagen, met de gehate nieuwerwetsche duitsche comedie bespannen, er niet minder Vlug den weg om af, en wij z\jn ten minste openhartig geweest. Donderdag werd ten bate der weduwe Stoete in den Stads-schouwbnrg De ter der familie (?l'Honneur de la maison") opgevoerd. Dit voortbrengsel van de haast vergeten Battu en Desvignes behelst de geschiedenis van een vergrijp tegen de maatschappelijke zedelijkheid, dat op 't punt is door zijn gevolgen, de vrede van een gelukkig gezin voor altijd ta verstoren, maar dat ten slotte alleen zijn meester straft en da braven hun geluk laat bhjven genieten. Aan een onechten zoon wordt op een avondfeest toevallig bekend gemaakt, dat zekere daar aanwezige officier de minnaar zjjner moeder is geweest. Hy beleedigt daarop den militair, doch een tweegevecht tusschen hen wordt voorkomen door dat den officier wordt medegedeeld, dat zijn beleediger zijn eigenzoon is. Nu daagt,de officier den echtgenoot zijner voormalige minnares uit, en Valt zolf in het tweegevecht. De echtgenoot, tweede vader van den bastaard, wien hij echter voor , eersten vader geldt, zijne vrouw eu hun van zijne onechtheid onbewust kind blijven in liefde vereenigd samen. Veel letterkundige waarde bezit dit stuk niet, maar er kotten töonefli len vol effect in voor; zoo de tooneelen op het avondfeest, zoo do tweespraak tugKchen den ongelükkigen echtgenoot en zijne gade, wanneer hif haar bericht dat hij van haar vroegereu misstap weet. Mevr. de Vries en bh. Morin en Clouss spelen goed in dit stuK liet gelieim van miss Aurora beleeft in het Gr. Théatre meer dan n opvoering. Daar zijn van die stukken, waarvan den inhoud op te geven en zijne afkeuring door ontleding te wettigen de moeite niet loont. Wat men tegen een Judith heeft, zegt men min of meer uitvoerig, maar het geen tegen miss Aurora te berde gebracht kan worden, blijft, van wege dea omvang der bezwaren,liefst verzwegen. De heeren van het Gr .Théatre werken toch in der daad ta veel in vruehteloozen wijngaard; hun pogan kan maar al te dikwijls niet gezegend worden. Wanneer wij, naar de orde van het abc, auteurs moesten opnoemen, die liever ter vertolking moesten worden aanvaard, dan de heer Thiboust, auteur der meervermelde miss Aurora, dau hadden wij reeds een boekdeel vol vóór \ve nog aan de T gekomen waren. Beter keus deed de Parkschouwburg met Ik len huisbaas, blyspel óp vijf verdiepingen", door Chivot, vertaald door A van Sprinckhuysen. Dit gezelschap wordt, de melodrama's uitgezonderd, in de ware richting bestuurd. Ohivot is de bekende operetten-tekst-schrijver, medewerker van DurU, die nu en dan zijn krachten ook aan een comedie beproeft. Hij slaagt flink op zijne wijze. De huisbaas en de deurwaarder zijn de twee aardigste figuren vaa het stuk. Een volgende week meer hierover. 10 Januari. K. J. W. Ros een paar woorden over de TeïtooBing, dit jaar, van den Gijslreght en Kloris en Roosje. Het verdient aangetêekend te worden, dat Jufv. Sophie van Biene, die, bij de tweede en verdere voorstellingen, niet alleen den rei Waer werd opreghter trou", maar ook de toespraak van Eafaël reciteerde, voor het eerst (zoo ver ik mij herinner en na fean gaan, sedert 130 jaar) delezing van Vondel in de toespraak hersteld heeft Puristen hebben voor-eerst gemeend het dusgenaamd West-Pruisen" een schoon" land te moeten noemen, waar Vondel de uitdrukking het vette land" gebruikt had; maar deze schoonheid is pas een 80 A 90 jaar oud. Van meer belang is de andere variant. Vondel laat in 1637, toen hg reeds sterk naar het katholicisme neigde, den Engel voorspellen, wat de gebeurtenissen der XVIe Eeuw zouden uitwerken. De Opperste" zegt hij, beleyd sija saecken wonderbaer"; de Hoiïandsche gemeente zal, eer we 300 jaar verder zijn,na zich met macht van bon Jgenoten gesterkt tehebben,'t Roomsche altaar met kracht uit alle kerken schoppen, verklaren den Graaf van zijn recht vervallen en roepen de republiek uit; dit alles zal een bits gevecht ea een eindeloze krijg en onweer verwekken, dat heel het Christenrijk zich bloedig zal aantrekken: maar te midden van al dien twist, die verwar ringen, zal uw stad tot aan den Hemel haar kroon ver hef f en. Vondel had hier dus eene tegenstelling op het oog. Hij vermaldt het verschoppea der roomsche altaren zonder zich partij to stellen, uit niets blijkt, dat hij 't toejuicht. Het charakter der tegenstelling doet eer aannemen, dat hij het niet wil opgevat hebben als iets lofwaardigs. Ondertusschen hehben de weigezinden, dia in de XVIIIe Eeuw uit aile stukken den naam van God verbanden, ook dat verschoppen" mia oordeelkundig in weeren" veranderd. Jufv. van Bieae heeft te-recht Vondels lezing hersteld. Ook de Heer Meynadier hcoft, als Dieürih, voor 't eerst weer durven seggea: Een krijghsman laet zich van geen papen ringhelooren". Timoreuze gemoederen hadden daarvoor iu de plaats gezet en gezegd: hier van niemant ringelooren." De krijgsmacht van Egmont gaat echter ruw geaoeg met de heilige zaken om, dat men den Maarschalk die krachtige uitdrukking wel toe durft schrijven. 't Is jammer, dat Jufv. van Biene, in haar voortreffelijke voordracht van den rei, zich in een enkel woord vergist heeft, door namelijk te zeggen, in plaats van aen hare borst met melck gevoed", met sorgh gevoed". Mej. Chr. Poolman, die ons eene zeer voldoende Badeloch geleverd heeft, liet op het voorbeeld van Mevr, Kleine de zoo echt charakteristieke, bit tere woorden in het 5e Bedrijf wech: als HeerPefer had behoorea te zeggen: Hy kan ons wel beschamen En voeti eijn eygendom door water, vyer en tlam/ Badelocb: Geüjcli de toand getuygüt van 't gloeyende Aautevdatt; en daarop weer: Peter: 't Ia Sjjn gehengenia. Wie durf sica daeria mengen? Badelocb: \7anneer ons leed geschied, dan sal Hy 't oocb gehengsn.1' Deze kappingen zy'n almede een preutschheid van de Eéu% v15 Voltaire en Diderot. De Dames Kleine en Poolman hebben ook de uitdrukking lek gou om oenen man wel bey mijn kindren geven" niet aangedurfd. Daar waa een tijd, dat het schellinkjen hierbij lachte! en daarom zeggen ze: Ik zou om mijnen man...." wat het dichterlijk effekt doet te-loor-gaan. f. De Poortier (Schwab?) ia, bjj eene der latere voorstellingen, op den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl