De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 11 januari pagina 7

11 januari 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

t v. 394 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOtt NEDERLAND. ; Maar wat moet er van hen worden, wanneer er repetitie zal worden ?gebonden van den pa? de deux op 2 onjjczadelde paarden, waarbij me vrouw door een mondainen Hercules met gcstrckten arm wortlt ondersteunt, of Wanneer zg bet in haar hoofd krijgt om ia rose tvicot en fladderende Bokjes doop hoepels te springen? 'Dit nieuw systeem van gymnastische vermaken za! niet minder gvcote omwentelingen op het gebied der clagelijksche conversatie ten gevolde hebben. B. v. Men gaat een bezoek brengen aan de zeer beminnelijke barones de X . . . en vindt haar bezig op het vliegend rek, van waar zij u toeroept: gij neemt mij niet kwalyk . . . Ik geneer me niet onder goede vrienden . . . maar morgen moet ik een uitvoering geven op de groote Boirée van de hertogin de M ... ik zal daar werken als Léonio Dare ... ik ben juist goed op gang ... Ea werkelijk, gg komt als geroepen . . . wilt gy mij voor een oogenblikje een handje helpen . . . Ja? neem dan dien gordel . . . maak dien haak er aan vast. En kom nu wat dichter bij mij, dan zal ik u aan mijn tanden optrekken, zooals ik dat morgenavond den jongen Vicomte Florestan moet doen, hij is aoowat even groot en zwaar als gij. Honni soit qui mal y verraiti Parijs moet zich vermaken. En Parijs vermaakt zich slechts, als het wat anders, wat nieuws heeft en ziet. Zei u iets? wou u weten, hoe de strenge moraal dat wel moet opnemen? ? Och, de moraal hangt tegenwoordig zoowat in de lucht. Men heeft geen ?vat op haar; waar is haar begin en haar einde? Zelfs de justitie \seet ons op dit punt niet te holpen, golijk nog onlangs twee tegenstrijdige von nissen hebben bewezen. Twee schrijvers van zeer gewaagde boeken wer den er door getroffen. Dat wil zeggen: de een werd veroordeeld, de andere vrijgesproken, waar blijft nu het criterium? Een vervolging in deze materie moest niet aan zulks wisselvallige kangeil zija blootgesteld. De zaak is werkelijk te ernstig, want wy worden tegenwoordig met een stroom van boeken van twijfelachtig gehalte over laden en dat gaat steeds crescendo. Blijft nu deze ongestraft, dan wordt gene daardoor verhard en weder een derde daardoor aangespoord en zoo gaat het voort en het kwaad wordt steeds grooter. Door de menigvuldige reeidiven raken de gewetens der goede gezwore nen het spoor bijster, zij weten niet meer, waaraan zich te houden en van daar dat zij in den blinde rondtasten en allerlei inconsequenties begaan, Maar in ieder geval is het een waarheid, die niet genoeg kan worden gepredikt on herhaald, dat het publiek in dezen de hoofdschuldige is. Het publiek koopt die boeken, in plaats dat het eelf als politie fungeert en de vreterij in de populieren" krachtig tegengaat door de rupsen te ver delgen. Neem het eeu of ander schandelijk boek en zie op den omslag dat het reeds zóó en zooveel maal herdrukt werd en vraag dan, ot' déanderen de verzoeking weerstand kunnen bieden, waar reeds zoovele duizenden aan den onbeschaamden schrijver hunne hulde brachten? Reeds lang geleden schreef Finion (de Cormenin) in een zijner beroemde vlugschriften naar aanleiding van een dergelijk proces: het baat niets dat men hen straft, die schrijvers, als men ook IICD, die lezen, niet tege lijkertijd kan straffen." Die waarheid is ook nu nog niet verouderd. Wanneer het lezend publiek aan zedelijk gehalte wint, dan zullen ook zij, die schrijven, door den drang der omstandigheden zedelijker worden. Blaar zoolang de menigte Z'di rondom de uitstallingen der schandalen vwdringt, zal ook de uit barsting der onzedelijkheid vele gewonden maken, terwijl alle gevaar, ophoudt, zoodra de markt ledig is. De nestor der huissiers van de kamer is na een langdurige ziekte ein delijk bezweken, -'t Was een curieus type, die brave Sescherelle! Iedereen, die geen vreemdeling was achter de schermen van het parlementair tooneel, heeft hem gekend. Men kon geen vijf minuten in de salie de la Poix doorbrengen, zonder dien wandelende» Jood van den plicht, die altijd in beweging was en het altijd druk had met oogea en ooren in alle hoeken, voor den dag te zien schieten. Zijn grijs haar, kleine bakkebaardjes, zijn levendige oogopslag, bruine gelaatskleur en zijn tegelijk officieel en welwillend voorkomen behoefde men maar eens te zien, om het nooit meer te vergeten. Sinds eeuigen tyd prijkte naast den stalen halsketen ook het roode lint mét het kruis, dat hij wegens jaren lang betoonden ijver en trouw wel had verdiend. Die Bescherelle zou, als hij gewild had, een merkwaardig boek hebben bunnen nalaten, want hij had heel wat kunnen vertellen van de politiek der laatste vijf eu twintig jaren, zooals hij die aan den voet der tribune heeft gezien en bijgewoond! Wat moet zoo iemand het ver gebracht hebben in de philosophie, die zoo lang, veilig en rustig op den oever staande, zoovele stormen heeft zien opsteken en zoovele revoluties heeft bijgewoond. Hij was overigens een fijn en scherpzinnig opmevker, die zich vaak vaa ?cbilderachtige uitdrukkingen bediende. Hij had zoo zijn vaste begrippen. Een onzer collega's hield op zekeren dag een praatje met hem: Wat moet het toch verbazend saai aijn, zeide hij tot hem, voor die afgevaardigden, die daar dag aan dag weer moeten zitten zonder dat zij ooit aan de discussies kunnen deelnemen. O, mijnheer! antwoordde Bescherelle, ik geloof volstrekt niet, dat de anderen, die telkens spreken, hen hun stilzwijgen doen betreuren, wel houd ik 't er voor, dat zij hen veeleer doen betreuren, dat zijniet doof zijn. Van hem was ook de fijne opmerking: Bij ons moet men zelfs op zijn houding acht geven. Zelfs door de wijze waarop men luistert kan meu zich compromitteeren. Van hem nog eena dit antwoord aan een edelmogende die, na lange Jaren, waarin hij geheel en al van richting veranderd was, geen zitting gehad te hebben, als nieuw gekozen lid terugkwam. Zeer in schik met Bijn verkiezing komt hij daar aan en ontmoet Bescherelle. Wel man, zegt hij}, ik wil wel wedden, dat gij mij niet meer kent! Dat zou wat moois wezen! ik berken u heel goed, mijnheer. U bent slrclita van kant (da cG'c) veranderd. Er is ernstig sprake van, dat VHerculanwn van Félicien David Wfl« der door de Opéra zal worden opgevoerd. Dat is een uitnemend plan, want dit werk is, evenals alles wat deze musicus geschreven heeft, door en door oorspronkelijk en getuigt van een grootsclie opval ting on diep gevoel.. Wij zullen dus in de gelegenheid zijn weder eens die kostelijke passage te hooren, die eens door de faam gedoopt is als Ie duo du der' ?nier amour, het duo der laatste liefde. TUe passage gaf Roqueplan eenmaal aanleiding tot een van die fantas tische uitvallen, welke men vun hem zoo gewoon was. Félicien David bracht in een vriendenkring deze nog onuitgegeven bladzijde uit de partituur die hy bezig was te voltooien, ten gehoore. Nauwelijks had hij gedaan, of iedereen haastte zich om zijn bewondering te luchten en den componist geluk te wenschen. Iloqueplan ging op zijn beurt dat ook doen. Dat is voortreffelijk, mijn vriend, verrukkelijk! En gij noemt dat het duo dar laatste liefde? Ja. 't Is prachtig.... Misschien zoudt gij het een pendant kunnen gaven. Wat bedoelt ge ? Door ook een trio van het laatste Iiuweli/k te schrijven. A. B. LETTERKUNDE. KINDEPvLECTÜUR (Slot.) III. Wij zullen do beschouwingen over dit onderwerp niet uitstrekken tot het gebied der Hoogere burgerschool en andere inrichtingen van middel baar onderwijs, wier leerlingen in den regel door hunne maatschappelijke positie onder den invloed zijn van allerlei factoren, die meer nog dan het ? onderwijs hunne letterkundige ontwikkeling helpen vormen. Buitendien is het aantal dergenen, die middelbaar onderwijs genieten, slechts een kleine minderheid tegenover de bevolking der lagere school. Men heeft van den aard en het doel der lagere school, de school" bij uitnemendheid, al een zesr verschillende opvatting. Enkelen beschouwen haar slechts als een drillokaal, dat goed afgerichte reciuten moet leveren voor burgerschool, gymnasium, kweekschool en andere inrichtingen. Velen zijn van meening, dat de lagere school als 't ware slechts da hulpmiddelen moet verstrekken, waarmee de wereldburger zich zelvenda noodige kennis kan veroveren. Deze zienswijze is theoretisch volkomen waar, en de jonge onderwijzer, die vol illusie zijne taak aanvaardt (en het aantal dezer idealisten ia grooter dan gij denkt, waarde lezer!) kan zich er volkomen mee vereenigen. Maar wie eenige jaren ondervinding heeft in de eigenlijke volksschool, begint er wel eens anders over te denken. Als men ziet, hoe de lagere school aan verreweg de grootste meerderheid harer leerlingen in een zeven of nohttal jaren alles moet geven, begint men zich te beijveren, die uit* rusting zoo volledig mogelijk te doen zijn. We hebben deze opmerking ook al gemaakt in ons eerste stuk, maar schromen volstrekt niet, ze nog eens, en met klem, te herhalen. Het kan niet genoeg onder de aandacht worden gebracht, dat er niets, letterlijk niets gedaan wordt, om smaak en gevoelde ontwikkelen van het eigenlijke volk", 't volk, dat op zijn twaalfde jaar reeds den strijd om. 't bestaan Ju al zijn hardheid moet aanvaarden en dat op z\jn dertigste en veertigste jaar onmondig wordt verklaard, omdat het de opvoeding niet ontving, waarop het recht had. Men wacht zich in den regel schroomvallig, dat recht te erkennen, en toch is men er zoo van doordrongen, dat het een merkbaren invloed uit oefent op het karakter van het onderwijs. Het is niet alleen de africhting voor hoogere takken van onderwijs, de dressuur voor de hooge rijschool, welke maakt, dat 't programma der lagere school steeds in omvang toe neemt en de overlading in 't leven roept. Het is 't geweten der ontwikkelde (maatschappij, die den onderwijzer, meer onbewust nog dan bewust, tot het werktuig maakt, om in korten tijd datgene te geven, waarvoor men geen langer tijd beschikbaar stelt» De school heeft langzamerhand iets gekregen van een toko, een soort schellingsbazar, waar van alles te koop is, maar geen enkel artikel dat uitmunt door bizondere soliditeit. 't Is wezenlijk te verwonderen, dat er hier te lande zoo weinig sympathie bestaat voor het idee, om den leer lingen nu en dan ook iets voor hun stoffelijke maag te geven en eau keuken te voegen naast de andere geriefelijkheden. Tot die aanhangselen der school behoort ook vrij algemeen de k nderbibliotheek. Welk een luxe alweer, bij vroeger vergeleken, toen de letter kunde" op de lagere school slechts over een half uurtje per week te beschikken had. Wel was 't een belangrijk half uurtje, dat op Vrijdag middag of Zaterdagmorgen gereserveerd bleef voor eene vertelling van den ondermeester. Er waren onder dat oude korps inderdaad uitstekende redenaars. Wij hingen aan hunne lippen en volgden ademloos het dikwijls drastische gebarenspel. Menig ondermeester maakte bij de jeugd zjjne reputatie door ne vertelling, Toen't bellettriseh of letterkundig leesboek kwam en te gelijker tijd die zondvloed van heuristische, concentrische en andere methodes voor allerlei vakken, schoot het verteluurtje er by in, en de onderwijzers, die eene moderne opleiding genoten, buiten de school, verleerden het praten. Wij gelooven, dat weinigen der oudere mannes van het vak ons de waarheid dezer laatste opmerking zullen betwisten. Nu, de lectuur voor de jeugd, die in de laatste jaren een kolossale uitgebreidheid verkreeg, leverde een wichtig equivalent, en de kinderboeken Tonden hun weg ook zelfg naar de nederigste woningen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl