De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 11 januari pagina 9

11 januari 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

4wi van h»t Nederiandsche volk en zal In 't Gebergte D i-Eng" tot het versterken van dia gunst bijdragen? l)e laatste vraag moet reeds ter stond bevestigend beantwoord wordou, daar toch dezelfde eigenschappen, die vroeger voor hem innamen, weder in dit gedicht treffen en deze gunst, vroeger niet geschokt door vele onvolmaaktheden in Hofdijk's werk, zich er zeker ook thans niet aan stooten zal. Hetgeen toch ook in dit nieuwe gedicht, zoowel als in de vroegere, boeit en treft, ia «en grootsch en ingeboren episch talent, vereonigd met een Keet ruim geweten omtrent de keus der middelen. De zucht tot het primitief grootsche en weidsche, dezelfde soort van kunstzin die het melodrama schiep, is de grondstof van Hofdijk's talent; gelijk het van de meest populairen onder de dichters van epos, drama en roman een der eigenschappen ia. Deze zucht doet het détail over het hoofd zien, verleidt den dichter tot slordigheid en langdradigheid, maar doet hem de groote slagen op het juiste oogenblik slaan, omdat hij en gros juist gevoelt. Het academi sche, het geacheveerde is zijn doodvijand; hij versmaadt heb niet alleen, maar schuwt het; hij zou vreezen, door het natej.igen, aan eijne muze te derogeeren. Maar tot gemakkelijker en grover middelen dan het polijsten en het zoeken van juiste analyse en juisten toon, neemt hij zonder be zwaar zijn toevlucht. Hij zal gelijk Hofdijk hier?don nijdigcn intrigant en versmaden minnaar een bult geven en gelijk Hofdijk hier in zijne ontknooping, het wedervintlen der gelieven doen gescbieden op de muziek van het Wilhelmus: dat doet hot Nederlandsen gemoed goed, al zijn de gelieven ook Javaansclïe vorstenldnderen. Hij vertaalt Scribe's spreuk: waf, eenmaal succes gehad heeft, zal weder succes hebben", op zijn' hoogdravende wijs: de natuur en de menschheid zijn eeuwig; de karakters niy uer helden en heldinnen, hun strijden en lijden en eindelijka vereeriiging, herhalen zich tot in het oneindige." Van daar tot het ten tooneele voeren van melodrama-figuren is de weg gemakkelijk, en inderdaad Hofdijks Wangsadipa en Sariija zijn een bruingekleurde Goston en Luonore, jeune premier en première, van het melodrama. Dat Hofdijk, met oudo procédés en duizendmaal afgeschreven toestanden, een waar dichter is, blijke uit het volgend fragment, een gedeelte, op het juiste oogenblik zoo schoon, dat het in onze litteratuur zijn gelijke n;i.. welijks vindt. Wavhmta, de vader der prinses, vraagt; »Zyt gij tevreden, my'n kiad ?" «Ik geniet!" Na die vraga en dat antwoord Reed Wiranata vooruit. Sarifa staarde rondom eicli. Blijkbaar vermeiden de blikken der bloeiende maagd zich in 't weidselia Woudschoon: die trossen van blaadren, dicht als 't gevederte eens vogels Alle twijgen ombnivend, en honderdvoud wisslend van weeïge Kleureu en vormen: grijsgroon, olijfgroen, blauwgroen, of goudgroen, Hier als Langend gcpluimto, «n daar als spreidende spritsen, Ginta als getongd, en elders gevind, dan weer rond, oi' hartvormig, Samen vereend en verspreid in kroonen en schermen en waaiers, Steeds door elkander gewoeld als een webbe, kunstvaardig geweven; Sehittrenda raadselen vaal;, waar de blik in verdwaalt, en verstrikt wordt, Hier in de schaa>!tlecdo schaduw, daar in den dealenden lichtstraal; doemen als bladeren soms, en bladeren clan weer ala bloemen. Innig genoot zr, en toch onbevredigd: Leur blikken naar buiten Kaatsen naar binnon terug' daar gevoelde ze een heimelyk ledig. Moedeoling, iiitstorting 't kalme gemoed van heur edelen vader, Wion haar ontvanklyke ziel steeds iedre beweging betrouwde; Wion zy, zooals zich een beek, nu kabblend, dan stroomend, dan tmvisond Uitstort in 't opene meir, dat <le golfjcus met vreugde in zich opneemt, «dro gewaarwording meedeelde, ieder gevoel openbaarde, Was haar voldoende geweest. Maar allengs ontwelde er eon ander, fieheaim-end gevoel, onbestemd, een weerklank, al waar hy weerbarstig Soms zelfs van toon, behoevend, ja innig hijgend verlangend. Half onbewust, en half ten sterkste bewust toch, ontkiemde Heimlyk de zuclit van houïbait zica te leegrea aan 't hart van een andor. 't Was als dat dwalende dweepen dat dikwerf de ziele overmeestert 's Avonds of 'snachtj, by d'aanblik vaii 't stralend gesternte, aan een enlsloa Flonberhol hechtend als 't erts aan de pool, met de zachte verzuchting: Daal tot my neer, gy heerlyke sterre of trek mij naar boven: «Dat ik versmelt met u saam in d' oneiudigen, eeuwigen licütgloed", 'tLieflyk gelispel der zwaluw, en 't koerend gekir van den tortel, lulschend door 't ritselend groen, in schaduw van 't schemerend wolfsel, Wekten dien wonderzoet werkenden weemoed des harten, die, smeltend Droefheid en vreugde door-een, in 't einde een genieting der ziele is, Zuchtend naar 't zoet ideaal, dat immer nog licht door een nevel, "roor deze schoonheid echter, hoevele langdradige bla dzijden op de 181, «i hosvele ergernissen! Het is waar, dat men bij een tapijtwerk van Bayeux met zijn lange processie van grootsche historische figuren, met zijn oude kleur en epische beteekenis, niet, gelijk bij een canapékussen, nagaat of iedere ateek wel juist gemaakt is en recht zit. Toch bestaat het geheele werk uit zulke steken en waar deze doorgaande slordig ge maakt zijn, doet dit gemis aan zorg schade aan het algemeen aanzien. Hofdrjk nu is onachtzaam in alle opzichten; wie veel zegt., heeft veel te verantwoorden, maar er is dan ook geen enkele zonde tegen taal, stijl en vers, die hij nagelaten heeft. Onjuiste scansie, germanismen, galliscinien, onmogelijke woorden, onmogelijke beelden, leemten in het opgelegd blanketsel der locale kleur, men behoeft niet ver in het gedicht door te dringen om van alles voorbeelden te vinden.Hofdijk's meening omtrent den hexameter is bekend; hem zijn verzen correct gelijk dit, de eerste versregel van zijn gedicht: 't Oude Mataram verkwijnt. Eeuwenlang scliitt'rend van glorie,« Of: Hoofdstad. In rnimeren kring breidden zich daken en wanden.. i Matigheid in het geluk, vastheid in 't ongeluk zoo zegt.. ? jVreugdelooa gras, half reeds stroo in zijn bloei, en steeds groeiend geraamte i.! Daar zou bij veiligend dak, rustigen raad vinden; daar ook... Die, met kussens van mosch groenende omwoeld, of met grijze .? Pangonon is beurteliu^s Paugonon, als in: Bre«d ovwgahowfil doos dra top de* Pangonona, «trekt Eioh liet rustig..(i of Pangonon: Oost'lijk aan d' uitersten voet des Pangónons, doov zedige wouden... Springt de dichter met de maat onbezorgd ou>, Van de Nederlandsche taal vergt hij al wat zij geven kan, en soms meer. Het gedicht is eena aaneenschakeling van alliteratiën, waarbij het Hildebrandtslied of hét Wagalaweia, wogende Welle," van Wagner, flauwe proeven zijn. En het vlindertje fladdert in eind'loos Zwieran en zwaaien en zwind'len met dart'lende vlucht over 't zilv'ris Groenende grasland... Spietsende speeren en heftige houwers en krink'lende krissen.,. Senopati, met grynzenden grimlach Siste hem sijf'lend aau 't oor, als eeu schuifelende adder:.., Waar echter de woorden der taal te kort schieten, worden ze er bti gemaakt, en men krijgt: reurig rumoer," dijgend," noezig genot," ronkelen," robbelig," workend," afgefoold," krauwels," ontheisterd," meestal ter wille van een bedenkelijk klank- en lotterspel. De woede steigert" ten top; de bruine Javanen worden bruinend", de bloemen blauwend", het gras groenend," waar bruin, blauw en groen eene lettergreep te kort zouden tellen. Germanismen als begeesteren," gruwzaam" en spritsen", gallicismen als nervig" zijn geene zeldzaam heid. Ouder de leemten in de locale kleur treft bv. dit westersch beeld in den mond van een sultan van Soerakarta. al naar uw vïng'ren 't Schip van des staat zullen koersen,;. \ of het woord prelaat", van een Javaansch priester gebruikt. Ernstiger is een ziu als deze: Opstand na opstand vermoeide zijn Jiand, die ooi: waarlijk in weeke Ying'ren den herdersstaf voerde, totdat zij des glippens weerbarstig 't Zwaartepunt plotseling verplaatste en voor goed naar een anderen zetel Omzag..., Al deze onnauwkeurigheden, waarvan er, een bewijs voor Hofdijks gave, in de eerste bladzijden veel meer voorkomen dan in de laatste, vallen weg, wanneer men tooneelen leest, zoo grootsch als de aardbeving in den zang Blitar, de Vallei des doods, het dooden van den tijger, het visioen van Hadji-Karoean, oïzoo indrukwekkend in zijn zonderling heid, als het orakel-vragen der twee priesters. De priester die pas ge zegd heelt: Ik werp in de kloTa den Koran!.;;; laat volgen: Wij moeten Vliegers oplaten, gij eu ik, in den naam onzes Heeren, God, op een heilige plaats.. , Als een voorbeeld van krachtige teekening volge hier een deel der episode: Zacht, door een zanüige kloof, murmelt een beekjen naar 't znidan, Daar, aan den steenigen zoom, koos Hailji-Karoean de plek uit, Vlugge snelvoetige slaven deden de vliegers flux opgaan. Bochtiger bingen alras de koordon. Statiger stegen Steil togen 't luchtruim de vliegers, en stonden er eindolylt, zacht wieslead Kauwolyka meer, maar vast, als een tweetal matzilveren vlindora. Toen nam Hadji-Karoeau de koorden, beiden met glasgruis Steeklig vernist, in eigene banden, en schudde ze proevend. Eon daarvan gaf hy Tjaroeban, en sprak nu: »Eit daar; ik zot Lier ruy, Gy zijt de Companjie ik ben de slaaf des profeten. Kruisen wij tbanda onze koorden, en biddon wy zonder verpoozen Vurig: Zij God met het recht!" En, muvmlend hun boden steeds preevlead, Schuurde ieder hunner zijn Uooïd mot kracht langs het koord vaa den ander, Voorhoofd en jukbeendven glansten van biggelend zweet; 't sluike hoofdhair Druppelde 't killend langs nek en langs hala en langs schomlende schoudren Immer BB onvermoeid zaagilo hun hand met de koorden, 't Een over 't ander, en immer don blik met gespannozi verwachting Stral; aau de mat-zilvren vlinders geklampt. Daar ia 't of een rilling Eensklaps dier wielcen beweegt, eerst wagglend, dan sidderend. Ploislyk Schiet ala oen vuurpijl do vlieger Tjaroebans ten hocgon maar duikelt Zwinüelend om, en zwaait met den duikencJen kop naar beneden. Glinsterend plooit nu een glimlach de lippen van Hadji-Karoean. Dat is een toeken van God t" murmult hij vrolyk: Nu ga ik Kustig mijn moeizamen weg in schaduw dos eeuwige Vadera, Die zijne schuchtero zoons, mannen van vriendlyken vrede, Gordt in het raatlend kuras, ter dienste van 't eenig waarachtig «Zaligmakend geloof, waarbuiten de hemel geen eil biedt l" Moge al zulk eene episode- het gemis aan treffende- kracht van hoofd* personen en handeling niet goedmaken, als curieus en schilderachtig tusschenspel draagt zij tot den Oostersehen stempel van het gedicht bij. Scaramouche (XIII) BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN. Het plan om alle de werken van O. Az. Brederoo opnieuw in het licht te zenden, zal hoogstwaarschijnlijk verwezenlijkt worden. De belangrijke uitgave wordt ondernomen door de hh. Qebr. Binger te Amsterdam. Da heer J. H. W. Unger heeft zich belast met de zorg voor den tekst, dia door dr. G. Kalff, dr. E. A. Kollewijn, prof. dr. H. E. Moltzer en dr. Jan to Winkel zal worden verklaard. Van eene inleiding zal het werk en ieder afzonderlijk stuk voorzien worden door prof. dr. Jan ten Brink. Van den Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Neder landsche Letterkunde te Leiden is verschenen de 2de Aflevering van het Tweede Gedeelte (Drukwerken). Deze aflevering bevat Nederlandschs Dichtwerken der XIV?XlXe Eeuw (vervolg) en het Nederlandsche proza, zooals: Bloemlezingen, Verzamelingen, Vertalingen van Bijbelboeken, _ Vertalingen van oude schrijvers. Prozawerken der XSU?XVI» eeuw.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl