Historisch Archief 1877-1940
4wi van h»t Nederiandsche volk en zal In 't Gebergte D i-Eng" tot het
versterken van dia gunst bijdragen? l)e laatste vraag moet reeds ter
stond bevestigend beantwoord wordou, daar toch dezelfde eigenschappen,
die vroeger voor hem innamen, weder in dit gedicht treffen en deze
gunst, vroeger niet geschokt door vele onvolmaaktheden in Hofdijk's
werk, zich er zeker ook thans niet aan stooten zal.
Hetgeen toch ook in dit nieuwe gedicht, zoowel als in de vroegere, boeit
en treft, ia «en grootsch en ingeboren episch talent, vereonigd met een
Keet ruim geweten omtrent de keus der middelen. De zucht tot het primitief
grootsche en weidsche, dezelfde soort van kunstzin die het melodrama
schiep, is de grondstof van Hofdijk's talent; gelijk het van de meest
populairen onder de dichters van epos, drama en roman een der eigenschappen
ia. Deze zucht doet het détail over het hoofd zien, verleidt den dichter
tot slordigheid en langdradigheid, maar doet hem de groote slagen op
het juiste oogenblik slaan, omdat hij en gros juist gevoelt. Het academi
sche, het geacheveerde is zijn doodvijand; hij versmaadt heb niet alleen,
maar schuwt het; hij zou vreezen, door het natej.igen, aan eijne muze te
derogeeren. Maar tot gemakkelijker en grover middelen dan het polijsten
en het zoeken van juiste analyse en juisten toon, neemt hij zonder be
zwaar zijn toevlucht. Hij zal gelijk Hofdijk hier?don nijdigcn intrigant
en versmaden minnaar een bult geven en gelijk Hofdijk hier in zijne
ontknooping, het wedervintlen der gelieven doen gescbieden op de muziek
van het Wilhelmus: dat doet hot Nederlandsen gemoed goed, al zijn de
gelieven ook Javaansclïe vorstenldnderen.
Hij vertaalt Scribe's spreuk: waf, eenmaal succes gehad heeft, zal weder
succes hebben", op zijn' hoogdravende wijs: de natuur en de menschheid
zijn eeuwig; de karakters niy uer helden en heldinnen, hun strijden en lijden
en eindelijka vereeriiging, herhalen zich tot in het oneindige." Van daar
tot het ten tooneele voeren van melodrama-figuren is de weg gemakkelijk,
en inderdaad Hofdijks Wangsadipa en Sariija zijn een bruingekleurde
Goston en Luonore, jeune premier en première, van het melodrama.
Dat Hofdijk, met oudo procédés en duizendmaal afgeschreven toestanden,
een waar dichter is, blijke uit het volgend fragment, een gedeelte, op het
juiste oogenblik zoo schoon, dat het in onze litteratuur zijn gelijke n;i..
welijks vindt. Wavhmta, de vader der prinses, vraagt;
»Zyt gij tevreden, my'n kiad ?"
«Ik geniet!"
Na die vraga en dat antwoord
Reed Wiranata vooruit. Sarifa staarde rondom eicli.
Blijkbaar vermeiden de blikken der bloeiende maagd zich in 't weidselia
Woudschoon: die trossen van blaadren, dicht als 't gevederte eens vogels
Alle twijgen ombnivend, en honderdvoud wisslend van weeïge
Kleureu en vormen: grijsgroon, olijfgroen, blauwgroen, of goudgroen,
Hier als Langend gcpluimto, «n daar als spreidende spritsen,
Ginta als getongd, en elders gevind, dan weer rond, oi' hartvormig,
Samen vereend en verspreid in kroonen en schermen en waaiers,
Steeds door elkander gewoeld als een webbe, kunstvaardig geweven;
Sehittrenda raadselen vaal;, waar de blik in verdwaalt, en verstrikt wordt,
Hier in de schaa>!tlecdo schaduw, daar in den dealenden lichtstraal;
doemen als bladeren soms, en bladeren clan weer ala bloemen.
Innig genoot zr, en toch onbevredigd: Leur blikken naar buiten
Kaatsen naar binnon terug' daar gevoelde ze een heimelyk ledig.
Moedeoling, iiitstorting 't kalme gemoed van heur edelen vader,
Wion haar ontvanklyke ziel steeds iedre beweging betrouwde;
Wion zy, zooals zich een beek, nu kabblend, dan stroomend, dan tmvisond
Uitstort in 't opene meir, dat <le golfjcus met vreugde in zich opneemt,
«dro gewaarwording meedeelde, ieder gevoel openbaarde,
Was haar voldoende geweest. Maar allengs ontwelde er eon ander,
fieheaim-end gevoel, onbestemd, een weerklank, al waar hy weerbarstig
Soms zelfs van toon, behoevend, ja innig hijgend verlangend.
Half onbewust, en half ten sterkste bewust toch, ontkiemde
Heimlyk de zuclit van houïbait zica te leegrea aan 't hart van een andor.
't Was als dat dwalende dweepen dat dikwerf de ziele overmeestert
's Avonds of 'snachtj, by d'aanblik vaii 't stralend gesternte, aan een enlsloa
Flonberhol hechtend als 't erts aan de pool, met de zachte verzuchting:
Daal tot my neer, gy heerlyke sterre of trek mij naar boven:
«Dat ik versmelt met u saam in d' oneiudigen, eeuwigen licütgloed",
'tLieflyk gelispel der zwaluw, en 't koerend gekir van den tortel,
lulschend door 't ritselend groen, in schaduw van 't schemerend wolfsel,
Wekten dien wonderzoet werkenden weemoed des harten, die, smeltend
Droefheid en vreugde door-een, in 't einde een genieting der ziele is,
Zuchtend naar 't zoet ideaal, dat immer nog licht door een nevel,
"roor deze schoonheid echter, hoevele langdradige bla dzijden op de 181,
«i hosvele ergernissen! Het is waar, dat men bij een tapijtwerk van Bayeux
met zijn lange processie van grootsche historische figuren, met zijn
oude kleur en epische beteekenis, niet, gelijk bij een canapékussen,
nagaat of iedere ateek wel juist gemaakt is en recht zit. Toch bestaat
het geheele werk uit zulke steken en waar deze doorgaande slordig ge
maakt zijn, doet dit gemis aan zorg schade aan het algemeen aanzien.
Hofdrjk nu is onachtzaam in alle opzichten; wie veel zegt., heeft veel te
verantwoorden, maar er is dan ook geen enkele zonde tegen taal, stijl en
vers, die hij nagelaten heeft. Onjuiste scansie, germanismen, galliscinien,
onmogelijke woorden, onmogelijke beelden, leemten in het opgelegd
blanketsel der locale kleur, men behoeft niet ver in het gedicht door te dringen
om van alles voorbeelden te vinden.Hofdijk's meening omtrent den hexameter
is bekend; hem zijn verzen correct gelijk dit, de eerste versregel van zijn
gedicht:
't Oude Mataram verkwijnt. Eeuwenlang scliitt'rend van glorie,«
Of:
Hoofdstad. In rnimeren kring breidden zich daken en wanden.. i
Matigheid in het geluk, vastheid in 't ongeluk zoo zegt.. ?
jVreugdelooa gras, half reeds stroo in zijn bloei, en steeds groeiend geraamte i.!
Daar zou bij veiligend dak, rustigen raad vinden; daar ook...
Die, met kussens van mosch groenende omwoeld, of met grijze .?
Pangonon is beurteliu^s Paugonon, als in:
Bre«d ovwgahowfil doos dra top de* Pangonona, «trekt Eioh liet rustig..(i
of Pangonon:
Oost'lijk aan d' uitersten voet des Pangónons, doov zedige wouden...
Springt de dichter met de maat onbezorgd ou>, Van de Nederlandsche
taal vergt hij al wat zij geven kan, en soms meer. Het gedicht is eena
aaneenschakeling van alliteratiën, waarbij het Hildebrandtslied of hét
Wagalaweia, wogende Welle," van Wagner, flauwe proeven zijn.
En het vlindertje fladdert in eind'loos
Zwieran en zwaaien en zwind'len met dart'lende vlucht over 't zilv'ris
Groenende grasland...
Spietsende speeren en heftige houwers en krink'lende krissen.,.
Senopati, met grynzenden grimlach
Siste hem sijf'lend aau 't oor, als eeu schuifelende adder:..,
Waar echter de woorden der taal te kort schieten, worden ze er bti
gemaakt, en men krijgt: reurig rumoer," dijgend," noezig genot,"
ronkelen," robbelig," workend," afgefoold," krauwels," ontheisterd,"
meestal ter wille van een bedenkelijk klank- en lotterspel.
De woede steigert" ten top; de bruine Javanen worden bruinend", de
bloemen blauwend", het gras groenend," waar bruin, blauw en groen
eene lettergreep te kort zouden tellen. Germanismen als begeesteren,"
gruwzaam" en spritsen", gallicismen als nervig" zijn geene zeldzaam
heid. Ouder de leemten in de locale kleur treft bv. dit westersch beeld in
den mond van een sultan van Soerakarta.
al naar uw vïng'ren
't Schip van des staat zullen koersen,;. \
of het woord prelaat", van een Javaansch priester gebruikt. Ernstiger
is een ziu als deze:
Opstand na opstand vermoeide zijn Jiand, die ooi: waarlijk in weeke
Ying'ren den herdersstaf voerde, totdat zij des glippens weerbarstig
't Zwaartepunt plotseling verplaatste en voor goed naar een anderen zetel
Omzag...,
Al deze onnauwkeurigheden, waarvan er, een bewijs voor Hofdijks
gave, in de eerste bladzijden veel meer voorkomen dan in de laatste,
vallen weg, wanneer men tooneelen leest, zoo grootsch als de aardbeving
in den zang Blitar, de Vallei des doods, het dooden van den tijger, het
visioen van Hadji-Karoean, oïzoo indrukwekkend in zijn zonderling
heid, als het orakel-vragen der twee priesters. De priester die pas ge
zegd heelt:
Ik werp in de kloTa den Koran!.;;;
laat volgen:
Wij moeten
Vliegers oplaten, gij eu ik, in den naam onzes Heeren,
God, op een heilige plaats.. ,
Als een voorbeeld van krachtige teekening volge hier een deel der
episode:
Zacht, door een zanüige kloof, murmelt een beekjen naar 't znidan,
Daar, aan den steenigen zoom, koos Hailji-Karoean de plek uit,
Vlugge snelvoetige slaven deden de vliegers flux opgaan.
Bochtiger bingen alras de koordon. Statiger stegen
Steil togen 't luchtruim de vliegers, en stonden er eindolylt, zacht wieslead
Kauwolyka meer, maar vast, als een tweetal matzilveren vlindora.
Toen nam Hadji-Karoeau de koorden, beiden met glasgruis
Steeklig vernist, in eigene banden, en schudde ze proevend.
Eon daarvan gaf hy Tjaroeban, en sprak nu: »Eit daar; ik zot Lier ruy,
Gy zijt de Companjie ik ben de slaaf des profeten.
Kruisen wij tbanda onze koorden, en biddon wy zonder verpoozen
Vurig: Zij God met het recht!"
En, muvmlend hun boden steeds
preevlead,
Schuurde ieder hunner zijn Uooïd mot kracht langs het koord vaa den ander,
Voorhoofd en jukbeendven glansten van biggelend zweet; 't sluike hoofdhair
Druppelde 't killend langs nek en langs hala en langs schomlende schoudren
Immer BB onvermoeid zaagilo hun hand met de koorden,
't Een over 't ander, en immer don blik met gespannozi verwachting
Stral; aau de mat-zilvren vlinders geklampt. Daar ia 't of een rilling
Eensklaps dier wielcen beweegt, eerst wagglend, dan sidderend. Ploislyk
Schiet ala oen vuurpijl do vlieger Tjaroebans ten hocgon maar duikelt
Zwinüelend om, en zwaait met den duikencJen kop naar beneden.
Glinsterend plooit nu een glimlach de lippen van Hadji-Karoean.
Dat is een toeken van God t" murmult hij vrolyk: Nu ga ik
Kustig mijn moeizamen weg in schaduw dos eeuwige Vadera,
Die zijne schuchtero zoons, mannen van vriendlyken vrede,
Gordt in het raatlend kuras, ter dienste van 't eenig waarachtig
«Zaligmakend geloof, waarbuiten de hemel geen eil biedt l"
Moge al zulk eene episode- het gemis aan treffende- kracht van hoofd*
personen en handeling niet goedmaken, als curieus en schilderachtig
tusschenspel draagt zij tot den Oostersehen stempel van het gedicht bij.
Scaramouche (XIII)
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Het plan om alle de werken van O. Az. Brederoo opnieuw in het licht
te zenden, zal hoogstwaarschijnlijk verwezenlijkt worden. De belangrijke
uitgave wordt ondernomen door de hh. Qebr. Binger te Amsterdam. Da
heer J. H. W. Unger heeft zich belast met de zorg voor den tekst, dia
door dr. G. Kalff, dr. E. A. Kollewijn, prof. dr. H. E. Moltzer en dr. Jan
to Winkel zal worden verklaard. Van eene inleiding zal het werk en ieder
afzonderlijk stuk voorzien worden door prof. dr. Jan ten Brink.
Van den Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Neder
landsche Letterkunde te Leiden is verschenen de 2de Aflevering van het
Tweede Gedeelte (Drukwerken). Deze aflevering bevat Nederlandschs
Dichtwerken der XIV?XlXe Eeuw (vervolg) en het Nederlandsche proza,
zooals: Bloemlezingen, Verzamelingen, Vertalingen van Bijbelboeken,
_ Vertalingen van oude schrijvers. Prozawerken der XSU?XVI» eeuw.