Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 395
zoo'n jong ventje het wagen, mij brutaal tegen te werken. Anders
heefden zij voor mij, die kinderen, maar sedert Meixner mij c<m
slag in het gezicht had gegeven, was alle respect weg; men lacrue
mij uit, en die vlasvink, die pas uit het ei was gekropen, dacht
óók met mij te kunnen spelen."
Hagen knarste met de tanden daarna lachte hij grijnzend.
»Grappige geschiedenis hè?. Om zulk een bagatel twee levens
te vernietigen o het lot is een grooter en wijzer kunstenaar!
~ Ik was buiten mijzelven, want mijn ambt, dat ik zoo met
moeite verkregen had, was mijn trots, de achting, die anderen
mij verschuldigd waren, verhoogde mij in mijne eigene oogen.
Met die achting was mijn eigenwaan onafscheidelijk verbonden.
Bevend van woede snelde ik naar de kleedkamer, om het geweer
te halen revanche moest ik hebben, van hem, die de schuld
was van mijne vernedering hoe echter de zaak aan te vatten,
wist ik niet. Juist ging het scherm op. Werktuigelijk nam ik
het geweer, (oen mijn blik op een kastje viel, waarin een half
dozijn kogeltjes lagen, heel vreedzaam en onschuldig. Ik voelde
als het ware een electrischen schok door al mijn ledematen. Mijne
oogen waren als vastgenageld op die kleine zwarte dingetjes ge
richt. Mijn hart hield op met kloppen door de vreeselijke ge
dachte, die op dat oogenblik in mijn brein opkwam. Als een booze
geest zette zij zich in mijne hersenen vast, en riep mij toe:
Dood hem dood hem!"
»0{>komen!" klonk op eens de stem van den regisseur, niet ver
van mij envijilerd, opkomen!
Daar kreeg ik een schok in den arm en in de vingers pis een
kramp .ik greep een van de kleine onnoozele kogeltjes zóó
nietig, speelgoed voor kleine kinderen liet ze in den loop
zakken en snelde op het tooneel. Het was hoog tijd.'1]
Ilatren was opgesprongen, zijne haren stonden omhoog, en hij
had zijne beide handen afwerend voor zich uilgestrekt, alsof hij
alles nog levendig voor zich zag. Zijn gezicht was bleek, ais dat
van een doode, aUeen de oogen lonkelden en zijne stem klonk
hcesch en gebroken.
»llet laatste wooid kwam, het gewichtige wachtwoord. Ik hief
I. t, iïe-.veer op, duch het was mij alsof het niet op te licLen,
;i!;-o!' '-.a looGz.viiar was. Daar zag ik toevallig naar de coulissen
ib^n;), die mij versmaao, afgewezen had om zijncntwi', en die
ik toch zoo vurig beminde stond daar, met een glimlnch van
vcrac'?.:! op de lippen. Toen werd mijn hart als de hel, don
derend ki'jük r3t mij in de ooren: \>Dood hem neem wraak,
f.ij moet, gij niuei! 1.; hief het geweer op het schot viel, en
laijn vipud stortte neer ha was gedaan.
Ha! al do dolle spoken verdwenen voor de afschuwelijke wer
kelijkheid! Weg v/aren de wraak^ e.-ten zij schenen in dat
blauu-e kogel i je g.-kropen, het moordend kogeltje dat ik afgezon
den had.
Alles draaide om mij heen ik zag eene leege, woeste vlakte
zonder .zon, zonder buom, ledig, eenzaam, onafzienbaar spreidde
zij zich voor mij uit, en in het midden bevond zich een beween
lijk punt het kogeltje, het kogeltje maar nu rood, bloed
rood! Ewiie stem schreeuwde mij toen moordenaar! toe het
was Ilelena, met een bleek, verwrongen gelaat, als de engel der
.gercrhiighüid, en moordenaar klonk het uil alle hoeken, moorde
naar! Ik k waru toen bij, en vluchtte. Moordenaar klonk het mij
achterna, s lage, verrrulei Kjke moordenaar!" Hopsa, de wilde jicht
begon, midden in den nacht over velden, over graven, en h
*/gen hops1*, zij zetten eene arme ziel achterna ha, ha, ha
en toch hebtien ze nij niet gevangen!"
Ilagen's krachten schenen bij dezen uitroep van gewetensnnest
uitgeput. Zijne knieën knikten, en htj verborg zijn gebat in 'de
handen. Ilerhert en Ilelena stonden daar, zonder een woord to
kunnen uiten.
»Toen kwam de dng," zeide Hagen dof, Jangznamopstaanfle.de
heidei lichte dag. \Veg was het spook, ik meikte nu eerst, wat
voor een lalaard ik geweest was. Het was mij akelig te moede
lichaam en ziel waren gebroken.
Dicht vóór mij lag een klein spoorwegstation. WerktniVcIijk
klom ik in den eersten trein, die passeerde, en naar het Zuiden
ging, naar Triöst; het was aMjJ mijn wensch geweest, f talig te
zien nu was ik er! Geef mij wat te drinken l Zoo, dat
verrukt!"
Hij wischte de parelende zweetdruppels van zijn voorhoofd weg,
streek zijne haven van het bleeke gelaat en leunde afgemat m
zijnen stoel.
>lk heb vele avonturen beleefd, te water en te land, ik zou
er een boek mee kunnen vullen. Het reizen is prettig, voorna
melijk, als men voor pleizier reist, zooals ik zoo vrll, men
zou kunnen zeggen vogelvrij. In Triest las ik mijn signalement
in eene duilsche courant en stak er mijn sigaar mee aan. Hel
brandde juist als gewoon papier vreemd, niet waar? Ten
kwam ik in Amerika terecht, waar ik mijn vorig beroep weer
ging uitoefenen.
Hier vond ik bijval. Ik ben een kunstenaar, dat weet ik. maar
in ne rol heb ik het 't verst gebracht, in die ne ben ik vol
komen kunstenaar in den «meineedigen boer I" Ik sidderde,
als ik den naam van dat stuk hoorde, niet hevigen angst zag ik
telkens de scène in de woudkloof te gcmoet en toch, tuch
moest ik spelen. Het trok mij met onweerstaanbaar geweld aan,
en a^n dit stuk heb ik mijn naam te danken,
Ik werd steeds bedaarder, ik dronk nog slechts uit gewoonte
en om mij te versterken, want mijne krachten verminderden
dagelijks. Slaap heb ik reeds sedtrt langen tijd niet meer, en
's nachts amuseer ik mij met mijn kogeltje. Het maakt zulke rare
sprongen heel aardig, werkelijk kijk, daar is het weer,
hier, dichtbij! Niet waar? u ziet het niet! Merkwaardig nie
mand heeft hot nog gezien ik, ik alleen!"
II igen was steeds rustiger geworden, nu sloot hij de oogen en
lag een tijd bewegingloos. Daarna sprong hij plotseling op, dronk
in n teug de rest van de flesch uit en zag Ilelena met eenen
blik aan, die haar deed terugdeinzen.
» Heden, toen ik haar terug zag, Ilelena! overviel mij weer dezplfde
vrees, of was het waanzin, delirium? Ik weet het niet. Lever
mij nu aan hei. gerecht over een moord verjaart niet in zoo'u
korten tijd niet krankzinnig willen worden o l" Hij huiverde
en streek mei de hond over de oogen.
Ga, ongelukkige l en dranj de straf in u zelven!" zeido
Ilelcna, diep geroerd met half verslikte stem. »Vergeven kun ik
u niet n''aar ik wil u ook niet halen en vervolgen.1'
2Dus is het toch waar toch wuar!1' schreeuwde Hagen,
terv\ ijl de aderen op zijn voo* hoofd zvvol'en, en een schijn
van waanzin in zijne oogen flikkerde, s Zij neemt de schuld
niet van mij af, zij wil mij krankzinnig zien omkomen haha,
dat wil zij. Heb ik nog niet genoeg geleden in deze zes jaren
nog niet genoeg? Ha daar is het weer dans, kogeltje
dans liOj sa!
»In 's hemels naam," fluisterde Ilelena, zich bleek van schrik
aan Herbert vastklemmende, »hij wordt krankzinnig l"
Herbert greep haastig naar de schel.
»Rrrr," krijschte Hogen, hoort gij hun geratel, bun retV"er?
De wilde jacht hopsa zij zitten mij weer achterna!" Hij
greep de whi;-kyfiesch en zwaaide haar met bliksemsnelheid om zijn
hoofd, terwijl hij een hoonend guiach uitstiet. «Iloho, ook ledig
leeg als mijn schedel deins, koge'ija, dans! Hoort, hoe het
daar binnun stuift en bruist. hola, de wilde jacht op eene
arme ziel hopsa! Maar ze zullen me toch niet vangen!"
Met eenen versclmkkeïnken sprong was hij den onsielden knecht
VOD', bij en op straat, vóór iemand in slaat was, hem tegen te
Nuden.
VIL
Twee dagen later zat Helena, wel is waar nog bleek en ont
daan van het verschrikkelijke voorval op dien avond, maar
toch kalm bij het venster der comfortabel ingerichte woonkamer
en keek droomcrig nu naar de heldert sneeuwvlokken, die
vroolijk langs het venster heenvlogen, dan naar het benedeneinde der
straat. Het was in den namiddag, en Herben kon elk oogenblik
thuis
komenAlle gebeurtenissen van het verst tot het jongst verleden trok
ken nog eens voor haren geest voorbij, terwijl zij het spelen der
sneeuwvlokken gade^oeg. Hoe wonderlijk had zich haar lot
verandoi'd, hoe wonderlijk! Dan klonken haar weer de woorden
van den ongelukkige in de ooren, die door eiycn schuld zoo diep
gezonken was wiens fatalisme den man tot speelbal van een
beklagenswaardig lot maakte.
ln onze eiyne borst ligt de ster van ons noodlot wij zelf
zijn onze engel of booze geest. W,jt gij het ijzeren noodlot noemt,
bek'rige:iswaardig maal is de schuld, die het berouw meebrengt
en bij het leven reeds wraak neemt."
Een sierlijk wagentje, dat EL;!ena dadelijk nis dat van haren
man herkende, kwam om den hoek der sir.iat te vi.orsrhjjn,
Blij sionJ zij op, om Ilcrbert te gemoet to pan. Toen zij ech
ter de deur der kamer bereikt had, trad Ilcrbert reeds binnen.
«Liefste Heiöna!" zeiJe hij, haar omhelzende, »hoe gaat het,
2ijt ge heden wat boter; lieveling?"