De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 18 januari pagina 12

18 januari 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 395 zoo'n jong ventje het wagen, mij brutaal tegen te werken. Anders heefden zij voor mij, die kinderen, maar sedert Meixner mij c<m slag in het gezicht had gegeven, was alle respect weg; men lacrue mij uit, en die vlasvink, die pas uit het ei was gekropen, dacht óók met mij te kunnen spelen." Hagen knarste met de tanden daarna lachte hij grijnzend. »Grappige geschiedenis hè?. Om zulk een bagatel twee levens te vernietigen o het lot is een grooter en wijzer kunstenaar! ~ Ik was buiten mijzelven, want mijn ambt, dat ik zoo met moeite verkregen had, was mijn trots, de achting, die anderen mij verschuldigd waren, verhoogde mij in mijne eigene oogen. Met die achting was mijn eigenwaan onafscheidelijk verbonden. Bevend van woede snelde ik naar de kleedkamer, om het geweer te halen revanche moest ik hebben, van hem, die de schuld was van mijne vernedering hoe echter de zaak aan te vatten, wist ik niet. Juist ging het scherm op. Werktuigelijk nam ik het geweer, (oen mijn blik op een kastje viel, waarin een half dozijn kogeltjes lagen, heel vreedzaam en onschuldig. Ik voelde als het ware een electrischen schok door al mijn ledematen. Mijne oogen waren als vastgenageld op die kleine zwarte dingetjes ge richt. Mijn hart hield op met kloppen door de vreeselijke ge dachte, die op dat oogenblik in mijn brein opkwam. Als een booze geest zette zij zich in mijne hersenen vast, en riep mij toe: Dood hem dood hem!" »0{>komen!" klonk op eens de stem van den regisseur, niet ver van mij envijilerd, opkomen! Daar kreeg ik een schok in den arm en in de vingers pis een kramp .ik greep een van de kleine onnoozele kogeltjes zóó nietig, speelgoed voor kleine kinderen liet ze in den loop zakken en snelde op het tooneel. Het was hoog tijd.'1] Ilatren was opgesprongen, zijne haren stonden omhoog, en hij had zijne beide handen afwerend voor zich uilgestrekt, alsof hij alles nog levendig voor zich zag. Zijn gezicht was bleek, ais dat van een doode, aUeen de oogen lonkelden en zijne stem klonk hcesch en gebroken. »llet laatste wooid kwam, het gewichtige wachtwoord. Ik hief I. t, iïe-.veer op, duch het was mij alsof het niet op te licLen, ;i!;-o!' '-.a looGz.viiar was. Daar zag ik toevallig naar de coulissen ib^n;), die mij versmaao, afgewezen had om zijncntwi', en die ik toch zoo vurig beminde stond daar, met een glimlnch van vcrac'?.:! op de lippen. Toen werd mijn hart als de hel, don derend ki'jük r3t mij in de ooren: \>Dood hem neem wraak, f.ij moet, gij niuei! 1.; hief het geweer op het schot viel, en laijn vipud stortte neer ha was gedaan. Ha! al do dolle spoken verdwenen voor de afschuwelijke wer kelijkheid! Weg v/aren de wraak^ e.-ten zij schenen in dat blauu-e kogel i je g.-kropen, het moordend kogeltje dat ik afgezon den had. Alles draaide om mij heen ik zag eene leege, woeste vlakte zonder .zon, zonder buom, ledig, eenzaam, onafzienbaar spreidde zij zich voor mij uit, en in het midden bevond zich een beween lijk punt het kogeltje, het kogeltje maar nu rood, bloed rood! Ewiie stem schreeuwde mij toen moordenaar! toe het was Ilelena, met een bleek, verwrongen gelaat, als de engel der .gercrhiighüid, en moordenaar klonk het uil alle hoeken, moorde naar! Ik k waru toen bij, en vluchtte. Moordenaar klonk het mij achterna, s lage, verrrulei Kjke moordenaar!" Hopsa, de wilde jicht begon, midden in den nacht over velden, over graven, en h */gen hops1*, zij zetten eene arme ziel achterna ha, ha, ha en toch hebtien ze nij niet gevangen!" Ilagen's krachten schenen bij dezen uitroep van gewetensnnest uitgeput. Zijne knieën knikten, en htj verborg zijn gebat in 'de handen. Ilerhert en Ilelena stonden daar, zonder een woord to kunnen uiten. »Toen kwam de dng," zeide Hagen dof, Jangznamopstaanfle.de heidei lichte dag. \Veg was het spook, ik meikte nu eerst, wat voor een lalaard ik geweest was. Het was mij akelig te moede lichaam en ziel waren gebroken. Dicht vóór mij lag een klein spoorwegstation. WerktniVcIijk klom ik in den eersten trein, die passeerde, en naar het Zuiden ging, naar Triöst; het was aMjJ mijn wensch geweest, f talig te zien nu was ik er! Geef mij wat te drinken l Zoo, dat verrukt!" Hij wischte de parelende zweetdruppels van zijn voorhoofd weg, streek zijne haven van het bleeke gelaat en leunde afgemat m zijnen stoel. >lk heb vele avonturen beleefd, te water en te land, ik zou er een boek mee kunnen vullen. Het reizen is prettig, voorna melijk, als men voor pleizier reist, zooals ik zoo vrll, men zou kunnen zeggen vogelvrij. In Triest las ik mijn signalement in eene duilsche courant en stak er mijn sigaar mee aan. Hel brandde juist als gewoon papier vreemd, niet waar? Ten kwam ik in Amerika terecht, waar ik mijn vorig beroep weer ging uitoefenen. Hier vond ik bijval. Ik ben een kunstenaar, dat weet ik. maar in ne rol heb ik het 't verst gebracht, in die ne ben ik vol komen kunstenaar in den «meineedigen boer I" Ik sidderde, als ik den naam van dat stuk hoorde, niet hevigen angst zag ik telkens de scène in de woudkloof te gcmoet en toch, tuch moest ik spelen. Het trok mij met onweerstaanbaar geweld aan, en a^n dit stuk heb ik mijn naam te danken, Ik werd steeds bedaarder, ik dronk nog slechts uit gewoonte en om mij te versterken, want mijne krachten verminderden dagelijks. Slaap heb ik reeds sedtrt langen tijd niet meer, en 's nachts amuseer ik mij met mijn kogeltje. Het maakt zulke rare sprongen heel aardig, werkelijk kijk, daar is het weer, hier, dichtbij! Niet waar? u ziet het niet! Merkwaardig nie mand heeft hot nog gezien ik, ik alleen!" II igen was steeds rustiger geworden, nu sloot hij de oogen en lag een tijd bewegingloos. Daarna sprong hij plotseling op, dronk in n teug de rest van de flesch uit en zag Ilelena met eenen blik aan, die haar deed terugdeinzen. » Heden, toen ik haar terug zag, Ilelena! overviel mij weer dezplfde vrees, of was het waanzin, delirium? Ik weet het niet. Lever mij nu aan hei. gerecht over een moord verjaart niet in zoo'u korten tijd niet krankzinnig willen worden o l" Hij huiverde en streek mei de hond over de oogen. Ga, ongelukkige l en dranj de straf in u zelven!" zeido Ilelcna, diep geroerd met half verslikte stem. »Vergeven kun ik u niet n''aar ik wil u ook niet halen en vervolgen.1' 2Dus is het toch waar toch wuar!1' schreeuwde Hagen, terv\ ijl de aderen op zijn voo* hoofd zvvol'en, en een schijn van waanzin in zijne oogen flikkerde, s Zij neemt de schuld niet van mij af, zij wil mij krankzinnig zien omkomen haha, dat wil zij. Heb ik nog niet genoeg geleden in deze zes jaren nog niet genoeg? Ha daar is het weer dans, kogeltje dans liOj sa! »In 's hemels naam," fluisterde Ilelena, zich bleek van schrik aan Herbert vastklemmende, »hij wordt krankzinnig l" Herbert greep haastig naar de schel. »Rrrr," krijschte Hogen, hoort gij hun geratel, bun retV"er? De wilde jacht hopsa zij zitten mij weer achterna!" Hij greep de whi;-kyfiesch en zwaaide haar met bliksemsnelheid om zijn hoofd, terwijl hij een hoonend guiach uitstiet. «Iloho, ook ledig leeg als mijn schedel deins, koge'ija, dans! Hoort, hoe het daar binnun stuift en bruist. hola, de wilde jacht op eene arme ziel hopsa! Maar ze zullen me toch niet vangen!" Met eenen versclmkkeïnken sprong was hij den onsielden knecht VOD', bij en op straat, vóór iemand in slaat was, hem tegen te Nuden. VIL Twee dagen later zat Helena, wel is waar nog bleek en ont daan van het verschrikkelijke voorval op dien avond, maar toch kalm bij het venster der comfortabel ingerichte woonkamer en keek droomcrig nu naar de heldert sneeuwvlokken, die vroolijk langs het venster heenvlogen, dan naar het benedeneinde der straat. Het was in den namiddag, en Herben kon elk oogenblik thuis komenAlle gebeurtenissen van het verst tot het jongst verleden trok ken nog eens voor haren geest voorbij, terwijl zij het spelen der sneeuwvlokken gade^oeg. Hoe wonderlijk had zich haar lot verandoi'd, hoe wonderlijk! Dan klonken haar weer de woorden van den ongelukkige in de ooren, die door eiycn schuld zoo diep gezonken was wiens fatalisme den man tot speelbal van een beklagenswaardig lot maakte. ln onze eiyne borst ligt de ster van ons noodlot wij zelf zijn onze engel of booze geest. W,jt gij het ijzeren noodlot noemt, bek'rige:iswaardig maal is de schuld, die het berouw meebrengt en bij het leven reeds wraak neemt." Een sierlijk wagentje, dat EL;!ena dadelijk nis dat van haren man herkende, kwam om den hoek der sir.iat te vi.orsrhjjn, Blij sionJ zij op, om Ilcrbert te gemoet to pan. Toen zij ech ter de deur der kamer bereikt had, trad Ilcrbert reeds binnen. «Liefste Heiöna!" zeiJe hij, haar omhelzende, »hoe gaat het, 2ijt ge heden wat boter; lieveling?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl