De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 18 januari pagina 3

18 januari 1885 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERBAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND «9 het, dan blijft zy niet lang ongehuwd, of zügaat kwijnen en sterft." Toen ik die woorden las, heb ik gehuild en ik denk er over om aan de Tweede Kamer te verzoeken om eene wet tot stand te brengen die lieve meiges verbiedt om onderwijzeres of iets van dien aard te worden. .?Van,waar kernen die vele leelijke meisjes, zoowel in de steden als op het platteland? Mgn schrijver weet het niet en ik.".T. ik weet het ook niet. Zijn het bijgeval ook exemplaren die aan de deur van den hemel zijn terug gestuurd? Een mau behoort uit te zien naar eene vrouw die bij hem past, opdat het geslacht gezond en schoon bhjve, Aan dieren worden alle mogelijke moeiten en kosten besteed om ze flink 'en fraai te maken, waarom niet aan den mensen?" Aha, dacht ik, dat ia eene opmerking die kaas snijdt. Toch ia het denkbeeld niet geheel nieuw, want in het begin dezer eeuw verscheen in Duitschland het prospectus van een Eace- Veredlungs-Institut für Menschen. K<r is toen niets van de zaak gekomen omdat men, gelijk ook nog het geval is, voor iets dat- werkelijk goed was, geen geld over had. Wellicht is het mogelijk het denkbeeld weder op to vatten en in practy k te brengen; ik moest eans zien of ik niet met den getrouwden man in aanraking kan komen, wellicht konden wij het nieuwe zaakje samen opknappen. Het pittige, doorwrochte en weldoordachte artikel, waaruit ik eenige aanhalingen deed, voert tot onderteekening de letter M. Zoude Maniacus de auteur er van kunnen zijn? Wannear dit werkelijk het geval waro zoude ik mjj niet enkel met hem kunnen verzoenen, maar voortaan zelfs gaarne met hem medewerken. Tot mijne verbazing en verontwaardiging voegde de redactiövan d& flufeeroiilo een naschrift bij het pittig artikel en zegt o. a: wij kunnen de opmerking niet weerhouden, datde schrijver toont van de emancipatie" Eöo ongevee? niets te begrijpen. Hij is blijkbaar iemand, die uit de lucht is komen vallen; althans van al hetgeen er over het vraaststuk der vrouw is gedacht en geschreven, al zeer weinig kennis heeft genomen." Ten zeerste betreur ik de kortzichtigheid der redactie die niet bij machte is om'al het schoone en juiste in M's stuk te vatten, gelijk ik dat onmid dellijk'vatte. Aquarius. UIT HET~HAAGJE. XVIII. Het Heelal, de Natuur, de Menschhoid, alles om ons heen, is vol raadselen; zelfs onze kleine Haagsche wereld niet uitgezonderd. lic sta hier dikwijls voor dingen, die me de tegenstrijdigste vragen ontlokken, zooals: Waar woon ik? In de residentie van een koninkrijk of in een dorp? In een heilig Sion of in een miniatuur-Babylon? In een nieuw Athene of te Gheel? En dan kan ik me dikwijls inaar niet thuis vin den, totdat ik eindelijk door de eene of andere eigenaardigheid er aan wordt herinnerd, dat ik me bevind in den Heg, in Abrahams schoot, het beloofde land aller braven, edelen en uitverkorenen. Toen verleden Week de winter-varens 's nachts op mijn ruiten groeiden en 's morgens om tien uren nog niet waren ontdooid, scheen er tegelijk met den kouden tocht des noordenwinds een warme adem van christelijke liefje over onze stad te gaan, van louter weldadigheid zwanger. Men schen, die 't warm hadden over dag bij hun haard en 's nachts onder hun zachte dikke dekens, dachten aan andere menschen, die over dag bibber? den onder hun schrale plunje en 's nachts konden bevriezen onder hun afwezig dek. Menschen, die volop te eten en te drinken tadden, dach ten aan natcmrgenooten die honger leden en zich nog gelukkig rekenden als ze hun ledige maag voor een poosje het zwijgen konden opleggen met een heet kommetjo koffie." Ende zoo geschiedde het, dat allerwege de roep opging: Geeft, menschen, geeft van uwen overvloed, zelfs van uwe nooddruft, want veel is er noodig voor de velen die gebrek lijden!" En ziet, toen kon ik me verheelden in een heiligs stad te zijn, in n groot, reusachtig liefdadigheids-gedicht! 't Was zondcrbaar! Deze stemming werd niet weinig verhoogd door de omstandigheid dat ik in de laatste zes weken een aanzienlijken voorraad gedrukt papier had ont vangen, in den vorm van brieven en biljetten die, na ingevuld te zijn, zouden worden teruggehaald; in welke gedrukten op meerder of minder aandoenlijke wijze de snaren van ons liefdadigheids-gevoel in trilling werden gebracht. In eiken tak van wetenschap, kunst en industrie worden we dagelijks met nieuwe uitvindingen verrast, en op 't gebied de'r philantropie blijven we geen duimbreed achter. Sier ten minste is de vindingrijkheid [om ons de beurs te doen openen voor lijdende natuurgenooten" buitengewoon groot. Of die vindingrijkheid echter heil sticht, dat is een andere zpak. Ik was onlangs in een gezelschap, waar toevallig het thema liefdadig heid" op het tapijt kwam. De aanleiding lag voor de hand: 't was buiten koud en wij zaten ge zellig onder een glaasje wijn en een sigaar om den knetterenden haard. Ja", zei een der heeren, misschien wel een zeventiger, naar zijn onderwetschen trant van redeneeren te oordeelen, ik heb nog eens over de liefdadigheid nagedacht, nu ik tegenwoordig toch geen oogenblik rust meer heb om aan al dia opwekkingen tot geven te voldoen. Zou 't niet het eenvoudigste zijn, als we ons maar weer tot het kerkezakje en de veertiendaagsche collecte bepaalden?" Toen de man deze zotte vraag opperde, scheen hij me wel een caaw Dttd, een uit den doode verrezene. Een modern jongmenach van om streeks vijftig jaren, rechtsgeleerde, en een van die zeer gewone menschen in onze moderne maatschappij, die alles weten, verzocht verlof om, zooals hij zich zeer geestig uitdrukte, in dit geval eens een duit in het zakje te mogen doen." De man van esn eeuw, wien stilzwijgend de rol van praesis was opgedragen, antwoordde daarop, ook nog al geestig voor zulk esn antiquiteit: Wel, mijn waarde heer, doe er, in dit geval, een rijks daalder in, als ge wilt." Ik ben een kind van mijn tijd," zoo begon onze rechtsgeleerde, en ik wil rekening honden met onze hedendaagsche toestanden."?Zeer juist, zei de praesis." Die toestanden zijn geheel anders dan voor vijftig jaren", hernam de eerste spreker. Weer juist,''stemde de ander toe. We hebben tegenwoordig allerlei soorten van liefdadigheid," zei de advo caat weer; vooreerst de ordinaire..." Dat is de eenig goede," zei de centenaar; de gewone, die uit een goed hart komt. AX de andere soor ten geef ik je cadeau." De advocaat haalde met een medelijdend glim lachje de schouders op en vervolgde: MWe hebben dus de ordinaire lief dadigheid, die geeft omdat dit haar emplooi is, maar liefst zoo onoordeslkundig mogelijk; dan hebben we de domme liefdadigheid, de ijdele, de zelfzuchtige, de trotsche, de officieelo, do gedwongen, de liefdadigheid fatsoenshalve en misschien nog tal van nuances meer..." De geachte spreker redeneerde nog een kwartier lang met merkwaardige advocatenwelsprekendheid, die hem blijkbaar zelf een groot genot verschafte. om dan eindelijk tot het bewijs te komen, dat de liefdadigheid eigenlijk ge zegd een maatschappelijk kwaad is, niets anders dan een middel om het pauparisme in de hand te werken, etcaetera. Breede discussiën, hevige debatten. En ik zat er zwijgend bij, rookte wijsgeerig mijn si gaar, dronk even wijsgeerig nu en dan uit mijn glas en toen er eindelijk een stilte volgde, vroeg ik of ik nu ook eens een duit in het armenzalcje mocht doen, wat mij gracieuselijk werd toegestaan. Mijne heeren," begon ik deftig, ik heb zooeven vernomen hoe men niet weldadig moet zijn ea ik wil gaarne toestemmen, dat zij die uit in 't licht stelden, iu zeker opzicht gelijk hebben. Ik stem toe, mijne hee ren, dat we hier in den Haag woi\len vervolgd met inschrijvings-lijsten, met collecten, met bedelbrieven, met predicaties; met oproepingen in de couranten tot in het oneindige, om er simpel en gek van te worden. Behalve dit alles mogen 'we ons in de residentie verheugen in een heirleger door de politie gedulde of geoctroyeerde bedelaars, die ijverig onze huisbel vermoeien. Tweemaal per week, Maandag en Vrijdag, onzo marktdagen, worden we schier dood georgeld. Om negen uren's morgens komt er een wagen mijn straat ingereden, door twee krachtige kerels gestuwd, die om beurten draaien als aan eenkaf-molen, om onze buurt ta onthalen op het Loouore adieu!" uit Ie Tromèrc, oïde Oostenrijksch volkshymne. Nu dat gaat nog; een mooi orgel hoor ik niet ongaarne. Maar als ik dan die twee verloopen schavuiten aanzie, tact hun jeaevertronies, hun speeltuig hanteercnde als ware 't een ankcrlier, de een met zijn pruimpje rechts, de ander met zoo 'n gevallefja links achter zijn kiezen, en, met hen, het havelooza wijf dat huis aan huis belt eu overal centen in haar bakje vergadert, dan staat me dat ongevraagd concert erg tegen. En als dan een poos later zich weer een orgel doet hooren, zoo valsch, schreeuwend, pieperig en gemeen, dat ik er prikkels van in de huid gevoel, en mijn weinige haren van muziekaisn wrevel op mijn kruin beginnen te trillen, dan vraag il: me af: Hoe is 'tin 's Hoeren naam mogelijk, dat een verstandig rrcireei; 'bestuuroc trooi kan verleeaen aan zulk een moortl-aaaslag op ons licfdadigheidsgevoel V Waarom gaat dat volk niet werken? Ja, dat zal ik n zeggen mijne her-ren: werken verschaft wel brood met een kommetje niet te sterke koffie er bij, maar gosa krentebrood en chocolade; wel 's middags een erwtensoep met een Btulcje spek, maar geen biefstuk met gebakkeu aardappeltjos." Een dokter ia 't gezelschap verzocht thans met alle bescheidenheid verlof om mijn bedoeling met een enkel voorbeeld toe te lichten. Ik bracht onlangs," zoo vertelde hij, qualitate qua een bezoek in een slaapstee, waar dat haveloos volkje, meer speciaal het orgeldraaiend genus huist, en toen vcrtcHo me de huisbaas o. a. dit: 't Is niet om te gelooven, mijuheer, wat dat volk er van smult i Ja, dat is een pure moord, ziet u. Dat ze zich op zoo'n avond niet een beroerte eten en zuipen, vat ik niet. En, :t is hier zoo gehoorig, weet je, dan tellen zo heurlui centen, en dan hoor ik het wijf zeggen: Een miaerabale dag vaadaag: maar esn loisige tien gulden! Azzo we Vrijdag geen vijf- en- twintig pop ophalen, zeg ik maar dat 't een schande is." Ik bedankte dazsn spreker voor zijn treffend voorbeeld en vervolgde toen: Ik geef ook mijn cent aan die orjrelcnde lieden om van hen af te zijn, en zoo doet iedereen. Ziet, dat is een allermisselijkste liefda digheid, ik beken het eerlijk, de liefdadigheid uit wanhoop, maar ze is het werk van ons gemeentebestuur. De vraag is echter, hoe 't met de philantropio aan te leggen; hoe do ware liefdadigheid te beoefenen V Wannesr ik op alle fraai gedrukte inteekenlijstsn, uie me thuis worden bezorgd, wilde' intcekenen had ik, bij manier van sproken, geen hemd meer aan 't lijf. Zijn wij, Hagenaars, die niet tot de'proletariërs wor den gerekend, dan onuitputtelijk rijk, of komen hier de proletariers als paddestoelen uit den grond ? Ik begin ooi: te geljoven nat hoe meer liefdadigheids-inrichtingen, collecten, bedelpuriïjen, armen-uals, armon-concerten, fancy-fairs, comédies enzoovoort, hoe meer armen ...." Nu stond onzo preases op, ging met den rag naar liet vunr staan en zijn jaspanden van een, scheidende, oin op de bekende wijze, welke da dames zoo curieus ia ons vinden, zijn pari es postcriorcs te verwarmen, sprak hij de volgende naorkwaardige woorden: De linkerhand mag niet weten wat do rechter geeft,," zegt de spreuk; maar dat is een laf praatje in den rcond van velen, die't willen doen voor komen als deden ze wél i u stilte, terwijl zo gccu ccab voor een armen drommel over hebben. ..Men moet geven mot oordeel,'1 zc:»t weer een ander. "Wederom een uitvlucht om niets te gevcli. Men moet nooit geven aan do deur," is weer da Ims van 0311 darde. .,^Tcn moot niet geven aan collectes, want m on weet niet of de gif'r, wol arai de werkelijke behoel'tigen komt." Altemruügoed, mp.ar in mij n 003 evenveel voor\vondsols ora de hand in den zak to houden. Ik verklaar ronduit, mijne heeren, dat ik 't mot den vorigon sprsker eens l.cn: hoc meer gsorganiseoraa liefdadig heid, hoe meer anrKv.de. (reeft niets aan colk-efrn p n doet. nü't. mea aan feesten en pretjes ten voordeeie der armen, dan hel't. go gelijk, maar gaat de armen zoeken als ge hen niet onder n»r bereik hebt. Ai? iedereen die goren kan, dat doet en hij geeft naar zijn vermogen, dan zullen we van zelf ontslagen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl