Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 396
l"
Dichter.
ff A WftB een Rlleda»er«che, een zeer bekende
Jlaar is in 'Btnenscnen hart een teeitre wond geslagen,
Dan beelden wu ons in, onnoozlen die we zijn,
Geen Btervling bad vóór ous zulk hartzeer uoit verdragen.
Muze.
7ij kent geen allerlaagsche mart,
'De ziel, zoo edel als verheven.
Mijn vriend, moog 't u verlichting geven,
Peel mij 't geheim mee van uw hart.
liora, wil mij uw vertrouwen schenken;
Het beeld van 't zwijgen doet ons denken
Aan de eenwge stilte van het graf;
Het spreken brengt vertroosting mede;
Hem bracht een enkel woord tut rede,
Dio zich aan wanhoop overgaf.
Dichter.
Zoo 'k van mijn lijden u moest spreken, 'k zou niet weten,
Tot schetsen van mijn leed, wat naam daartoe behoort;
Óf 't liefde, dwaasheid, of gekrenkte trots moet heeten,
En evenmin oi zich da menseh aan 't voorbeeld stoort.
Ik wil o evenwel volgaarn 't geval verhalen,
BÖ't hoekje Vuil den haard zijn we ongestoord alleen;
Kom nader, neem deea' her> mocht mijn geheugen faleo,
*t Verleden zie ik door haar zoute akkooiden heen.
Muze.
Doch zeg tnö, voor ge uw Ki^en schetst,
Genas uw wonde reeds ? Ban hpdeu .
Den haat en liefde van 't verleden,
Den wrevel die u 't harte kwetst.
Berinuet u, men noemt mij 't beeld
Van troost bij wanhoop, smart en lijden;
Slechts ann vertroosting wil 'k mij wijden^
(- Zn. heeft reeds meuig wond geheeld
Dichter.
"k Ben zoo volkomen van mijn zielesmart genezen^
Dat twijfel mij beheerscht bij de herinnering;
Een vreemde is in mijn p!ants mij voor den geest verrezen,
Wanneer 'k bedacht, hoe vaak 't schier om mijn leven giii".
Wil onbezorgd mij uw .beziel ng thans veileenen, a
Vertrouwend vang 'k haar op, o Muze; ja gewis,
Een glimlach dot t ons wel, maar even zacht is 'twcenen
Bij 't deuken aan hut leed, dat reeds vergetun is. '
Muze.
ZooaTs een moeder bij de sponde
»Van 't wiölit behoe l/a un, liefilrijk waakt,
\Vijd ik me, o d chter, in d'eü' stonde.
Uw hart, dat heden 't zwijgen staakt.
Spreek vrij, mijn lier smelt met uw woorden,
Door zachte en door weemoedge akkoorden,
Getrouw te saam in klank en toon;
?En door een zachte lichtstraal benen,
Als een visioen den geest verschenen,
Word' vroeger beeld aan 'toog geboófl.
Dichter.
Gezcgeti3 gij, o dagen van 't verleen,
Van ai beul; lang vervlogen tijden!
God breng ik lot', weer kan ik als voovhec-2,
Me in 't kalm verdek aan studie wijden.
O lief verblyf, dat ik zoo snood verliet;
G|) beelden, 't stof dat op u daalde,
Getuigt het van 't langdurig afzijn niet?
En gij, wiens geest mijn biein bestraalde,
O Muze, ook u wijd ik mij heden weer.
Gewis, 'k wil alles u beüjilen,
Mijn hart en ziel leg 'k open voor u nesr, **
?En 'k schets u hoe me een vrouw deed lijdTJ.
Ja, 't was een vrouw, ge wist het, die 'k aanltój,
Die mij, helaas, mijn geest verstoorde:
Die me als een slaaf aan haar gekluisterd ha<3,
Die ik gelijk een slaaf behoorde.
O slavernij, door u zaar 'k met mijn jeugd,
Geheel mijn geestkracht henenvlieden;
Met haar zou 't Jot, zoo meende ik, mij steeds vreugd,,
M j) 't reinst ge'uk op aarde bieden. - a
Bij 't zilvren beekje, o lieflijk tafereel,
Waarheen wij vaak in zoet, gefluister,
Teiwijl d» witte schim van een abeel, , .
Van verre ons leidde in 't av«ndiluister.?.,.
Nog zie 'k door 't maanlicht zacht beschenen,
Hoe lief en teer ze mij in de oogen zag,
Als 't hoofdjen zachtkens op mijn schouder la«;
Fortuna's beeld blonk door het duister heuenl
Gewis, de toorn der (joden is 't geweest,
Die, wrekend op wij afgezonden,
MP aan misdaad schuldig had bevonden,
Aan misdaad.... 'k had geluk slechts voor mijn geest,
Muze.
Het be^ld dat n de erin'rin» biedt,
Is lieflijk voor uw oog verrezen;
Doch waarom schijnt ge 't spoor te vreeZe!^
Den indruk dien het achterliet?
Verloochen* gij uw schoonste dagen,
Dan is 't verhaal met. trouw. B«viug
F smart, heeft a het lot ge-lagen,
Weldra biede u do erinnerinj»
Aap- liefde, een glimlach bij 't gewagen.
Dichter.
Een plimlach pnn 'k vee'eor mijn bittrnn tegenspoed!
Maar 'k gaf mijn u oord, en 'k zal u alles meile Jei'lenf
Mijn droombeeld en mijn leed, rrijn wanhoop in 't gemoed
Den juisten tijd en 't oord, ik zal u mets verhelen.
't,Heugt mij nog tavend'g; Let was een. najaarsnacht; ?
't Was even'grauw als tnans aan 't luchtgewelf; daai neven
liet huilen vua den wind eentonig steeds; het bracht ?" *
Aan 't afgematte brein een droeven angst in 't leven.
Ik wachtte mijn geliefde, en toen 'k aau 't venster stond,
En in die duisternis naar 't minst geritsel hoorUe,
Was 't mij, alsof de vrees, waarin ik mij bevoim,
Terwijl ik hare trouw verdacht, mijn ziel veistoorde.
*tWas een verlaten oord, vrij somber waar ik huisde;
Gedaanteu vloden dx.su als suuiiuuien ijlings neen,
En als de wind laiifg deur eii venster hunen eui^de,
Klonk 't in mijn luistreud oor, als 's menschen droef gesteea.
Welk bitter voorgevoel mij eensklaps aangegrepen.
Mijn geest beneveld liaU, voorwaar, ik went, het niet.
Vergeefs wat me overb eef aan moed; 'k was schier benepen^
Eu 'k beefde, als zich een uur weer dreunend hooreu het.
Nog kwam zij mei! Bedrukt lat ik mijn blikken dwalen,
En 'k staarde een ruimen, stond in 't etil en eeiiüaui oord.
Die trouweioozd! O, ik waag niet o te maleu,
Hoe innig, neen, hoe dwaas, dia vrouw mij had bekoord
Zij was ujij 't helste op aarde, en zouder haar te leven
Een enkleu dag slechts, 't scheeu mij wreeiier dan de dood.
En toch, 'k herinner 't mij, 't waa in dien nacht mijn streven,
Den bind te breken, die me onnoein»ru smarten bood.
Wel honderdmaal noemde ik haar vaisch, ontrouw, en 'k teld»
Iloe dikwerf zjj myn hait reeüs bitter lijden de.^d.
Maar als 'k mij in mijn geest, haar beeld voor oogen stelde,
lelaas, 't verleidajk beeld verdroog het dienste leed.
De das? brak aan; 'k had moe van 't wachten, mat van leden
Slechts even op 't ba<kon gesluimerd; 't morgenrood
Mocht dra 't gesloten oog heroopnen; een nieuw heden,
Wat mij 't verblindend schoon van 't morgengloren bood!
Fluks deed zich om den hoek een lichte voeistap hooran;
Op 't krakend voetpad kwam die tred steeds naderbij.
Zij was 't! Hoe kon 'k, o God, mijn iijdeuslueteu smoren,
Toen 'k haar zag biunentieta?
Nu spreek, waar toefdet gij
Decz nacht? Mnar antwoord toch; v\at kuut gij hier voilangen?
Waar heeft tot op dit uur 't veiieidlyk sehuon gciubt?
Wien gold deez landen nacht uw glimlach op de wangen?
Wie heeft, ttrvviji 'k h:er wtichïtts eii weende, uw oiond gekust?
Gg trouwelooze, zou 't wellicht nog denkbaar wezen,
Gij me uw bekoorlijk schoon, me n w kussen biedtu dorst,?
\Vat wensclit gij nog? \Vat houp is in uw brein geieze.n?
Wat strekt ge uw ai men uit en lokt mij aan uw borst?
Gij, die van uiijn geliefde e^n sehimme sifieuts n;o> gt hectcn,
S'ei wijder u en keer in 't graf, zoo 't z.ch ontsloot.
Tot m Jer eitr.vgheid wil 'k thans mijn jeu,.; i verbeten;
Ilwdtük ik u, 't ^u als eeu dioum die ijlings vluoiiJ
Muze.
Kom tot u zelf, kan 't mooglijk wezen!
Uw woordeii hebo -n mij ontsteld;
O, geenszins zijt gij reeas genezt-n,
Iv g wordt gij d.,or uw wond gekweld.
Dia wond is dan wel diep. mijn waaide;
Eilieve, kei.t m<-n hier op aarde
Geen troost zeli's voor de diei ste smart?
\7ergeet haar, die .... waartoe 't vei l-Iuemen,
11 i»r, die 'k vermijden wil tönoemen;
Vei'Liin haar nuam zells uit u\v hart.
Dichter
frlifli^fi over u, die mij zoo snoode
Het beeld van ontrouw kennen eed;
Wier trouwioosheid mijn geestkracht doodde,
Wier schoon ten bron werd van tuiju IveJ.
Schande over u. gij, in vvior oogen
Een vuurge iielde blonk; met vreugd
Gat' 'k heel mijn leven u, bedragen,
Verni. ti^d hebt, ge, o vrouw, mijn jeii^d)
Ja, 't, waf uw zopt verleidend iiuisiren,
Uw gli'inach om uw schoon.'n mond,
Uw blik, die me eens aan u mocht kluisteren,
En 'k zocht geiu!<, waar 'k smaiten vund.
O, straalt er wanhoop uit miji e oogen,
Het is wijl 'k aan uw voeten lag;
En wekt geen truun mij mededo'gen,
II. kia», 't is daar 'k u weenen zag.
Kehande over u; 'k was onervaren,
Onschuldig, t eb er roj? kind; mocut ooit
J>ei) dii'hieisbet-ld liefde evenaren,
Dun liefileïlosd mijns narten nooit!
Misleid' nd 't, jeusraig barto dereu,
Voorzeker viel het u niet zwaar;
Maar '^ barton onschuld niet to worca(
Ach, of dat niet veel lichter waai1!
Gij, wier tic'irog mij smarte baarde,
I\Iij do eerste tru,uen vloeien Jee J,
Ken Eden v/aart ge mij op aarde,
llelacs, gij bracht mij bitl.-r leed.
K iets Kan mij hier vert,r'.03t,ing bieden,
Keen, niets bedwingt mijn tranenvloed;
Wat ook de tijd ee.'is moofj' doen vlieden,,
De droefheid niet uit rrijn gemoed.
Doet mij de erinnering tusus vvefiien,\
O, met, de tranen van mijn simrt, *^
Vliedf eens uw eeld voor eeuwig ecen.
Qet tvekt tnüafkeer ia het iiart.
lu dichter, ia 'f genoc»; door haar L ebt gij gfilede;i.
Gewis; doch ze)U wanneer uw droombeeld slechts n dag
Biecht duien, uwer ia '"tonwaardig, dat gij heden
D:en enklen dag v r-imaar'.t. fcjieciits liij ailten vermag
Op liei'de nopen, dio eeri zaaleen eengen stonde
Vuil ivine mm ivaa'ueert. 't Is 't meiihclidom dikwerf zwaar,
IJun te ver^'nven, die meedoo.'enloos een vvorui)
Ous B oejen in net nart; o 'K bid u vuri'=', s ,a>ir ,
Voor 'tmiiist uw ziel voor baat, en kunt gij inet varcrvcn,
Wil dan vtrge'en vriend. Wordt, in den senoot, dar uttid',
Den ciooden, eeu-vrje vredn en zaalcje rust gegeven,
Zoo biijv' dei- z el i; verdoofil gevoel van leed bewaard.
't Is Leilig wat in 't diepst der ziel inocbt n
verstweüwüde rust taa 'tiiei.ge