De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 1 februari pagina 12

1 februari 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

f, -f 1.1 '" DE AMSTERDAM MEP,, \V EEK BL A D VOOR NEDERLAND. No. 397 INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Kb. '3 is juist opgelost door A. W. te Uu-echt en D. te Rotterdftm; no. 4 door W. T, H. te Delft. BCHAAK-CUBIOSA. -j Uadsheerspel. L e g a 1. Schaakvriend. Zonder T. a I. Itl e 2 e4 Zwart: e 7 e 5 2 f 1 c 4 3 g 1 f 3 4 b 1 c i» 6 f 3 nt e 5 Wit geeft iii 2 zetten Pairdspel. A. B. Koen k. 1 e 2 e 4 it t 2 f 4 3 g 1 - f 3 4 b 1 c a 5 o 3 nt e 4 6 d 1 6 'Jt 7 e 4 f 6 mat. Kussisch Pau&pe T»ylor. 1 e 2 e 4 2 g 1 f 3 d 7 d6 b 8 o 6 c 8 g 4 S 4ntdl? wat. N.N. e 7 e 5 e 5 nt f 4 tl 7 d 5 U 5 nt e 4 c 8 g 4 g 4 nt f 3 N. N. e 7 e 5 g 8 - f G 8 f 1 c 4 f 6 nt e -t 4 b 1 c 3 e 4 c 5 6f3nte5 f 7 f6? Wit geeft in 8 zetten mat. Sicüiaansche G, Schnitzler. 1 e 2 e 4 2 g 1 - f 3 3 f 1 c 4 4 b 1 C 3 5 G 4 nt f 7 + spelopening. E a r d u n g. c 7 o 5 b 8 c 6 d 7 U G c 8 g 4 K nt f 7 G f S g 5 +? i 7 l 7dlntg4 g 7 g 6 8 g 4 f 4 -t- f - g 7 t» g 5 e 6 uiat. UudslieêrgamLiet. D r a u n e. 1 e 2 e 4 2 f 8 f 4 3 f 1 c 4 4 h 2 h 4 Wit geeft in K c h iv a r t z e. e 7 e 5 e 5 ut f 4 K 7 - g 5 f 7 t' C 5 zetten mat. FElJII^ETOir. uk/r T A _ O o r s p v o n k e l ij k e Schets, MAX. 1. Het was in een klein höisje op de Vijüelgïacht. Met een sloopje vau. vijf korte treetjes ging men door een effen groen deurtje Wanen. Hij bswoonde daar twee kamertjes, die in elkaar liepen, van voren aan de straat uitkwamen en van achteren op iets, dat eigenlijk geen binnenpSaatsje kon gefioenad worden, zoo klein en bekrompen was 't. Daarboven had men nog eens twee kamer tjes, waarin geslapen werd, en verder een vlieriag. Meei' niet, liet dak liep heel schuia op en het huisje was heel klein. Och, hiy had er zich altijd best kunnen schikken. Toen hij, nadat zijn ouders gestorvea waren, uit Nijmegen hierheen was gekomen, scheen bat voordeel van in Amsterdam te wenen zoo groot, dat alles fraai en goed werd, wat daar maar toe leiden kon. En zij, wat was er op de heele wereld te doen oi' te lijden geweest, dat zij in dien tijd niet zou hebben willen doen en lijden, om maar bij hém te zijn en hém zoo gelukkig moge lijk te zien? Wel had het haar na een paar jaar nogal verdro ten, wel had het haar toen stiller en minder Hel' gemaakt dan eerst, wel was langzamerhand de warmte harer wangen en do gloed van haar oog 'in een dof heid en matheid verkeerd, die hij zich steeds te vergeefs getracht had te verklaren, maar zij had hem altijd met een glimlach gerustgesteld, hem voortdurend ver zekerd, oat zij zich zoo gezond mogelijk gevoelde. Liet hij eens den dokter kornen, dan heette het: i Lieve man, 't is geld vermorsen! geloof me, geloof me nu toch, in wendig scheelt mij nicls. Anders zou ik het je immers welzeggen, anders zou ik immers de eerste zijn, om maatregelen te nemen en mij, in het belang van ons drieën, voor ziekte te behoeden T' Wanneer hij haar dan scherp in de oogen zag en peinzend het hoofd schudde, sprak zij weder: »Ben ik niet zoo mooi meer als vroeger? Beval ikjsminder?" Als hij haar dan omhelsde en de verzekering gaf, hoe hij haar nog veel meer lief had dan vroeger, dan wist zij hem zoo een prachtige verklaring van de wijziging, welke haar uiterlijk on derging op den mouw te spelden, dan wist zij zoo hoopvol en bemoedigend naar hem te kijken, dat de angst hem wel moest verlaten. »Het schijnt met mij zoo voorbestemd geweest te zijn", zeide ze, «buiten kleurde de zon en de lucht van het platte land mijn wangen rood, hier worden ze van zelf bleeker wijl ik zoo weinig uit kan gaae, maar van binnen word ik niets gewaar, ben ik zoo gezond ais een vischje in het water... en misschien", voegde zij er al lachend bij, «wordt mijn gezicht na een tijdje weer even zoo naar mijnheer's idee als vroeger." Meen- je 't, Anna, meen- je 't?" vroeg hij, en telkens had hij zijn vrees laten wegpraten. Maar hij werd toch vol voorzorg. Zij moest veel meer tijd op het doen der huishouding, met alles wat zich daarbij voegde, uitsparen, minstens tweemaal per dag een wandelingetje maken, als 't kon een groote, een heele groote. Hij mocht niet meegaan, dat was onmogelijk. Eens per dag liep hij snel naar het kantoor, eens per dag nog sneller terug naar huis; hij genoot dus voldoende lichaamsbeweging. JNa kantoortijd, dit wist ze, moest hij druk schrijven; iiiet alleen die vertalingen van Vansche ea Engelsche romans voor de kranten, orn nog een stuivertje bij zijn inkomen van kan toorklerk te voegen ea zoodoende ten minste de noodzakelijk ste kosten van hun zuinig leventje te bestrijden, maar ook, maar vooral, had hij aan zijn eigen, ztjn oorspronkelijk werk te ju-beiden. Warae^r hij toch aan zijn hartevuur niet gehoorzaamde en uiet voordurend, voortdurend gedichten maakte en proza schreef, dan zou zijn talent nooit aan het licht komen, dan zoude het geen zij wel wat in overdreven Helde zijn genie noemde, nooit eenmaal die toekomst voor hen" openstellen, waarvan zij beiden steeds hadden gedroomd, waaraan zij beiden geloofden, waarvan zij zeker waren, dat er eens een ruime vergoeding in zou gevon den worden voor al hun tegenspoed en bekommeringen, hun zor gen en verdriet. Want die toekomst, Leopold Hofman zou nooit freule Anna van Bergchem gehuwd hebben, hij zou haar nooit uit haar rijke omgeving weggenomen hebben, haar van haar aanzienlijke bloed verwanten vervreemd en haar lot voor altijd aan het zijne verbonden ook al had zij zelve het nog zoo zeer gewcnsclu, indien zij beiden niet zeker van die toekomst hadden gemeend te zijn, gelijk zij clat nog steeds meenden. Hij was rnau van eer, hij zou liever gestorven zijn, dan de vrouw, die hij beminde, in ellende te storten of haar levensweelde te verminderen, maar ... zij ncdi hij twijfelde immers n cogcnblik! Hij voelde de kracht om vooruit te komen leven in zijn geest en hem bezielen, en zij vereerde hem zoo, dat ze er, was 't mogelijk, zich nog zekerder van dacht dan hij. Nu, enkele jaren van ontbering, een kort tijdsbestek van rusteloos zwoegen voor hem, van zich behelpen voor haar en daarna het paradijs om dadelijk vereenigd te zijn, viel die moeilijkheid niet te zwaar. Zoo kwam hun huwelijk dan tot stand, en waren zij maar aan stonds uit Nijmegen, naar Amsterdam, het cealrutn vau Ncderlandsche beschaving en vooruitgang, verhuisd. Sedert dien tijd verliepen acht jaar, nu vliegend, als het werk scheen te vlotten, dan kruipend, wanneer de lucht donker scheen boven hunne hoofden en de moedeloosheid in 't harte sloop. En die acht jaren hadden hun niets gegeven, geen enkel helder ver schiet, dal zich opende, geen blinkende ster van hoop, boven hun hoofd. Toch verdween nimmer hunne illusie. Leopold, met zijn ijzeren gestel, spande zich in voor drie. Daar hij1 van zijne prilste jeugd af aan meer van poëzie clan van boekhouden en cij feren had geweten, bekwam hij niet dan na ontzaglijke moeite een postje bij een makelaar, waar hij dagelijks van negenen lol vieren moest zijn en dat hem dan nog maar vijftien honderd gulden 's jaars opbracht. Da rest verdiende hij mei vertalen; zij kwa men ternauwernood toe. Tot diep in den nacht beulde hij zich nog dikwerf af op zijn eigen werk, geniale, lange gedichten, drama's vol hartstocht en vuur; dit was toch altijd de hoofdzaak, dit zou hem eens het verlangde schitterend welslagen bezorgen en zijn fortuin vestigen. Doch tot heden toe rees do gelukken niet; geen uitgever ontfermde zich over zijn massa's papier, vol geschreven, zooals hij zeide, door zijn zweet en bloed. Il ij had echter de kracht om vol te houden. Anna miste die. Langzaam, onmerkbaar kwijnde zij weg, als een teedere plant, allengskens verdorrende. Zij zelve wist het wel, maar zij -wilde het niet weten. Leopold had eerst in duizend angsten gezeten, telkenmale als hij zijn vrouw in do koude der donkere vroege ochtenden dienstbodenwerk zag verrich ten, terwijl hij nog in bed bleef na een halven nacht, schrijvens; of hij ontwaarde blauwe plekjes onder die zoo geliefde oogen, wanneer des avonds de gele schijn van het laraplicht die vale gelaatstint geen warmte kon schenken. Jlarc geruststellende ver zekeringen geloovende, was hij eindelijk aun den toestand gewend, bemerkte er ten laatste niets meer van. Altijd klonk hare stem nog liefelijk en helder, welluidend als op den ceiclen dag hunner liefde, altijd stonden haar oogen met grenzeloos vertrouwen cu hem gericht, altijd was zij daar, aan zijn zijde, om hem aan ia wakkeren, hciu te prijzen, hem door allerlei redeneeriugen, door de liefde haar aaa de hand gedaan, te overtuigen, dal hij slechts te volharden had, orn zijn doel te bereiken. Wat beiden echter hoofdzakelijk dien onuitputlelijkcn levens moed had medegedeeld, wal hun dien ijver had verschaft en dm voor niets wijkende vertrouwen, het was Ima dochter!jo, door Anna gedurende liet tweedo jaar vau hun huwelijk ter wereld gebracht, naar Anna's moeder Maria geheeten, en dut zij bij het vcrkortingsnaampje Mia noemden. II. Nu gunden Leopold en Anna te midden hunner inspanningen en droelenissen zich geen tijd meer om te bedenken, ol hut leven, dat zij leidden, niet op vruchteloos allobben neerkwam. Vooral Leopold gevoelde zich als door een hcogcren prikkel steeds aangezet tot doorgaan zonder om te zien. Zat bij 's avonds over zijn vellen papier gebogen en bleef zija pen een cogenbiik bewegingloos, dan zag hij de fijne wilt e Lau den zijner vrouw, zonder n seconde Ie vertragen, naald en draad hariteeren, dan zag hij Mia's wit-blundökopje boven de tafeluitsteken, of hoorde haar boven in haar bedje, bang voor de duakerte ais zij was, een kerslmisliet.'je zingen, door moeder haar geleerd, en dan zette hij ijlings de pen weder op het papier. Daar was zijn vrouw, die hij beloofd had gelukkig en rijk te maken, daar was zijn kindje, vooruit! vooruit! En terwijl er zenuwachtige rillingen door zijn handen liepen, schreef hij door, onophoudelijk door, met versclirikkehjken spoed. Zoo had het leven voortgeduurd, tot nu zes weken geleden, _ Er geschieden soms in hel meuschenleven van die ongelukken, die zoo plotseling eri zoo donderend neervallen, dat hun gingen in de getroüen zielen rnerkteekens achterlaten tot uan den dood. Zonder voorzien te zijn, storten zij verpletterend op dca menschy

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl