De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 8 februari pagina 9

8 februari 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 398 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, op haar aandringen moet Evmart, tegen vaders zin, schoolmeester wor den. De jongen neemt niet een overkropt gemoed afscheid van zijne ouders en allen, die liera liefhebben van dezen komt do lieftallige Stina Vergauw het eerst in aanmerking en frekt naar de stad om daar eenige jaren in de Bisschoppelijke Normaalschool" door tp brengen. Everaart'a verblijf in dit africhtingsinstiiuut is met bijzondere voor liefde geschilderd. De arme jongen is onder een bende huichelaars en verklikkers verzeild geraakt. Wie zich ook maar het minst durft aanfcanten tegen de strenge wetten van het gesticht, wia verboden boeken durft lezen of wereldsche liederen zingen hij wordt zonder genade weggejaagd. Dit lot treft dan ook de meeste leerlingen, die zich niet naar lichaam en ziel overgeven aan de handen hunner meesters. Everaart vreest dat de schande, die op zijn naam zal kleven als men hem weg zendt, zijn goeden, ziekelijken vader dooden zal: met bovenmenachelijka inspanning verkropt hij al het leed, al de beleedigingen en al de pijni gingen want men laat hem horger lijden die hem worden aan gedaan en hondt het düe jaren vol in het oord der marteling. Eindelijk slaat het uur der vrijheid. Hij keert vol hoop naar zijn dorpje terug en verneemt, dat zijn vader voor weinige dagenis gestorven. De moeder heeft nauwelijks een woord van welkom over voor haren zoon; zij is dood voor alle aardschc gevoelens en denkt Blechts aan God en den onderpastoor. Nog eeüandere ramp be dreigt Everaart: zijne beminde Stina, die reeds vroeger tobde over eene even droevige als raadselachtige zaak in hare familie- (later blijkt het, flat haar vader door Yeyt is vermoord) is in den laatsten tijd ook dooi den onderpastoor bewerkt en begiut ietwat op een kwezeltje te gelijken. Met diepe smart merkt Everaart dit op. Hij is intusschen schoolmeester geworden in zijne geboorteplaats en nu neemt hij zich voor zijne dorpgenooten te ontwikkelen. Dat zal zijne wraak zijn. Niet alleen de kindereu, maar ook do volwassenen zullen op den schoolbanken zitten; hij zal met al het vuur zijner overtuiging ijveren voor kennis, want kennis is macht; de eenige macht, die den invloed der geestelijken kan breken. Aanvankelijk gaat alles naar wensch. De ouders zijn opgetogen over den Jongen leeraar, die hun kinderen zooveel goeds en schoons weet in te pren ten; 's avonds luisteren de volwassenen met ingehouden adem naar Ever aart's verhalen. Maar deze-heeft de macht zijns vijands te gering geschat. Eenige malen wordt er in het kerkje «tegen dea meester" gepreekt; vrouw Vanderlaan wordt opgezet tegen den zoon, Stina tegen baar minnaar. Weldra durven de moeders hare kinderen niet meer bij den libertijn ter scliole sturen, en blijven de ouderen-ook weg. Everaart, tot voor korten tijd de lieveling van de moesten, wordt nu door allen ge schuwd. Stina belooft hem hare hand als hij zich bekeert"; anders zal zij nooit zijne gade worden. Vrouw Yanderlaan sterft, zonder zich met haren Everaart te hebben verzoend. De toestand wordt eindelijk on houdbaar. De oude, bezadigde pastoor, Everaart's vriend en steun, wordt verplaatst: men kon het vaa hooger hand toch niet goedkeuren dat hij een vijand der kerk voorstond? Stina's pogingen om Everaart te bekeerea, stuiten af or> diens vastgcwortelde overtuiging en zijn eerlijkheid. Hij wil geen geluk koopen voor een leugen. Maar het meisje maakt be/> xar den afvallige to huwen: z\j gaat in een klooster. Everaart staat aüeon; vol moed begon hij den strijd, maar hij is verda gen. Alles heeft hij bij den kamp verloren; hij heeft zich zelfs onmogelijk gemaakt in zijn geboorteplaats. Hij kan niet Wijven, hij neemt afscheid van al wat hem lief is geweest on gaat de wereld in. Arm Vlaanderen ! hoe di.^p zinkt ge !...." Vrij en machtig waart ge vroeger, koningen doodt ge beven; nu ligt '?ge zwak en uitgeput, als een ander Ierland, en de hand van den eeuwigen vijand dwingt n, golweo, het eens zoo jiere hoofd te buigen. Dweepzucht voert den scepter', ontvolking en ellende zijn uw aandeel, arm, sjarm Vlaanderen l".... Verdient Arm Vlaanderen als tendentie-roman een genre waaraan onze letterkunde niet rijk is reeds onze aandacht, de talentvolle wijze waarop de schrijvers hunne stelling verdedigen, geelt hun werk aanspraak op onze belangstelling. Dat zij zich, waar he'c de tegenpartij betrof, van overdrijving hebben weten to vrijwaren, verhoogt misschien meer dan iets anders de waarde van het boek. Men verwacht, dat cïe grimmige Houtveer, die in de Normaalschool de post van bewaker" bekleedt, sich zal ver geten en een manslag begaan; men vermoedt, dat de teergevoelige direc teur der school een zondaar h, die meer reden heeft om te weenen over eijn eigen ellendigheid dan over die van anderen; men meent dat het den ijverige» onderpastoor in Everaart's dorpje minder om Stina's ziel dan om het schoone meisje zelve te doen is maar gij vergist u. Misda digers naar de wet zijn de geestelijken van Teilinck Stijns niet. Er Eijn er onder hen, als de oude pastoor, die ieder achting en sympathie af dwingen. En geen wonder! De schrijvers zelve zijn niet alleen vrijzin nig, maar klaarblijkelijk ook katholiek. Hun katholicisme is evenwel van eene soort, die in ons vaderland weinig bekend is. Om onzen lezers een nauwkeurig denkbeeld to geven van den geest, die uit Arm Vlaanderen spreekt, veroorloven wij ons eene bladzij-le uit het tweede deel af te schrijven. Mijn hart krimpt ineen, wanneer ik overweeg wat ons dierbaar Vlaan deren eens was en waar het henen daalt! Daar ligb het niet ingesluimerd, neen, maar machteloos, uitgeput. Och ware het maar een slaap; daaruit rijst men op met versche krachten en moed! Is het niet veeleer een lange, pijnlijke doodstrijd, waarin Vlaanderen te worstelen ligt! Wie, zeg mij, wie verspreidt licht onder de paria's, die de moedertaal ispreken? Overal waar men den blik werpt, rijzen vrije scholen en kloos ters uit den grond op. Ja, de zetels van onwetendheid en bijgeloof vermenigvuldigen zich dagelijks. Van alle gezond geestesvoedsel ligt ons volk beroofd: afgezonderd leeft het van zijne taalgenooten van bet Koorden; de ontwikkelde klas spreekt eene vreemde taal eu veracht de arme broeders .... Het volk waar eens in zjjne talrijke steden de welvaart zoo hoog klom, dat zijoo vrouwen dea naam vaii koninginnen verwierven telt au burchten, zoo diep en ellendig gezonken, dat meer dan een deicle ge deelte der inwoners scïiamelen ouderstand behoeft! .... De gemeenten wonlen ontvolkt, de armoeJe verjaagt den vlaamschen boer van zijne akkers, welke hij nochtans zoo liefheeft .... Het volk buigt machte loos het hoofd, is ontzenuwd, ia tot geene krachtinspanning meer in staat do ontbering heeft het van wilskracht beroofd... Slechts naat- t'ene stem luistert dat volk nog naar de stem der kerk! ,.Ja, voor den onverschillige is het zoo somber niet! Maar wanneer cijfers spreken, dan is hunne taal onwedeilegbaar! De misdaden verme nigvuldigen zich; ziekten en plagen stijgen in getal En op het andere gedeelte des lands, waar men de Moedertaal" ia geenen rnond hoort, rust Godes zegen!.... Beneden aan de maatschappelijke ladder kruipen ze in onwetendheid rond, boven spreken zo de vreemde taal, verloochenen hunne broeders, schamen zich den naam van Vlaming! Eens zal men da geschiedenis der eeuw schrijven en met stouten vinger de bloedige wonden toonen, die men, vol haat en nijd, het verongelijkte Vlaarnsche volk sloeg.... Wee hen dan op wiens hoofd de Vloek van het nageslacht moet dalen!" Wij wcnschen hier niet nader in eene beschouwing te treden van de letterkundige waarde van Arm Vlaanderen. Het was er ons alleen om te doen, de aandacht onzer lezers te vestigen op een merkwaardig boek. Het vorige zal, naar wij hopen, hebben doen zien, dat deze roman verdient gelezen te v/orden; vooral sedert de strijd tusschen clericaal en anti-clericaal ia Belgiëweder met ongekende woede is losgebroken. K. MEVROUW RÖSSING-SABLAIROLLES, Ik kan met zeggen, not hoeveel genoegen ik kennis heb gemaakt met de vertaling van Hermann Heiberg's roman De gouden slang door de tooneelkunsteaares, wier naam, hoop ik, dezen regelen eenige lezers zal ver schaffen. Tot uu toe waardeerde men dezo jonge vrouw om de fijnheid en het veelszins overdachte en tot in bijzonderheden juiste der ingenu teit-charakters, welke haar persoon-zelf in den schouwburg voor onze oogen bracht, ik was voorheen meermalen in de gelegenheid het eigenaardige harer verschillende gaven als actrice uit-éon-te zetten, cloch thands heeft het heugelijke feit zich voltrokken, dat zij een drie-honderdtal bladzijden met een hoeveelheid nederlandsehe taal vulde van een ongemeene waar dij en waarvan ik ds qualiteiten hier gaarne even zou aanstippen. Over den roman-zelf (dien ik toch hél mooi vind) zal ik niet spreken, maar over den stijl, over de taal van Mevr. Rüssïng. Zoo ooit de verta ler, bij het overbrengen van een prozawerk van het eene idioom in het andere, aandeel ia het aldus tot stand gebracht kunstprodukt heeft, dan hier. lier is bepaald sprake van weergeven. Ilefc denkbeeld van werktuigelijk nabootsen, van getrouw kopieëren naar het woordenboek, verwijclei-t zich in het hier besproken geval zoo ver mogelijk. Uit den weg langa welken de zinnen en de woorden elkaar volgen, uit de keuze dier minnen en dier woorden, blijkt duidelijk het gevoel door de lezing van d*n oorspronkelijivca rovnau bij de vertaalster gewek , het begrip in haar geest nopens des schrijvers bedoelingen ontstaan, en hoe zaer zij heeft ontdekt welk bijvoegniijlt naamwoord op deze plaats, welk werkwoord daar ginds te gebruiken was, opdat het verhaal ook ia het hollaudsch leven zou en nogmaals ewi nieuw kunstwerk vormen. Do bekoorlijkheid van dezen stijl is weder dezelfde rijlro ingcnuïteit, welke in het komedicspel van Mevr. Eüssing waargenomen wordt. Hier vind ik, ter verklaring van het weinig boekachtige, ran het weinig honventionecle, van het niet stijve, het niet uii muntend roudloopcndo", dus van het natuurvolle, het nieuwe, liet goede, twee gronden. Vooreerst heeft de vertaalster weinig hollandsche schrijvers van den laatsten tijd gelezen, althands gelukkig weinig van hun medegenomen, ten t-srr^o bositzijeen aangeboren gave voor de taal, die op veel plaat?rn \Y.-'-. ;:.;r;-,i?, aan gemesnzaaraheid met gebruikelijke uitdrukking'"1, moor <':iï5 v/rfordt. Ik houd het er voor, dat de germanismen e;i het onlcn^U-1 ^or zinbouw op sommige bladzijden aangetroffen, ruimschoots doei' ' f;:: ;'Uliexl van talloze stijlvvc-ndim-sn, door do jeugd sooveler bijvoe^c.,;':;- :-.',r.m\voorden en werkwoorden on voorzetsels wordt opgewogen. Ziet hier bv. blz 16G: En even als op dieu asoii'l zag ik liaav teedeïaan, r.rc op Ik was te overhangt, om jo QUÏzusterliefla to bidüiv.i, li Da kleine vojrol vloog Invoelend over ons hoofd nifc het ncr nowavmte dcpüda meidoorns geuren, die aieh nieiigdo ar.P. blrem on 'olal. Wij stonden in de koelo, dicht beccliadin zonder bespied te worden. Haar gelaat straalde van liet grootste hemel van haar binnenste zich plotseling p;oopc-nd liaJ, Imr oogen verloren baar heerszuchtige uitdrukking, en weerspiegelden eon n:ct te noemen blijmostlige teederheid. Haar armen sloeg zij om niiju hals. O, jij slechts, lisvo man! wat heb jo me een pljo gedrum''. .luistcrJo ze, eis trok tne naast zich op ds bank dio bij ons stond. Hier Uniisldo ze cedotf, £i> drakte dij in de grootste zaligheid aan haar bart. Het was als of al'ea om ona heeti aan onzo vrensJo deelnam .B vogels sougon en flacMenlon, do bloemen geurden iu den gouden zonneschijn. Detlef! Dctlef! Wat heb ik naar dit ongenblik verlangd, dat il; voor altijd Vflf« loren dacht, en waardoor ik do hevigste smart leed. En luister nu, luister! Er is niemand op de wereld die ja zoo innig, zoo g!"SB* Zeloos liefheeft als ik, nu en altijd/' Eenige misgreepjens, waarop ik mij veroorloof de schrijfster attent t maken: blz. 6: voorkomen beid", lees voor komend hsid; blz. 21: Ach u?", lees Och u? Ach, als verbazingsterm, ia diiifsch. Op blz. 21 volgen voorkomen" en overkomen" elkaar te snel op. Blz. 2 i-: ,,hij troonde my met zich", lees: met zich mede; blz. 25: thans scheen zij mij inderdaad, zoo als ik haar iu mijn gedachten had voorgesteld'', lees: thans scheen zij inij inderdaad te, zijn, zooals ik my haar enz.; blz. 35, tweemaal wegdommelen" te dicht bij-én. Eenigszins ongewone woorden moet men niet te veel ia elkaars nabijheid herbalen, Blz. 40: dat, dat, dat, dat, viermaal dat" l cu 2ti: i eb je Hof." .cveade zon:-sto geur vaa f.vhecl allec-n, elr.1:, alsof de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl