De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 1 maart pagina 4

1 maart 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

»v^y v s i* *, fcflg"*^ *} 'Dik axioma Sta op den voorgrond. Ka komen eenige opmerkingen, waarvan de behartiging misschien tot-volmaking leiden kan; Op t gevaar af van voor een mijn-tijder versleten te worden, moet ik n*9dêelen, dat, bij het, eerste optreden der Marguerite van Jules Barbier ?B Mïchel Carréia 1859, zij de vaerzen, dien die Heeren zich de moeite gegeven, hadden voor den Heer Goonod te schrijven en die de groote WMrHng van Faër en Halévy de eer had waard gerekend in muziek te <MBd«n gezet, ??duidelijker uitsprak, dan wtf 't van Mevr. L.?F. verMtnen mochten. Ik heb1 Fair du colltor misschien 00 en meer-malen ? hooren zingen; ik ken den text en melodiën van 't begin tot het einde *?&. bulten, en nog viel het mg nu zwaar op sommige plaatsen de zeker heid te erlangen, dat de zelfde text gezongen werd. Ik spreek hier natuurlf$k aiet van de bekende tweërlei redaktie van het stuk ik spreek van den text der zangstukken, die onveranderd gebleven is. Dat is een groote font; om dat zy voortkomt uit de miskenning van een kunstbeginsel. In de dagen van Chernbini, al was hij honderd maal een Italiaan (eea Florentijn trouwens), werd aan het Parijzer Conservatoire zeer op de uitspraak der woorden gelet, en do wenken dienaangaande werden in de konaervatoriën van Brussel, van Keulen en andere Dnitsche steden enz. over genomen. De voorschriften vaneden strengen meester schijnen af te slijten. Ik zal over den Heer Bordenenve niet klagen: dat hij een akteur is, blijkt reeds uit de treffende verscheidenheid van den liertram- en McpliistQpheles-type, door hem geschetst: voor een bas spreekt hij ook vrij duidelijk; maar de andere artisten mochten zich wel iets meer om den text bekreunen, 't Is anders een lust zoowel bet zien en hooren van Sckelra als van De Vries. Het spel dezer solisten maakte veel goed. Van dat der choorzangers ?kan het «elfde niet gezegd worden. Het 3de Bedrijf van den Faust" behoort even als het 4de van de Huguenots" tot de heerlijkste dramatiesch-muzikale scheppingen, die de XlXe Eeuw heeft opgeleverd. Over de operaas- van vroeger tijd kunnen wij, publiek, niet oordeelen; want, met uitzondering van Mozart, stelt men ons nooit in de gelegenheid zangspelen van oudere komponisten te leeren kennen. Kan iemant zich voorstellen, dat bftv. Handel, de man van den Messias", 42 operaas ge maakt heeft? Wat laat men in deze tweede helft der Eeuw ons nog hooren van Spohr (die toch pas in '59 overleden is) ? Wio kent de Jessonda" nog, wie zijn Faust"? wie zelfs zjjn Zemire en Azor"? Niemant, die beneden de 50 ia. Voor een waardige uitvoering van dien diep menschknndigen, allertreffendsten en schilderachtigen 3en akte van Gounods meesterwerk was, wat de atoffeering van Marguerites tuin betrof, goed gezorgd. Minder lof verdient de verlichting. De maneschijn was zelfs storend; veel te acherp, zeer ongelijk, en doorstreept met allerlei onverklaarbare harde schaduwen. Men gebruikte er het zelfde kuastglas blijkbaar voor, dat dienst had gedaan, bij Marguerites eerste verschijning aan Fatist. Mevrouw Laville-Ferminet zou, meen ik, beter gedaan hebben, die medi tatieve regels: Je voudrais bien savoir quel tait ce jeune homme" enz. niet te reciteeren vóór dat zij zich aan 't spinnewiel gezet heeft. De vol gende herinneringen, waarmee zy het wonderschoone volksliedtjen: II tait un roi de Thulé" telkens afbreekt, sluiten zich immers bij die eer ste bedenking aan! Te-recht zong ze die treffende koepletten m-t veel eenvoud; iets meer uitdrukking zou echter, m.i. niet geschaad hebben. 't Was jammer, dat de programmaas in de sterk bezette zaal zoo gaauw uitverkocht waren. Ook zou eenig toezicht van den verdienste) ijken Direkteur op den verkoop der textboekjens niet overtollig wezen. Dinsdag ver kocht men (voor 40 et.) een text, die voor de helft proza was en de recitatieven niet bevatt'e. Een kunstwerk van dit belang behoort in alle opzichten blijk te dragen van groote verzorging. Nn een woord over Denise". Eenige beoordeelaars meenen, dat, wanneer een schrijver de onzedelijk heid op het tooneel brengt, d. i. wanneer hij toestanden schetst, die op onzedelijke antecedenten wijzen, of toestanden, die in het maatschappelijke te-recht onzedelijk genoemd worden, dat zoo'n schrijver zich dan aan onzedelijkheid schuldig maakt. Als Racine Phèdre, bij afwezigheid van haar man, verliefd doet zijn op Hippolytc, een kind der eerste vrouw, en laat haar deze hartstocht aan den vöorzoon in de dringendste bswoordingen bekenden dan zou, volgends die moralisten, Racine onzedelijk worden (het stond er mee gelijk, alsof de brave man een dergelijke be kentenis aan een dochter van Mevr. Racine gedaan had). Als, in het Oude Testament, de vrouw van Potifar onbehoorlijke voorstellen aan den kuischen Jozef doet, dan zou men, volgends boven aangeduide zienswijze, den schrijver van het Oude Testament van dit en van vele andere daarin beschreven slechte daden hebben te beschuldigen. Neen, die zy'n verstand raadpleegt, zal alleen dan een schrijver of schilder van medeplichtigheid aan de door hem voorgestelde misdaden kunnen beschul digen, wanneer het kwaad den toeschouwer smakelijk wordt gemaakt. Daar komt alles op aan; en dit is, meen ik, in Denise" 't geval niet. Het verkeerde levensgedrag van Mevrouw de ThausMe heeft geen gpuden vruchten gedragen. De slechte opvoeding, aan haar zoon gegeven, komt tot schade van dezen uit. En eigenlijk weet men niet, waarom Dumas eene gevvezene schuldige betrekking tusschen haar en den Graaf de Sardannes fingeert, ten zij dat hij gemeend heeft daardoor een leven diger kontrast met Denise te scheppen. Nu de misstap van Denise doet deze waariyk ook niet op rozen wandelen. De zedelessen, die Dumas gewoon is in zijn stukken op te nemen, hebben hierom het zeerst ten doel Vhonnête te doen schitteren en beloonen. Ik beken volstrekt niet te begrij pen, dat een moralist op Denise" als kunstgewrocht iets heeft af te dingen> Het stuk verraadt, onophoudelijk, de meesterhand. Wel heeft Dumas geheel met de klassieke overlevering gebroken: geen personen op te voeren dan die onmisbaar voor de handoling zijn; en al de handelenden aan het einde van het v ij f d e bedrijf hun kompliment aan het publiek te laten maken. Zelfs kon van de onthnoping een weinig meer partij worden i; imar effekt gaat wat te loor door den wensch des auteurs,, kMTStffffflAMMËR, WlfEKBLAD VOOR NEDERLAND. het eind zich te laten verbinden aan de inleiding, en dua alzoo meer raison d'eire. te geven. 1t Ia daarom zeer verkeerd, dat men, althands bij de première, dit slot in den Stads-sehouwburg aehter-wege gelaten heeft. In 't geheel heeft men zich, by de uitvoering Van Lier, trouwer aan den text gehouden. Dit ter eere der régie van den Heer van Kuyk. De régie bij 't Nederl. Tooneel" was, in strijd met Dnmas' «oo even aan geduide bedoeling, eenigszins meer ouderwetsch. De dialogen-werden meer staande en voor 't voetlicht gehouden. Daarentegen had de Eerste aktrke in het Grand thédtré, Mevr. Frenkei, die zeer treffend de rol van Denise gekreëerd heeft, wel nu en dan mogen bedenken, dat, in allen geval, eene tooneelvoorstelling een voor stelling is, en tot dus-verre de meesters (de Franschen) altijd bewezen hebben, dat zij rekenden op de personen, voor wie de voorstelling plaats heeft; met andere woorden, dat men het publiek moet associëeren bij de handeling, en wel bet profiel, maar zeer zelden den rug aan een groot deel van de zaal kan worden toegükeerd. Ik heb anders geen woorden van huldo genoeg voor deze voortreffelijke kunstenares in het 3e be drijf. Haar belijdenis was een meesterstuk van natuur en diep gevoel. Uit niets blijkt, bij Dumas, dat Denise een meisjen is, dat in zoo'n oogenblik zoo niet zou kunnen doen en spreken. Integendeel haar fierheid en het heroïsme" waarvan zg spreekt wittigt geheel de met zoo over weldigende schoonheid verwezenlijkte opvatting der kunstenares. Het eerste opkomen van Mevr. Frenkel had in dit stuk, even als in Fédora wel ieta gemaakts; het spreken was te sneil en een waas van zekeren onredelijken wrevel lag over de figuur in die beide oogenblikken. Mevr. Ellenberger heeft, met de schepping van Mevr. Thausdie, onze tooneeljaren stoutste verwachtingen overtroffen. De Heer Is. van Lier heeft uitstekend de toespraken van Thouvenïn ge zegd. Zekere eigenaardigheden van tongval daargelaten, overtrof hij den Heer Morin, die trouwens nooit geheel van de spreekmelodiën der 40, 50 los kan komen. De Heer Clous was ziek, en heeft toch gespeeld (voor den Graaf Andréde Bardannes); maar al herstelt hij geheel, wat wij dien verdien stelijken tooneelspeler gaarne toevvenschen, de rol ligt boven zijne krach ten. Da Heer Bouwmeester had die moeten vervullen; ook al zou de Heer Spoor, als Brissot, da lauweren van onzen eersten akteur niet hebben kunnen oogsten. De Heer van Kuyk was, eenmaal zijne onhollandsche iatonatio (het ligt niet aan de stem,') hem ten goede gehouden uitmun tend. Zelden zagen wij hem zijn talent, met zoo veel goed begripen goede smaak, aan do schepping van een tooneeltype wijden. De Heer Vos had van Pontferraml iets anders gemaakt dan de Heer Schulze. De confidences van dezen aan Thouvenin waren waarschijnlijker. De leeftijd van Mw. van Sluyters en haar geheele optreden gaven meer Dumas' Mme de Pontferrand dan die van Mej. Meeuwissen, die niets minder is dan eeiie Barones. En deze bedoelde Dumas toch: Mtt& de Laville Serteux. De Heer Andréheeft met niet minder talent dan de Heer Tourniaire de rol van Fernand vervuld. Mw. Stoetz staat, als aktrice, hooger dan Mw. van Rossum; maar zij was niet in haar rol (als Miv. Brissof), ondanks hare onwaarschijnlijke grijze krullen. Het uiterlijk van Mw. van Rossum was meer in over-eenstemming met de mededeeling, dat beur haar van verdriet in n nacht grijs was geworden. Mw. Rössing-Sablairolles heeft den eenigszins wankelende type van Martlia niet veel talent en gemak gespeeld. Mej. Grader, hoe bevallig 'van uiterlijk ook, is voor deze rol van jeune Ire minder geschikt. Ik ben van meening, dat men gerust had kunnen wagen haar aan Mevr. Coelingh toe te vertrouwen, wier zeer beschaaf de toon en uitspraak en gedistingeerd uiterlijk veel zouden hebben meegewerkt om effekt aan de rol te geven. Mej. Grader was bepaald gedépayseerd, hoewel niet in de mate van Mej. Meeuwissen. ? Waarom hebben de beide vertalers, die toch wel weten, dat het woord Maclemoiselle", tot een jonge Gravin gericht, in 't Hollandsen, met Freule" vertaald wordt, Martha met Jufvrouw" laten toespreken? 't Is onnoodig te zeggen, dat de heer Bouwmeester Brissot zeer goed gespeeld heeft; dat de Heer Veltman deze rol alle recht heeft gedaan, dat Mevr. de Vries eene smaakvol gekoloreerde Mev. de Thaueette en Mej, van Biene eene sympathische Denise was. Op de beide vertalingen zijn, behalve 't reeds gezegde, nog al aanmer kingen; over 't geheel is die van den Heer Spoor de beste. De qutostie van de 2o-persoons-aanduiding werd in het Grand-thédtre door stoutmoedige kunstenaars doorgehakt, maar beschroomde (als Mev. van Rossum) durfden het U heeft" en jij bent" niet aan. Dit gaf disparaat. De Heer Spoor heeft, glad verkeerd in het 2e Bedrijf compromettre" door onteeren" vertaald, en lache" is ook, in dezen zin, geeue lafaard" Heeren! 't Is laaghartige". Er is geen sprake van iemant, die geen moed of geen vernuft heeft.. In het 2e bedrijf laat de Heer Spoor on begrijpelijker wijze, door Martha, aan Fernand vragen, óf hij de min naar" van Denise geweest is, waar in 't Fransch staat Vous l'avez aimée". Mevr. Rössing zal zich hier wel niet vergist hebben. Het gewaardinhen" (vert. Van Lier,) had aandoeningen" moeten zijn. Zonderling genoeg wordt in de beide voorstellingen met den naam van Thaiteette vreemd omgesprongen. Menig-maal hoorde ik Chauseüe, ja zelfs Chausette. Van de nnse-en-scmc, wat de tooneelschikking der personen en groe pen betreft, heb ik reeds een woord gezegd. Grimes en koatumen, ook do (eenige) dekoratie waren op de beide tooneelen goed. De vertooningen van Denise" zijn eene belangrijke gebeurtenis, eneea' gelegenheid tot oefening voor kunstenaars en publiek. 26 Feb. '85. A. Th; HET TOONEEL TE ROTTERDAM. De Groote KloJc. liet is nu juist een maand geleden, dat ik mijn laatste verslag voor cle Amsterdammer schreef, Er heersebt te Rotterdam gop'n Malaise op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl