Historisch Archief 1877-1940
-y
No. 402
, WEEKfi'LAD
'bezit, die den divisie-commandanten het gezag over de troepen uit de
haad nemen; wanneer het regimentsstaven, zooals die van de
vestingartillerie, heeft, die overbodig zgn, omdat de compagnieën yestingartillerie in
oorlogstijd bjj nen, tweeën of drieën over de forten verdeeld worden, ter wij l
in vredestijd het bataljons verband bij dat wapen aan alle billijke eischeu van
bevelvoering kan voldoen; wanneer de compagnieën infanterie en artillerie
3 luitenants tellen, v/aar men het elders zonder eenig bezwaar met 2 luite
nants af kan. Zulke weelde is niet alleen kostbaar, maar is it> velerlei opzicht
ook voor den gang van zaken hoogst nadeelig. Hoe meer functionarissen
men bezit, hoe meer gezocht moet worden naar arbeid, naar een werkkring,
die in de natuurlijke orde van zaken zich zelven niet aanwijst, hoe meer
de aanraking van de hoogere autoriteiten met het leger verloren gaat,
hoe meer de zelfstandigheid vermindert van de onderbevelhebbers, hoe
meer de rangen in waarde verminderen, waaronder het prestige lijdt van
hen, die ze bekleeden, hoe slechter eindelijk de materieele positie wordt
van hen, vooral die in de lagere rangen dienen. Van dit laatste is zeker
de luitenantspositie een afschrikwekkend voorbeeld. Herhaaldelijk zijn
door de Tweede Kamer vorgeefsche pogingen aangewend, om het aantal
hooge rangen tot het strikt noodzakelijke te beperken; steeds stuitten
deze pogingen af op den tegenstand der Regeering. Zoo wordt ook in deze
Memorie van Beantwoording de betrekking van Afdeelingsconimandant op
. de bekende gronden in bescherming genomen. Wat men ook moge be
weren, omtreat noadige inspeetiën over militaire-gebouwen, omtrent het
, toezicht over den garnizoensdienst en de discipline, hetgeen alles zeer
goed aan de korps- en garnizoenscommandanten kon worden overge
laten, van het toezicht over de schutterijen dat totdus verre geheel denk
beeldig was, en dat nog wel geruiraen tijd achterwege zal blijven, de be
trekking van afdeelingscommandant blijft een sinecure, Dit schijnt ook
de commissie van rapporteurs bewogen te hebben, het amendement in te
dienen tot afschaffing dezer betrekking. Wy voor ons betreuren het, dat
de commissie geen termen heeft kunnen vinden om ook do opheffing
van het regimentsverband by de vesting artillerie voor te stellen. Ce
regiments commandanten, zal men ons tegenwerpen, zijn tevens bevel
hebbers iu de artilleriecommondementen. Deze bewering beantwoorden
wümet de vraag: Waarom worden niet, zooals de Kamer wenscht reeds
nu bevelhebbers van de verdedigingsliniën benoemd, die niet zooals thans
zich in vredestijd alleen hebben voor 11 bereiden op den oorlogstoestand,
doch aan wie men het volkomen toezicht over de linie geeft, met alles
wat betreft de bewapening, uitrusting, memoriën van defensie, voorbe
reiding voor het stellen der inundatiün en voor de opruimingen, zelfs
over de fortrnanoeuvrcs? Heeft n betrekking recht van bestaan, dan
is het zeker dezo.
Nog verdedigt do Minister het behoud der provinciale staven op de
zelfde gronden als het afdeolingsverslag, waarin echter alleen een lans
gebroken wordt voor het behoud van de provinciale adjudanten in geval
de territoriale commandeaienten opgeheven mochten worden. Daar de
Minister intusschea de laatste wil behouden is hier verschil van ziens
wijze tusschen da Regeeriug en de vertegenwoordiging.
Meer en meer blijkt uit het bovenstaande de dringende noodzakelijk
heid tot wijziging van de K. B?regelende de organisatie des legers. Juist
in die organisatie schuilt de fout. Dan zouden nog andere wijzigingen
overweging verdienen, zooals de indeeliüg in brigades, in plaats van
divisiën, voor de aanvoering in oorlogstijd en niet minder voor de oefe
ning in vredestrijd van het hoogste belang; zoo ook de afschaffing van
den majoorsrang, die niet bij de Marine bestaat en tal van onnooclige
overplaatsingen veroorzaakt, zeer tot schade van de zoo gewenschte
Etabilitait in de bevelvoering. Langs dezen weg v;ordt niet alleen alle
alle weelde geweerd, docli wordt een organisatie van het officicrskorps ver
kregen die volkomen berekend is voor onee behoeften.
Een gewichtig deel van deze voorstellen berust intusschen op het
bestaan van reservc-officiorcn. Naar het oordeel van de Regeering echter,
zou, zelfs na invoering van den persoonlijken dienstplicht, het aantal be
roepsofficieren niet verminderd kunnen worden, omdat velen hunner in
oorlogstijd bij de schutterijen en weerbaarheidskorpsen zullen moeten
optreden. Wanneer echter do schutterijen in de toekomst gesplitst worden
in 'ecu reserve van veld en bazettingalegcr en in een algerneene reserve
(de niet gedionden), dan zal de eerste bestemd worden tot bezetting der
forten en tot aanvulling der openvallende plaatsen. Op de forten staan
de schutters van zelven onder beroepsofficieren, terwijl het niet waar
schijnlijk is, dat vooral in het begiu gehcele afJeelingcn, bataljons of
compagnieën in de gclederea van het veldleger zullen plaats nemen. Zoo
denkt men ook in Frankrijk, Oostenrijk en Italiëover fle aanvulling van
het officierskorps tegenover den vijand. Daar tolt de compagnie even
eens, in vredestijd, slechts 2 Luitenants. Voor de aanvoering der
\voerbaarheidskorpsen, zijn altijd nog voldoende beroepsofficieren aanwezig.
Ter bestrijding van het verwijt in het afdeelingsverslag, dat de Ke
geering geen maatregelen heeft genomen tot verbetering der levende
strijdkrachten, wijst de Minister op hetgeen is verricht en nog wordt ge
daan, om tot een betere uitvoering te geraken van do schutterijwct van
17 April '27. Deze verbeteringen bestaan iu do bewapening met klein
kaliber geweren, in versterking der schutterijen in verband met do re
sultaten van de volkstelling van 1879, in uitbreiing van de artillerie
schutterij, in de vorming van afzonderlijke korpsen, bestaande uit schut»
ters, die gediend hebben. Het valt niet te ontkennen, dat deze
maatregjlen de bruibaarheid der schutterij zullen verhoogen. Toch moet daar
aan geen overwegende waarde worden toegekend. Vooreerst is het hoofd
gebrek der schutterij, het volkomen gemis van eenigszins bruikbaar
kader niet opgeheven; ten andere zullen de afzonderijke korpsen slechts
in enkele groote plaatsen des lands opgericht kunnen worden: eindelijk
blijft de schutterij nog altijd onder toezicht van burgerlijke autoriteiten,
wien het zoo goed als geheel aan belangstelling in de verbetering der
schuttterijen ontbreekt. Een nieuwe schutterijwet, met volkomen afschei
ding der gedienden blijft nog altijd hoogst noodzakelijk. Of het intus- '
BcUea raadzaam, is, deze. wet.oog in te dienen worgde,Gr ondwether?^
ziening is zaer de vraag, te meer daar nog velen, waaronder ook de
Regeering schijut te behooren, voor do afschaffing van de.
dienstvervanging herziening van onze hoogste staatswet onvermijdelijk achten,
Deze beroepen zich daarbij op do geschiedenis en den geest van de Grond
wet, die loting voorschrijft, waarmede volgens hen, de dienstvervanging
als correctief voor den grilligen uitslag der loting behoort samen te gaan.
Zij zien echter den inhoud over het hoofd van art. 177, dat het dragen
der wapens voor de onafhankelijkheid vau den staat als ecu der eerste
plichten van eiken Nederlander vast stelt. Zij zien tevens over het hoofd,
wat mr. J. de Bosch Kamper op bl. 90 van zijn Handleiding tot de kenni»
van het Nederlanclscho Staatsrecht en Staatsbestuur'1 beweert, dat aan
hen die geroepen worden, om de Grondwet toe te passen hare uitlegging
moet worden overgelaten," en, dat men voor de ware uitlegging reken
schap moet houden met de staatsregelingen en hare veranderingen, in
verband met de staatsgebeurtenissen en den algeracencu geest van het
volksloven." Die staatsgebourtenissen en die algcmecno geest van het
volksleven eisclien, in verband met de staatsgebeurtenissen, meer dan
ooit het bestaan van een zuiver volksleger, waarin voor de
dioustvervauging geen plaats is.
Aan het slot van deze beschouwingen wenschsn wij nog kortelings stil
te staan bij de instelling der militie-officieren, door don Minister iu een
uitvoerig betoog in bescherming genomen tegen de aanvallen iu het
voorloopig verslag en in de pers. Dat betoog komt in hoofdzaak op het
volgende neer: Reserve-officieren zijn noodig, om in oorlogstijd de open
vallende plaatsen in het leger aan te vullen, om beroepsofficieren te kunnen
detacheeren bij de schutterijen en weerbaarliddskorpsen en om de schut
terijen aan te voeren. De instelling der militie-officiereu, zooals die in
liet Buitenland bestaat, is onmogelijk te volgen zonder persoonlijken
dienstplicht en met den geringen tijd voor eerste oefening; aan een ver
mindering van oefeningstijd kan daarom bij ons niet worden gedacht,
Eoolang de grondwet niet is herzien. Op de practische kennis moet onder
deze omstandigheden in do eerste plaats worden gelet. Waarborgen voor
geschiktheid worden voldoende verkregen; ook by de opleiding van de
beroepsofficieren wordt aan de hoofreu der korpsen ea inlichtingen da
beoordeeling van de geschiktheid der adspiranten overgelaten. '??
Hoe gaarne wij ook met de Regeering zouden meegaan, blijkt toch reeds
uit tlit verkorte betoog, dat de tijd voor de vorming van militie-officieren
in Nederland nog niet gekomen js. pat geen vermindering van diensttyd
gegeven zou kunnen worden kan niet worden beaamd, wanneer men
nagaat, dat in het Buitenland de militie-officier in 12 maanden wordt
gevormd. Waarom zou dit ook bij ons leger niet kunnen plaatshebben,'
en zelfs nog in korter tijd, indien de adspirant deelgenomen had aan de
vrijwillige oefeningen in den wapenhandel? Als de elementen maar ge
schikt zijn, daarop komt het aan. Gebrek aan voorbereidende kennis,'
kan niet worden verholpen, door voor alles het zwaartepunt te doen val
len op de practische opleiding. Prestige moet de officier kunnen uit*
oefenen ca deze wordt bovenal verkregen door kennis, waarvoor bij de
bedoelde instelling niet de noodige waarborg wordt verkregen. Immers,
de adspirant-beroeps-officier legt verschillende examens af'. Zijn aanleg,
kennis en karakter worden gedurende 4 jaren of meer beoordeeld door
officieren, die opzettelijk met het onderwijs en de opleiding belast zijn.'
Gcliccl anders is het met de adspirant-militic-officiereu gesteld.
?*De verdediging van den regeeringsmaatregel heeft ons niet bekeerd,
ook niet wat betreft het verband van dien maatregel met de plaatsver
vanging, dat eerst ontkend, ten slotte zelven door den Minister wordt
geconstateerd. Dat over de werking van de instelling nog niet kan worden
geoordeeld, willen wij gaarne toegeven; wij kunnen echter de vrees niet
onderdrukken, dat zij aanleiding kan geven tot uitstel niet betrekking
tot een nieuw ontwerp-militiewet, zonder dionstvervanging.
CAMBBEAVX. «?-'
_ SCHAAKSPEL.
No. 10.
A
Van Jar. Mr. J. VAN BEIJMi THOE KKGMA. "
ZWART.
a b c d e i, s «-.l
WIT. ,
Wit speelt voor en gseft in 2 zetten mat, -'?.""
(Wit 7 en Zwart 9 met K. F 8),
OPLOSSING VAN 8CHAAKPBOBLEEM 'HffTïr.
l F 7 F 5! K, nt. T. (a
2 E 8 C 8 mat.
l * E. --DS^tb
2 E 5 E 6 mat. ,
(W: -.,
... »*. . ^ s- ',_E,-?D t