De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 8 maart pagina 11

8 maart 1885 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

-y No. 402 , WEEKfi'LAD 'bezit, die den divisie-commandanten het gezag over de troepen uit de haad nemen; wanneer het regimentsstaven, zooals die van de vestingartillerie, heeft, die overbodig zgn, omdat de compagnieën yestingartillerie in oorlogstijd bjj nen, tweeën of drieën over de forten verdeeld worden, ter wij l in vredestijd het bataljons verband bij dat wapen aan alle billijke eischeu van bevelvoering kan voldoen; wanneer de compagnieën infanterie en artillerie 3 luitenants tellen, v/aar men het elders zonder eenig bezwaar met 2 luite nants af kan. Zulke weelde is niet alleen kostbaar, maar is it> velerlei opzicht ook voor den gang van zaken hoogst nadeelig. Hoe meer functionarissen men bezit, hoe meer gezocht moet worden naar arbeid, naar een werkkring, die in de natuurlijke orde van zaken zich zelven niet aanwijst, hoe meer de aanraking van de hoogere autoriteiten met het leger verloren gaat, hoe meer de zelfstandigheid vermindert van de onderbevelhebbers, hoe meer de rangen in waarde verminderen, waaronder het prestige lijdt van hen, die ze bekleeden, hoe slechter eindelijk de materieele positie wordt van hen, vooral die in de lagere rangen dienen. Van dit laatste is zeker de luitenantspositie een afschrikwekkend voorbeeld. Herhaaldelijk zijn door de Tweede Kamer vorgeefsche pogingen aangewend, om het aantal hooge rangen tot het strikt noodzakelijke te beperken; steeds stuitten deze pogingen af op den tegenstand der Regeering. Zoo wordt ook in deze Memorie van Beantwoording de betrekking van Afdeelingsconimandant op . de bekende gronden in bescherming genomen. Wat men ook moge be weren, omtreat noadige inspeetiën over militaire-gebouwen, omtrent het , toezicht over den garnizoensdienst en de discipline, hetgeen alles zeer goed aan de korps- en garnizoenscommandanten kon worden overge laten, van het toezicht over de schutterijen dat totdus verre geheel denk beeldig was, en dat nog wel geruiraen tijd achterwege zal blijven, de be trekking van afdeelingscommandant blijft een sinecure, Dit schijnt ook de commissie van rapporteurs bewogen te hebben, het amendement in te dienen tot afschaffing dezer betrekking. Wy voor ons betreuren het, dat de commissie geen termen heeft kunnen vinden om ook do opheffing van het regimentsverband by de vesting artillerie voor te stellen. Ce regiments commandanten, zal men ons tegenwerpen, zijn tevens bevel hebbers iu de artilleriecommondementen. Deze bewering beantwoorden wümet de vraag: Waarom worden niet, zooals de Kamer wenscht reeds nu bevelhebbers van de verdedigingsliniën benoemd, die niet zooals thans zich in vredestijd alleen hebben voor 11 bereiden op den oorlogstoestand, doch aan wie men het volkomen toezicht over de linie geeft, met alles wat betreft de bewapening, uitrusting, memoriën van defensie, voorbe reiding voor het stellen der inundatiün en voor de opruimingen, zelfs over de fortrnanoeuvrcs? Heeft n betrekking recht van bestaan, dan is het zeker dezo. Nog verdedigt do Minister het behoud der provinciale staven op de zelfde gronden als het afdeolingsverslag, waarin echter alleen een lans gebroken wordt voor het behoud van de provinciale adjudanten in geval de territoriale commandeaienten opgeheven mochten worden. Daar de Minister intusschea de laatste wil behouden is hier verschil van ziens wijze tusschen da Regeeriug en de vertegenwoordiging. Meer en meer blijkt uit het bovenstaande de dringende noodzakelijk heid tot wijziging van de K. B?regelende de organisatie des legers. Juist in die organisatie schuilt de fout. Dan zouden nog andere wijzigingen overweging verdienen, zooals de indeeliüg in brigades, in plaats van divisiën, voor de aanvoering in oorlogstijd en niet minder voor de oefe ning in vredestrijd van het hoogste belang; zoo ook de afschaffing van den majoorsrang, die niet bij de Marine bestaat en tal van onnooclige overplaatsingen veroorzaakt, zeer tot schade van de zoo gewenschte Etabilitait in de bevelvoering. Langs dezen weg v;ordt niet alleen alle alle weelde geweerd, docli wordt een organisatie van het officicrskorps ver kregen die volkomen berekend is voor onee behoeften. Een gewichtig deel van deze voorstellen berust intusschen op het bestaan van reservc-officiorcn. Naar het oordeel van de Regeering echter, zou, zelfs na invoering van den persoonlijken dienstplicht, het aantal be roepsofficieren niet verminderd kunnen worden, omdat velen hunner in oorlogstijd bij de schutterijen en weerbaarheidskorpsen zullen moeten optreden. Wanneer echter do schutterijen in de toekomst gesplitst worden in 'ecu reserve van veld en bazettingalegcr en in een algerneene reserve (de niet gedionden), dan zal de eerste bestemd worden tot bezetting der forten en tot aanvulling der openvallende plaatsen. Op de forten staan de schutters van zelven onder beroepsofficieren, terwijl het niet waar schijnlijk is, dat vooral in het begiu gehcele afJeelingcn, bataljons of compagnieën in de gclederea van het veldleger zullen plaats nemen. Zoo denkt men ook in Frankrijk, Oostenrijk en Italiëover fle aanvulling van het officierskorps tegenover den vijand. Daar tolt de compagnie even eens, in vredestijd, slechts 2 Luitenants. Voor de aanvoering der \voerbaarheidskorpsen, zijn altijd nog voldoende beroepsofficieren aanwezig. Ter bestrijding van het verwijt in het afdeelingsverslag, dat de Ke geering geen maatregelen heeft genomen tot verbetering der levende strijdkrachten, wijst de Minister op hetgeen is verricht en nog wordt ge daan, om tot een betere uitvoering te geraken van do schutterijwct van 17 April '27. Deze verbeteringen bestaan iu do bewapening met klein kaliber geweren, in versterking der schutterijen in verband met do re sultaten van de volkstelling van 1879, in uitbreiing van de artillerie schutterij, in de vorming van afzonderlijke korpsen, bestaande uit schut» ters, die gediend hebben. Het valt niet te ontkennen, dat deze maatregjlen de bruibaarheid der schutterij zullen verhoogen. Toch moet daar aan geen overwegende waarde worden toegekend. Vooreerst is het hoofd gebrek der schutterij, het volkomen gemis van eenigszins bruikbaar kader niet opgeheven; ten andere zullen de afzonderijke korpsen slechts in enkele groote plaatsen des lands opgericht kunnen worden: eindelijk blijft de schutterij nog altijd onder toezicht van burgerlijke autoriteiten, wien het zoo goed als geheel aan belangstelling in de verbetering der schuttterijen ontbreekt. Een nieuwe schutterijwet, met volkomen afschei ding der gedienden blijft nog altijd hoogst noodzakelijk. Of het intus- ' BcUea raadzaam, is, deze. wet.oog in te dienen worgde,Gr ondwether?^ ziening is zaer de vraag, te meer daar nog velen, waaronder ook de Regeering schijut te behooren, voor do afschaffing van de. dienstvervanging herziening van onze hoogste staatswet onvermijdelijk achten, Deze beroepen zich daarbij op do geschiedenis en den geest van de Grond wet, die loting voorschrijft, waarmede volgens hen, de dienstvervanging als correctief voor den grilligen uitslag der loting behoort samen te gaan. Zij zien echter den inhoud over het hoofd van art. 177, dat het dragen der wapens voor de onafhankelijkheid vau den staat als ecu der eerste plichten van eiken Nederlander vast stelt. Zij zien tevens over het hoofd, wat mr. J. de Bosch Kamper op bl. 90 van zijn Handleiding tot de kenni» van het Nederlanclscho Staatsrecht en Staatsbestuur'1 beweert, dat aan hen die geroepen worden, om de Grondwet toe te passen hare uitlegging moet worden overgelaten," en, dat men voor de ware uitlegging reken schap moet houden met de staatsregelingen en hare veranderingen, in verband met de staatsgebeurtenissen en den algeracencu geest van het volksloven." Die staatsgebourtenissen en die algcmecno geest van het volksleven eisclien, in verband met de staatsgebeurtenissen, meer dan ooit het bestaan van een zuiver volksleger, waarin voor de dioustvervauging geen plaats is. Aan het slot van deze beschouwingen wenschsn wij nog kortelings stil te staan bij de instelling der militie-officieren, door don Minister iu een uitvoerig betoog in bescherming genomen tegen de aanvallen iu het voorloopig verslag en in de pers. Dat betoog komt in hoofdzaak op het volgende neer: Reserve-officieren zijn noodig, om in oorlogstijd de open vallende plaatsen in het leger aan te vullen, om beroepsofficieren te kunnen detacheeren bij de schutterijen en weerbaarliddskorpsen en om de schut terijen aan te voeren. De instelling der militie-officiereu, zooals die in liet Buitenland bestaat, is onmogelijk te volgen zonder persoonlijken dienstplicht en met den geringen tijd voor eerste oefening; aan een ver mindering van oefeningstijd kan daarom bij ons niet worden gedacht, Eoolang de grondwet niet is herzien. Op de practische kennis moet onder deze omstandigheden in do eerste plaats worden gelet. Waarborgen voor geschiktheid worden voldoende verkregen; ook by de opleiding van de beroepsofficieren wordt aan de hoofreu der korpsen ea inlichtingen da beoordeeling van de geschiktheid der adspiranten overgelaten. '?? Hoe gaarne wij ook met de Regeering zouden meegaan, blijkt toch reeds uit tlit verkorte betoog, dat de tijd voor de vorming van militie-officieren in Nederland nog niet gekomen js. pat geen vermindering van diensttyd gegeven zou kunnen worden kan niet worden beaamd, wanneer men nagaat, dat in het Buitenland de militie-officier in 12 maanden wordt gevormd. Waarom zou dit ook bij ons leger niet kunnen plaatshebben,' en zelfs nog in korter tijd, indien de adspirant deelgenomen had aan de vrijwillige oefeningen in den wapenhandel? Als de elementen maar ge schikt zijn, daarop komt het aan. Gebrek aan voorbereidende kennis,' kan niet worden verholpen, door voor alles het zwaartepunt te doen val len op de practische opleiding. Prestige moet de officier kunnen uit* oefenen ca deze wordt bovenal verkregen door kennis, waarvoor bij de bedoelde instelling niet de noodige waarborg wordt verkregen. Immers, de adspirant-beroeps-officier legt verschillende examens af'. Zijn aanleg, kennis en karakter worden gedurende 4 jaren of meer beoordeeld door officieren, die opzettelijk met het onderwijs en de opleiding belast zijn.' Gcliccl anders is het met de adspirant-militic-officiereu gesteld. ?*De verdediging van den regeeringsmaatregel heeft ons niet bekeerd, ook niet wat betreft het verband van dien maatregel met de plaatsver vanging, dat eerst ontkend, ten slotte zelven door den Minister wordt geconstateerd. Dat over de werking van de instelling nog niet kan worden geoordeeld, willen wij gaarne toegeven; wij kunnen echter de vrees niet onderdrukken, dat zij aanleiding kan geven tot uitstel niet betrekking tot een nieuw ontwerp-militiewet, zonder dionstvervanging. CAMBBEAVX. «?-' _ SCHAAKSPEL. No. 10. A Van Jar. Mr. J. VAN BEIJMi THOE KKGMA. " ZWART. a b c d e i, s «-.l WIT. , Wit speelt voor en gseft in 2 zetten mat, -'?."" (Wit 7 en Zwart 9 met K. F 8), OPLOSSING VAN 8CHAAKPBOBLEEM 'HffTïr. l F 7 F 5! K, nt. T. (a 2 E 8 C 8 mat. l * E. --DS^tb 2 E 5 E 6 mat. , (W: -., ... »*. . ^ s- ',_E,-?D t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl