Historisch Archief 1877-1940
t l
H*, m
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
13
A.
'f*
Jf ' J
de Steray's hand aan zijn brandende lippen en barstte in tranen
uit. De Sterny was zijn afgod, zijn alles. »Kom, kom, geen
kinderachtigheid," zeide de kunstenaar vriendelijk. En de wereld
was in verrukking; natuurlijk nog meer over de goedhartigheid
van den beroemden virtuoos, als over het genie van den knaap.
? ? ? .??????«?
»Wat is een chimère?" vroeg de kleine zigeuner eens op een
middag aan zijn beroemden vriend. Gesa had in een Fransch
boek gebladerd, waarvan hij niets begreep: Baudelaire's »Fleui-s
du Mal," en de Sterny had in dien tijd brieven geschreven. Hij
was nog steeds gekleed in zijn geelzijden kamerjapon, geeuwde
en rekte zich uit, zag bleek en afgemat men kon het hem
aanzien, dat hij in geen vijftien jaar eens goed had uitgeslapen.
s Wat is een chimère?" vroeg Geta.
>Een chimère... een chimère... dat is een gevleugelde sirene,'*
antwoordde De Sterny, zich tot hem keerende.
»IIm!" Gesa sloeg nadenkend de oogen neder en sloeg ze
daarna vragend weder op. »Dus een veredelde sirene?"
»Ja, dat is al, zooals men het opvat."
De Sterny plaatste zich bij den haard om zijn voeten te war
men. »Die verduivelde kou, geef mij de chartreuse eens aan,
zoo. Eene verfijnde sirene, voor mijn part," vervolgde hij:
»de sirene heeft blanke armen waarmede zij ons tot verderfelijk
genot in slaap wiegt, de chimère heeft klauwen, waarmee zij ons
het hart verscheurt. De sirene lokt ons in het slijk, de chimère
in den hemel. Den hemel bereiken wij toch niet, en in het slijk
voelen wij ons dikwijls zeer behagelijk, maar... och, kom daar
begrijp jij nog niets van," en hij trok den knaap lachend bij 't oor,
Gesa zag werkelijk een weinig verbluft, hy had geen woord
van zijns meesters tirade begrepen; »maar sommigen bereiken
den hemel toch wel den hemel der kunst het Walhalla
het Pantheon," ijverde hij op den hoogdravenden toon van een
jongen, die veel gelezen heeft, wat nog boven zijn begrip gaat,
en die gaarne zijn beetje geleerdheid uitkraamt. »Wanneer men
zich maar tijdig genoeg op weg begeeft!"
Ja enkelen!" zeide de kunstenaar met zijn eigenaanligen glim
lach: tMichel Angelo, Raphael, Beethoven," begon de knaap.
aShakespeare, Milton, Mozart en Leonardo da Vinci..." ver
volgde De Sterny hartelijk lachend bij deze wonderlijke opsom
ming »maar ik verzeker je, dat men al verbazend veel kracht
moet hebben om den hemel te bereiken en bovendien ijzer
sterke longen om zich in die atmospheer gezond te gevoelen?"
De kunstenaar geeuwde even. Hij behoorde tot diegenen, die met
sirenen omgaan, zonder zich door hen te lalen beheerschen, en
die uit beginsel alle chimcres uit den weg gaan.
Maar Gesa was nog niet voldaan. »Hebben allo chimères vleu
gels?" vroeg hij peinzend.
«Goede hemel!" riep de kunstenaar, »er zijn er zeer velen
zonder vleugels, maar die tellen niet, die lokken niemand op
dwaalwegen."
»Maar...."
»Mijn beste jongen!" riep De Sterny lachend, »wanneer je nog
meer te vragen hebt, zeg het dan maar en ik zal den knecht
bellen om een sconversations lexicon" boven te brengen. Mijn
kennis is uitgeput.
?VIII.
Zeven jaren waren er verloopen, toen Gesa na een lange af
wezigheid, in de Meimaand naar Brussel terugkeerde. Alphonse
de Sterny had een practisch gebruik weten te maken van de
geestdrift der Brusselsche kunstliefhebbers; Gesa was met een
ruime toelage, hem door eenige hooge beschermers geschonken,
naar Parijs gezonden, om daar onder leiding van een der be
roemdste violisten zijn muzikale opvoeding te voltooien.
Hij had nu eens vlijtig gestudeerd, dan weer een tijd voor zijn
plezier geleefd, was zeer bewonderd en zeer benijd geworden,
had champagne leeren drinken en had ook onderscheid leeren
maken tusschen die vrouwen, die het kwalijk nemen wanneer men
zich aan haar opdringt, en die welke het kwalijk nemen wanneer
men het niet doet.
Hij had zijn eerste kunstreis gemaakt met een beroemde
Italiaansche coloratuur zangeres en een nog beroemden Hongaarsch
impresario; en had veel lauweren geoogst.
In Nizza was hij in onmin geraakt met den violoncellist, en de
oorzaak van den twist, was de zangeres; hij had den violoncellist
uitgedaagd en den impresario doodehjk beleedigd.
Deze echter was een zeer verstandig man, dia zich zulke kleinig
heden niet aantrok, en toen hij twee maanden later in Parijs bazig
was een gezelschap bijeen te brengen voor een Amerikaanscbe
kunslreis, deed hij Gesa een schitterend aanbod. De jonge violist,
rijk in het bezit van een paar duizend francs, die hem van zijn
laatste kunstreis waren overgebleven, weigerde het aanbod van
den groolen Marinsky door kort en bondig te verklaren: dat de
kunstenaarsloopbaan hem verveelde, en dat hij zich aan de com
positie wilde wijden.
Hij was nu vierentwintig jaar oud. Op dezen leeftijd hebben
reeds vele componisten hun schoonste werken geleverd; Gesa
echter had nog niets gemaakt, behalve een Rêverie, die bijna
10 jaar geleden verschenen was met een fraai portret van den
jongen componist op den sierlijk uitgevoerden omslag, en die door
den geheelen Faubourg St. Germain, maar ook door niemand anders
gekocht was.
Sedert dien tijd had hij wel veel neergeschreven, maar afge
maakt had hij nog niets en toch voelde hij zich zoo rijk. Hij
had er zich nog nooit toe gezet, maar wanneer hij slechts de
pen in de hand nam, verdrong de eene melodie de andere. Maar
hij had rust noodig om te componeeren. Rust is echter in Parijs
een weeldearlikel, dat slechts weinige uitverkorenen zich kunnen
aanschaffen. Daar daagde de herinnering aan Brussel bij hem op.
Brussel met zijn gothische kerken en hellende straten, zijn
dweepend katholicisme, zijn weelderigen plantengroei en zijn kalme
rust.. ? een soort van heimwee overviel hem, en hij trok er heen.
(Wordt vervolgd).
BRIEVENBUS.
D EN I S E.
Met do grootste verbazing las ik Zaterdag 1.1. het tooneelverslag in den
dammer van den heer A. Th., wat zijn oordeel zoowel over Denise als tooneelstuk,
ala over de vertolking betreft.
Hoe een juan, met zulk eon ontegenzeggelijk hoog ontwikkeld kunstgevoel, een
stuk als Denise het praedieiat moreel toekent is mij onbegrijpelijk,
De heer Th. zegt: Men mag alleen dan den schrijver van medeplichtigheid aan
de door hem voorgestelde misdaden beschuldigen, wanneer het kwaad don toeschou
wer smakelijk wordt gemaakt."
Nu vraaj ik: Is dat in Denise dan niet het geval? Verkrijgt zij niet alles wal
zij begeert? Den man, dien zij liefheeft, tot gemaal; de acliting van alle
achteaswaardige mensdien in het stuk, als b.v. van Thouvenin, dien haar zelfs zijn huis
aanbiedt, ia haar deel; als dat geen smakelijk degsart is na de misdaad, weet ik
het niet. Mij dankt zulk een lot zal menig jong meisje toelachen. Denise de
verheerlijking van het gevallen meisje; JHargnerite Gautlüer, de verheerlijking der
cocotto; men herkent den schrijver, den man, dien, zooals Brissot zeer juist zegt,
der vrouw al zeer wciuig gevoel van eigenwaarde en eer schijnt too te kennen Mi)
dunkt, het etuk ia voor jonge meisjes ten eensnmale ongeschikt, is bepaald immoreel.
Wat da vertolking betreft: wilde ik alleen een verslag goven, ik zoude mij, wat
do opvoering in hot Grand Theater betreft, woord voor woord kunnen beroepen op
do recensie in hot Ochtendblad van hot Dagblad De Amsterdammer van Vrijdag j.l.
Mij dunkt zelden is er een beter geschreven.
Movr. Trenkel is geen Denise. Zoo spreekt geen ondergeschikte tegen de zuster
van den beschermer haars vaders, als mevr. Frenkol tegen Martha. Dat is geen
waarschuwend woord aan het meisje, dat onwetend haar ongeluk te gemost gaat,
dat is brutaal zijn.
Doniso moet zijn: -te eenvoudige dochter van eerlijke ouders, afgedwaald en mis
leid in hare eerste liefde, gelouterd door lijden, die het ongeluk heeft later ware
liefde te gevoelen en zich bewust is dia liefde van een eerlijk taan niet meer waard
ta zijn. Uit hare bekentenis moet diepe smart spreken, grenzeloos wee over haar
verloren levensgeluk door een onwaardige, en door haar zelf in een oogenblik van
zwakheid, verwoest; maar geen haat, geen wraakzucht. Neen, in dezen wedstrijd
tusschen mevr. Frenkel en mc-j. Van Biene moet dunkt mij zonder aarzelen de
eerepalm aan de laatste worden toegewezen. Uit haar spel sprak zieleemart, sober
weergegeven, zonder overdrijving, in haar ziet men het diep ongelukkig meisje, dat
haar levensideaal voor zich ziet en hot om een misstap uit hare jeugd niet bereiken
kan. Die ellendeling", maar ook niet moer, geen spoor van wraakzucht, alleen diep
berouw. Uit haren mond begrijpt men het gezegde: Gij zijt, behalve mijn moeder,
do eenige dis met mij geweend hebt." Bij mevr. Frenkel verwacht men na de
bekentenis de woorden: Als gij mij lief hebt, zooals gij zegt, wreek mij en doodt
den verleider."
Mevr. Frenkel is ontegenzeggelijk ktrastenaresae van den eersten rang, maar een
Denise is zij mijns inziens niet. H. W. M.
NIEUW» TAH BE WEEK.
H. M. de Koningin zal met, H. K. H. Prinses Wilhelmina en aanzienlijk gevolg
den 21aton Mei t.^ Schünau (nabij Töplitz, in Bohemen) aankomen om er een badkuur
te ondergaan. De voor dat vorstelijk bezoek noodige regeling zal geschieden door
Zr. HB. adjudant-generaal, graaf Dumonceau, die in genoemde badplaats wordt verwacht.
Blijkens een bij het Departement van Koloniën ontvangen telegram van den civielea
en militairen gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden, gedagteefcensl l Maart, is
de bezetting van de nieuwe poaten-linie in Groot-Atjeh volbracht.
Gedurende da mnand Januari 1885 zijn in de Rijkspostspaarbank ingelogd en terug*
betaald de volgende bedragen, als: Bedrag der inlagen f 452,968.22, bedrag def
terugbetalingen f 366,801.4!!. Alzoo meer ingelegd dan terugbetaald ?186,766.80.
Aan het eind der Maand Deo. 1884 was ten name der verschillende inleggers inge
schreven een bedrag van ?4.557,239.55, aan rente over 1884 is bijgeschreven ?93,478.1»,
zoodat de som der inlagen op 31 Jan. 1885 bedroeg ? 4,837,4,^4.47,
In den loop der maand zijn 3704 nieuwe spaarbankboekjes uitgegeven, en 687
boekjes geheel afbetaald, zoodat aan het einde der maand 93,815 boekjes ia om
loop waren.
Naar wg vernemen ligt aan het avant-projet eener politiewet ten grondslag het
beginsel eener betere organisatie van den dienst en het personeel der Eijkspolitie,
iu welker formatie commissarissen, inspecteurs en officieren van Rijkspolitie zonden
begrepen zgu eu naarbjj het wapen der marecaanasea in de Rijkspolitie zou opgaan»