Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 402
Ea op OO'D oogenblik heeft de Académie haar onbekookten, totaal
MgMohikteh kreet: ntrsum eorda l laton hooron.
'Tooi liet te laat waa heeft zij bbspeurd, dat zij een mispas had begaan.
Dsarom beeft sjj zeker gelachen.... om haarzelve.... Een lach ala
Tan den boer, die kiespijn heeft en waarop wüvolstrekt niet trotsch be
hoeven te zijn.
. De zaken gaan intusschen onder den loodrn kap van het palais
Maearin even goed den gewonen slentergang. Er moeten weder verscheidene
recepties plaats hebben.
.Die van den heer De Lessaps ia het eerst aan do beurt.
Deze, die zyn leven lang aan zijn devies: acta, non verba (geen woorden
naar daden) trouw is gebleven, was in overeenstemming met zijn lijf*
spreuk van plan een heel kort discours te honden en zich tot het strikt
noodige te beperken. Maar de Académie houdt v,in het overtollige,.
Eenige welwillendgezinden onder zijn toekomstige collega's maakten
er hem dns opmerkzaam op, dat de zinnen goed afgerond moesten zijn,
de noodige omschrijvingen niet mochten ontbreken, in n woord, dat de
rhêtorische macaroni de noodige lengte moest bezitten. De Lesseps trok
een ietwat scheef gezicht, alsof big wilde vragen: deukt gij dat ik daar
voor den tijd heb?
Maar hy is eea te hoffelijk man om die corvée niet met stille berus
ting te slikken.
Hij heeft das zjjn redevoering teruggevraagd en... ze in 't vaar ge*
gooid. Altjjd een man van de daad, geluk gg ziet.
Toen is hg aan een anderen speech begonnen. De haas is natuurlijk
dezelfde gebleven. Het is nog altgd Henri Martin. Die haas is wel wat
mager want het leven van den overigens zeer achtenswaardigen historie»
schrijver was zeer werkzaam maar hopeloos kalm en eentonig.
Maar bjj een fatsoenlijke hazepeper mogen saus, champignons en reep
jes spek niet ontbreken. De heer de Lesseps, die er prys op stelt, dat
men zy'n schotel smakelijk zal vinden, is aan 't werk gegaan en heeft
van tjjd tot tijd bg zich zei ven gemompeld:
Een stukje spek erbij... Als we de saus wat dikker maakten... zou
ik er niet een paar champignons bij doen!
Maar ofschoon hij al zijn best heeft gedaan, luj heeft het niet buiten
de maat kannen uitsmeren. Hij is na eenmaal geen man die lang van
stof is.
Men zal dus een zeer zakelijk discours to hooren krygen, waarin eenc
herinnering aan den beer Thiers ter rechter plaatse is aangebracht. De
eene historicus verdringt den andere. Wie een klein proefje van dat
discours hebben gehad, zijn naar het overige niet weinig belust geworden.
Misschien zoudt g\j willen, dat ik u het een en ander meedeelde over
bals en partyen.
Want als men de lange kolommen, die sommige dagbladen wijden aaa
de opsomming en beschrijving van dergelijke zaken, in aanmerking neemt»
dan moeten vele lezers op dergelijke lectuur nog al verzot zijn.
Maar om. a de waarheid te zeggen gevoel ik daartoe geen roeping, zegt
Véron. Ik begrijp zelfs niet recht, wat voor aantrekkelijkheid dergelijke
opsommingen met naam en toenaam, die aan reclames of statistische op*
gaven doen denken, voor de menschen kunnen hebben.
Bal rose bij Mme E
Bal blanc ten huize van M. de Z.
Eaout by den baron Cfaose,
? Five o'clocJs bij de Vicomtesse Trois-Etoiles.
Wordt men daar na iets wijzer door?
Ik laat dit nog daar, als er bij toeval eens van een buitengewoon ver*
nuttige reunie sprake is, waar men iets geheel nieuws wil invoeren.
En werkeljjk, heb ik zoo iets gevonden.
Plaats voor het diner-loterie \
Gij vraagt natuurlek dadelijk, wat dit spiksplinter nieuw systeem van
gastronomie toch wel mag wezen. Hier is geen sprake van bij het lot
de echot'ls aan te wijzen, die iedere gast nioet verorberen. Dat zou al
weinig eerbied voor de respectieve magen verraden. Neen het diner-loterij
wil heel wat anders. Hier hebben we een hervorming, die lang niet on*
wijsgeerig mag heeten.
Zeker hebt gy wel eens in yelto by' uzelven de opmerking gemaakt,
dat de aangenomen gebruiken op het punt van het schikken der plaatsen
bg een diner of souper, vaak veel te wonschen overlaten. Krachtens den
heerschenden regel spreekt het vanzelf, dat men zijn gasten plaatst naai?
den hun toekomenden rang en verdienste, zoodat zulk een plaatsing veel
heeft van een prijauitdeeling.
Eerste prijs: de heer A.... Tweeiïe prys.... en zoo gaat dat voort tot
aan de laagste plaatsen, de laatste accessits.
Als de gewoonte ons niet met die onbeschoftheid volkomen vertrouwd
en verzoend had gemaakt, dan zou ze ons zeker geweldig tegen de borst
stuiten.
Na is het buiten twijfel een gelukkige gedachte om in dien ouden staal
van zaken eenige wy'ziging te brengen.
Dit na bedoelt de nieuwigheid van het diner-loterie die wij een paar
avonden geleden bij een vriend aan huis in practijk hebben zien bren
gen. In de salon stond een schaal met kaartjes ieder met een nummer
erop, die voor de heeren waren anders gekleurd dan die voor de dames.
De schaal wordt beurtelings aan al de geuoodigden gepresenteerd, die
zoo bij loting de plaats trekken welke ze aan tafel zullen innemen. Want
elk nummer correspondeert met een ander, dat zoo voor de hand weg
op ieder bord is neorgelegd.
Zoo beslist het lot over ieders buren aan tafel zonder dat de gast*
vrouw het hoofd heeft behoeven te breken over de schikking, die ieder
een zou moeten bevredigen en dit toch nooit doet.
Het diner-loterie, dat zeker opgang zal maken, brengt reeds dadelgk
vroolykheid in de anders zoo eentonige en styve voorrede van een diner.
Het opent den veldtocht op het onvoorziens en bet breekt met den
ouden dender,
A.
BLETTERKUNDE.
(Vervolg en slot.)
ZOMERDRADEN.
Waar wy vaak te-zamen schreden,
Zie aan al die twijgen, kind,
Lichte on lange zomerdraden
Schommlen op den avondwind.
Zie uw woorden, luide en lustig,
Fladdrend in het grondloos iel,
Ach, niet n komt meer gestegen
Uit den bodem van uw ziel.
Aan der draden zilvren webbe
Spint de winter, kalm maar wree
En van sneeuw en ijzel stikt hij
Eerlang mij het laatste kleed.
Zeggen mij die zomerdraden:
Kracht en leven ging te loor,
Uit uw woorden moet ik duiden,
Meisjeu, dat uw hart bevroor!
VERGETELHEID.
Lethe! breek de dammen uws oevers; werp mij
Uit het schimmenrijk uw satijnen golven
Over, dat de wonden der bange ziele
Drinken genezing!
Lente komt met geur en gezang en liefde,
Wil mij jub'lend drukken aan 't hart ; maar treurend,
Heeft mijn hart zijn kloppen verleerd. Lethe,
Zend mij uw stroomen!
AAN HET BED VAN EEN KIND.
Wiegel haar zacht, o slaap, de zoete kleine:
Door het gazen borduursel van uw sluier
Lacht zij kalm en rein als de roze lacht door
Geuren des avonds!
Wiegel &aar zacht, O slaap, en vlij haar heimlijk
Uwen biosder, den strenge, teer in de armen,
Hem, wiens sluier, dichter en zwart, geen enkel
Lonkjen meer doorlaat!
Want met gelieven ponjaard toeft de kommer
Aan de poorten der zalige kindsheid van mijn
Lievling, waar de vrede haar kust om, ach, voor
Eeuwig te scheiden.
DE KAPEL IN 'T WOUD.
I.
Het gelend woud omruischt het heideveld,
Zoo donksr staan de kale bergen ginder;
Ruw giert de wind in 't loover en voorspelt
Bij vlaag aan vlaag d->' op handen zijnden winter.
Geen zomer meer, die top of dal verguldt,
Geen lacbjens ook, die uit de wolken wenken ;
Eentonig rust, in schemering gehuld,
Natuur, om droef heur sterven te gedenken.
Dilar, waar die eik dort aan der heuvlen voet,
Waar droomrig stuwt de beek haar fletse golven,
Daar noodigt me als weleer een liefde-groet
De zwijgende kapel, in 't woud bedolven.
Waar bleven zij, kerkjen, uit wiens schoot
Hun lied ns klom met jubelend verlangen,
Vergetende al hun wroeging, al hun nood?
Waar zijn zij? Laas, zij volgden hun
gezangen!
II.
Hoor plotsling in die wildernis een stem,
Die nit uw sombre muren schijnt te breken;
Wie roept zoo hol en met zoo ijsbre klem,
Dat, huivrend, ik myn wangen voel verbleeken?
o Heer, wij loven U ha, ha, ha, ha!
Nu zwijgt de Godsverachter.... doffe psalmen
Weerklinken; 'k hoor een luid halleluja,
'"k Hoor, snerpender, zyn lasterkreten galmen.
Dan rent bij langs mij heen, met schuwe haast,
En strijkt van 't voorhoofd zich de warre haren;
Droef rollen de oogen, rusteloos, verdwaasd,
Dvvaallichtjens schier, die over 't kerkhof waren.
't Woud snelt hij in, naar de eiken; op zyn paan
Stuift wapperend het vale loover henen,
Dan blijft hij in gedachten, luistrend staan:
Mij dunkt, ik hoor hem tandenknersend weenend