De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 15 maart pagina 4

15 maart 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 403 Zeg me eerst eens, wafc zijn dat eigenlijk voor menschen?" vroeg ik op een toon en met een gezicht als zat ik in een examen-commissie. Of 't de vraag zelf was, of de wijze waarop ze werd gedaan dit weet ifc niet; maar Paradoxua scheen er wel een weinig door bekneld. Wel", antwoordde hij na een poos, een socialist is een .... socialist". Zeer goed; en een communist is een communist. Deze verklaring is zeker ruim voldoende voor iemand die nauwkeurig bekend is met den aard en het wezen van Socialisme en Communisme; maar voor mij, die evenmin weet wat de heeren socialisten en communisten eigenlijk willen, als ze 't zelven beseffen, is die uitlegging wel een weinig onbepaald, dit zult ge moeten toestemmen. Ik zal 't u zeggen! riep Paradoxus, die inmiddels tijd had gehad zich te bedenken. De socialisten willen niets anders dan onze kranke maat schappij hervormen in een gezonde dito, waarin elk lid een behoorlijk deel van den maatschappalijken arbeid verricht en naar evenredigheid uit den opbrengst er van goniet. Kostehjk," zei ik, Me dunkt, ik zie al zulk een model-raaatschnppij die natuurlijk de stichteres zal zijn van het Duizendjarig rijk des vredes, En nu het communisme lieve vriend? Ja, dat is nog radicaler, 't is wat men noemt de gemeenschap van goederen" en de afschaffing van den eigendom." Dat bevalt me een boel beter dan het socialisme," zeide ik. Parodoxus trok een vraagteeken in zijn gezicht en daarop gaf ik hem deze opheldering: Ik kan me geen groote maatschappij denken, waarin ieder naar zijn beste krachten en vermogens arbeidt en een aan zijn ar beid geëvcnredigd loon ontvangt. De allerbeste arbeider, op welk gebied dan ook, moet naar evenredigheid tien- of honderdmaal meer voor zijn arbeid ontvangen dan de allerslechtste en dit slaat al dadelijk een ont zaglijke deuk in dien leegen bommenden ketel van 't socialisme. Dau het onuitroeibaar en onsterfelijk ras der luiaards en nietsdoeners,?wat krijgen die ? Of laat men hen eenvoudig van honger sterven ? Dit is voor zeker het meest practische middel om van hen ontslagen te worden. Neen, zoo'n maatschappij kan ik me niet voorstellen, maar ik kau me wel verbeelden een maatschappij die alle goederen gemeen verklaart. In zulk een gelukkige familie neemt iedereen wat hij voor zichzelf denkt noodig te hobhen en daar de behoeften van den een twee- drie,- honderd maal grooter zijn dan die van den ander en de een ook veel sterker is dan de ander oin te nemen en 't genomene te verdedigen, stel ik ina voor dat er in zulk een model-maatschappij voortdurend goplukhaard moet worden en dat de Communisten elkaar zullen doodslaan dat het liefhebberij is. Maar dat gelijkt tenminste op een maatschappelijk lovoa en brengt vanzelf het gevolg mee, dat er eindelijk eens een heel sterke komt, die al de anderen de baas is en slim genoeg om te begrijpen dat het gros zijner maatschappij-genooten het geweld der sterkste communis ten moe is; dat zoo'n heer een einde aan 't onderling doodslaan maakt, het huishouden tot rust brengt en zegt: Nu ben ik baas, en ik zal jelui wel ringelooren!" Ja zoo'n communistische maatschappij is heel mogelijk, maar het duizendjarig rijk des vredes zal ze niet meebrengen, en lang leven zal ze ook niet." Ik denk er tenaastenbij ook zoo over, amice", zei Paradoxus met een goedkeurend hoofdknikje dat me bijzonder voor hem innam. Maar nu, waarde heer", hernam ik, verklaar me, om 's hemels wil, hoe komt ge er toe onzen vreedzamen, vriendelijken, innig fatsoenlijken IIaa<* van socialisme en communisme te beschuldigen:"' Eigenlijk is dat vragen naar den bekenden v/eg," zei Paraloxu.9, ziet ge niet dagelijks meuschsn om u heen dio den kring waarin ze ziuli moeten bewogen, berieden hun waarde achten; die daarom trachten zich boven die sfeer te verhefl'en; die minstens de gelijken willen zijn van hen die ze boven zich zien? Dat is, wel is waar, het domste soort van socia lisme, maar 't is socialisme. Ik geloof te mogen beweren, dat ergeen stad in ons land is, waar dit socialisme sterker heerscht dan in de vorste lijke residentie. Onze Uaagsche hervormers verlangen niet, dat da grooten tot de kleinen afdalen om den gemeenschappelijken arbeid mede te ver richten; ze verlangen tot de grooten op te klimmen, niets te doen en voor hun plezier" te leven, zooals zo beweren dat de grooten dagelijks en ieder uur doen. Van die kracht zijn onze socialisten. En dan houden wc er hier eea aardig armeetjo commuoistea op na. Je weet wat dienstboden zijn, ho Pasquino?" Ach, lieve God, wist ik 't maar niet!" zuchtte ik. Mijn vrouw, dia anders niet pessimistisch is uitgevallen, zegt gedurig als zoover de onze spreekt: .,Wo hebben onze vijanden in huis." Een zeer waar en verstandig woord van uw vrouw? zei Paradoxus met zulk een krachtig goedkeurend gebaar, dat het me speet dat mijn vrouw geen getuige was van dezen haren triomf, \Ve hebben onze vijanden in huis, waarde heer," vervolgde Paradoxus somber, en toen eensklaps van toon veranderende: Maar aan wie de schuld?" Toch niet aan ons!" antwoordde ik, zonder me te bedenken. Luister eens, Paradoxua, je roert zelf die snaar aan, anders zou ik er niet over gesproken hebben, maar nu wil ik de gelegenheid niet laten voorbijgaan eens eeii enkel woordje over onze Haagsche dienstboden te zeggen: knechts en meiden zijn ze sinds lang niet meer; za zijn heeren en dames en, met het ernstigste gezicht van de wereld, betitelen ze elkaar als mijnheer" en juffrouw." Ze achten zich vooral niet minder voornaam dan de uienschen" die ze moeten bedienen. . . . Ja wel", viel Paradoxus met een majestueus gebaar in do rede; il: weet er alles van en zal je er dus wel meer van vertellen. Ze achten zich nog wel voornamer. We hadden laatst een . . . dienstmaagd je weet, we hebben drie zulke exemplaren, een voorrecht dat vele arme halzen ons benijden, maar dat enkele onzer slimme vijanden ons van harte gunnen en dat wezentje bleek al heel spoedig weinig ingenomen met onzon kostelyken dienst. Ze genoot i'150.?loon per jaar en nog evenveel aan fooien; bovendien zooveel als waschgeld, als boterqeld, als suikergeld, als theegeld, als koffiegeld, a!s biergeld als cbauipagnegeld, goddank nog niets, maar dat zal mettertijd wel komen, Toen uiijn vrouw het lieve Christientje dat, onder ons gezegd, er lang niet onaar dig uitzag en met wie ik Zondags op klaarlichten dag gerust gearmd zou hebben durven wandelen, zoo smaakvol wist ze zich te kleeden toen nu mijn vrouw haar vroeg, waarom de dienst haar niet beviel, gaf deze onbewuste communiste ten antwoord: Mevrouw ik vind het maar hard om altijd als dienstbode te worden behandeld. Ik weet niet waarom mevrouw en de juffrouw in 't salon op de canapéen in vertuils moeten zitten en wij in de keuken op harde matten stoelen. We bennen im mers allemaal menschen?" Mijn vrouw, die anders niet aan overgroote verlegenheid lijdt, was toch uit het veld geslagen, en toen ze van haar verbazing bekomen was zei ze eenvoudig: Dat is heel verstandig van je gesproken, meisje. Je hebt zeker al een dienst op het oog waar mevrouw en de dochters in de keuken op matte stoelen en de dienstboden in het salon op de sofa on in fauteuils zitten ? 't Zou me spijten als ik je van je geluk moest afhouden. Zeg maar wanneer je in dien nieuwen dienst wilt gaan, waar je zeker ook door mevrouw en de dochters bediend zult worden, dan kan je gaan, dl is 't dadelijk. Nu zou je zeggen, amice, dat het malle schaap door die flinke terechtwijziging van haar stuk zou zijn gebracht ? Volstrekt niet. Een uur later was ze vertrokken, de boodschap achterlatende dat ze iemand zou zenden desnoods den deurwaarder om haar volle loon en kostgeld in ontvangst te nemen omdat mevrouw haar op stel en sprong de deur had uitgezet. En van al dien overmoed, al die zucht naar gelijkstelling, naar overueersching het communisme, onder de minder ontwikkelden zijn wij, hun meerderen, zelf de schuld. Wij geven hun 't voorbeeld en boven dien bederven we hen nog door hun zucht naar tooi en weelde aan te moedigen. We geven hun onze kleercn voordat ze zijn afgedragen; de dames doen daar sterk in en ook zijn er die ze voor een prikje aan haar gedienstigen overdoen, in den regel om ze niet betaald te krijgen. Om kort te gaan: we hebben het communisme in huis en ik voorzie dat we weldra geen dieustaanbiedingeii meer zullen krijgen zonder dat wij ons verbinden, om den anderen dag voor 01120 dienstboden het eten te berei den, hun bedden op te maken en tenminste om den anderen Zondag hun ons salon af ie staan. Bij een volgende gelegenheid zal ik er u meer van vertellen. Addio Pasquino. K U N S T. HET AMSTERDAMSen TOONEEL. &tai1s3cliouwburg : Feestrisring der Toonvelset/Ho?. Grand Théitre: De Gouden Schoen* poetser. Ieder was het er over eens, dat de Afd. Amsterdam van het Nederl. Tooncelverbond'' ous (j Maart 11. een zeer aangenamen avond bezorgd heeft. Do dagbladen hebben de bizocderheden daarvan den kunst- en pvetliovenden volke verkondigd. Natuurlijk was deze Feest-Voorstelling" eenigszins een Zweck... K'^idcn, en Zicecl;... fcyer. Al de gasten waren dan ook eenstemmig iu het gevoel, door Lucas Pater geformuleerd: Waar kan men beter zijn..." En ie'ler-eeu was te-vredun, zou bereid geweebt zijn als kiezer tot de leden der vertegenwoordigende vergaderingen to zeggen: Wel iiü'jn, gijl. moet uw steun aan de Tooneelschool niet onttrekken." Nu dat de lieer C. Schultze en Mevr. Anna Eüssing-Sablairollea fot de cioraden van het Neder!. Tooneol behoorden, wist een ieder. Me j. M. Lorjéheeft het rolletjcn van het leêghoofuige Zepliyrtjen, in Zijn jaeisja komt uit", aardig gespeeld. Mej. W. Welman LLek buitengewoon geschikt, om de eenigszias heibijige '&Icw(,uw Goedhart naai eisch te vertolki n. Zij verdient lof, dat ze hnnr be vuiligheid aan de waarheid ten off-ii bracht. Mcj. Crodoy, ecne echte polyglotte, die wij met goeden uitslag voor Prins Riehard in hot. treurspel van Shaktepeare zagen optreden, was zeer hcesch. Moj. Boos, <]j voortrellijke Gamin de Paris, vervulde hst jonge-vrouwuüroïleijui in het komedietjen van Moreau en Delacourt niet gepastheid. Eene ontdekking was Jufv. Sophie Bos in het balkon-tooneel van.,Romeo". Zij heeft de partij in dien dialoog zoodanig gezegd, dat zelfs de herinne ring van Jufv. Josuphino da Groot en Mevr. Rössinfr haar niet te veel bij den toehoorder geschaad heeft. Ook de Heer Schwab is oen reeds aan het tooiieel verbonden oud-leerling der school. Hij zal zijn toon en uitspraak nog wat moeten bcstudeeren en esnige beweeglijkheid dienen te verzekeren aan zijne gelaatstrekken, die altijd naar het komische schijnen te neigen, eer hij zal kunnen worden aangehaald als een tooneelspeler, die het bestaan der school rechtvaardigt. Van de leerlingen, wier keunis we pas bij deze gelegenheid maakten, interesseerde ons het msest de jonkman, die voor I)r. Railen-iar en voor Blancliard gespeeld heei't. Mij dunkt daar zit een schouwspeler in. De keus van het oorspronkelijk Indisch Tooneelspel" kwam ons, voor deze plechtigheid, niet gelukkig voor. Men moet den jongen lieden den indruk niet geven, dat deze niet verdiende achting bejegende proeve nu hot toonbeeld van een goed tooneelstuk is. De komedie, door Mevr. Cli. Birch Pfeiffer getrokken uit den roman van Dickens Our mutual friend", werd vlot en goed door de afdeeling Bigot van liet gezelschap Van Lier gespeeld, 't Is jammer dat het letter kundig gedeelte van zulke stukken niet een weinig meer verzorgd kan worden. Ileeds de vertaling Onze wederzijdsche vriend" had voor Onze gemeenschappelijke vriend" moeten plaats maken. De gouwe schoene poetser" ging aan. Het stuk, zoo als al cïe bewerkingen van Frau Charlotte, zonder genoeg zame vormkracht in elkaar gezet, laat zich met genoegen zien; de tooncoltjens zijn lief; de opmerkingsgave en het hekeltalent van Diekeca blijven er in uitkomen; de moeders kunnen er hare dochters met gerust' huid heenbrengen. (De Heer II. W. M., in de Brievenbus 8 Maart, heeft mij aan't schrikken gemankt, met zijn radikaal roor zedeJijklieid ? wat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl