De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 22 maart pagina 4

22 maart 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

11 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 404. i embryo's van mijn letterkundig scheppings-verrnogen aan don minister van oorlog to zonden; hij kan er misschien in de Kamers een bluf mee slaan en zeggen dat het vrijwilligers zijn die zich uit eigen beweging btf hem zijn komen aanmelden. Neen amice, ik denk tegenwoordig aan ernstiger dingen. Ik geloof, kolonel", zei ik, dat ge de publieke zaak een grooten dienst Zoudt kunnen bewijzen". Werkelijk? Waarmede als ik vragen mag?" Met n candidaat te stellen voor de Tweede Kamer", zei ik driestweg. De kolonel bleef staan, keek me strak in de oogen en vroeg toen nog al scherp: Is dat een oorspronkelijk idee van u." Van mij alleen", antwoordde ik kalmpjes. Zoo!" zei de kolonel, langzaam voortstappende. Ik weet niet", ver volgde hij met de hem eigen bescheidenheid, of ik de publieke zaak werkelijk een grooten dienst bewijs door me candidaat te stellen, maar wel weet ik dat ik in de Kamer vooral geen minder figuur zou maken dan menig anden" Ik geloof, kolonel, dat pre als militaire specialiteit zelfs een uitstekend figuur zoudt maken," zei ik, hoewel in mijn ziel overtuigd, dat de man 't jammerlijk moest uileggen. Maar we zijn nu eenmaal in Den Haag ge woon elkander allerhoffelijkst voor den gek te houden, en doen we dat niet, dan wordt het ons kwalijk genomen. Om me bijv. met den kolonel onherroepelijk te brouilleeren, heb ik niets anders te zeggen dan wat ik stellig geloof, nml. dat hij evenveel voor Kamerlid geschikt is als onze poes. Ik vraag u, waarom zou ik dit doen en moedwillig van een vriend een vijand maken? Jawel," zei do kolonel met lofwaardige bescheidenheid, als militaire specialiteit zon ik nog wel een woordjo kunnen meepraten en 't dezen minister lastig genoeg maken als 'k verkoos. De quaestie is maar, amice. hoe kom ik in de Kamer? Onder ons gezegd en gebleven ik ben nu bezig de parlementaire vcrmen in loco te bestudeeren, want op de vormen komt het toch ook veel aan..." Zeker, zeker, kolonel. Maar mag ik vragen voor welke partij ge u caudidaat denkt te stellen?" Ja, amice, daar heb ik heel ernstig over nagedacht. Ik zal je zeggen hoe ik de zaak beschouw. Ik ben voor mezelf met hart en ziel liberaal want conservatief en reactionnair, zie-je, dat is eigenlijk gezegd, maar nonsens. Ik zal je dit bij gelegenheid wel eens uiteenzetten. Maar wat is nu 't geval ? Je weet, of je weet misschien niet, dat de rcsidentielucht niet overladen ie met liberalistische bestanddeelen en dat een conservatieve ezel met een adellijk kroontje tusschen zijn ooren hier altijd nog iets meer kans heeft om in een raadzaal te komen dan een verstandig liberaal man. Wat nu bij een dergelijken stand van zaken te doen als men de politieke loopbaan wenscht in te treden? Ik ben, wel beschouwd, in de candidaten-wereld nog wit papier. Ik kan op me laten schrijven wat ik wil. Zeg ik vandaag: ik ben liberaal, men zal me evengoed gelooven alsof ik zeg: ik ben reactionnair. Wil ik nu in de Kamer komen, dan vrees ik zal er vooreerst wel niets anders voor me opzitten dan m e ultra conservatief te verklaren? en hiermede ben ik dan ook reeds druk bezig..." Ik vrees, kolonel," zei ik een weinig sch'chter, dat uw gemis aan een adellijken titel u wel eenigszins in den weg zal staan. Zooals ge zelf hebt doen uitkomen: dat is hier zulk een uitstekende aanbeveling. Waart ge graaf of baron, of eenvoudig maar jonkheer, en bijgevolg ook behouds man, dan zon de conservatieve partij naar niets meer vragen. Ge waart dan ia 't bszit van de eenige hoedanigheden welke de partij voor een bruikbaar kamer- of raadslid vraagt." Ja, zie-je," riep de kolonel netelig, ...daar heb-je't nu! Wij liberalen pas op, dat-je aan niemand vertelt, dat ik liberaal ben! Wij hebben er altijd een handjo van te smalen op de udellijko lui zooals indertijd vriend Kegge altijd den mond vol had van adellijke heeron en groote hanzen maar nu zie je alweer uit dit voc rbeeld, dat adeldom toch zoo hersenschimmig niet is als wel eens beweerd wordt! Met een titel brengt een partij je in de Kamer en zonder titel blijf je er uit. Nu is 't waar, het lidmaatschap van de Kamer is meer een eerebetrekking dan een positie, maar zie-je, 't ,'j-eeft relief on invloed en men kan iemand nog eens een dienst bewijzen." De kolonel ging nu geducht aan 't doorslaan en toen hij een oogenblik ophield om adem te scheppen, zei ik hoel effen: Ja ja, kolonel, zoo beschouw ik het lidmaatschap van de Kamer ook... tennaastenbij. 't Is waar, al dio leden, geen hunner uitgezonderd, beweren dat ze in de raadzaal zitten alleen om 's lands belangen te behartigen en volstrekt niet uit eer- of heerschzucht, maar ik voor mij doe toch liefst e^n weinig van dat beweren af. Ik zie er daarom ook geen bezwaar in, waarde kolonel, dat gij het contingent der belanglooze, zelfopofferende strijders voor onze maatschappelijke en politieke belangen in da Kamer gaat versterken. Met uw overtuiging kunt ge doen wat ge wilt. Zorg, als ge in de Kamer komt, dat ge stemt in den geest uwer kiezers, dan hebt ge de meeste kans om ook herkozen te worden, en dan zult ge eens zien hoe ontzettend veel vrienden gs krijgt. Vergeet dan ook mij niet, waarde kolonel, en zorg dan toch vooral, dat eindelijk onze vriend de referendaris den leeuw krijgt. Ik heb gezien dat hij onlangs de decoratie van het Borstbeeld van den Bevrijder" heeft gekregen, een versiersel dat tegenwoordig zeer in do mode is en naar ik hoor betrekkelijk niet duur; maar een leeuwtje zal hem toch aangenamer zijn." Goed," zei de kolonel met onnavolgbare grootmoedigheid; maar" liet, hij er nederig op volgen; wo zijn nog zoo ver niet. Komt het er eenmaal toe, wat kan ik dan voor u doen >" Als ik een volwassen jongen had, zou ik zeggen, help hem aan een betrekking van consul of zoo iets, bijv. in Egypte; maar ik kan alleen maar wat voor me zelf vragen; bezorg me dan ook maar een leeuw." Goed," zei de kolonel. Ge verdient hem en zult hem hebben. Smake lijk eten!" Pasquiuo. K U N S T. HET AMSTERDAMSCII TOONEEL. Pavkschouwbnvj;: lid Zatifff>vf?tst. Grand Thétre: Xe'dy. Frascati: Di Regimftilsilacliter. Do Heer Voitns van Ilamme heeft den mnzikalen ,.children of song'' een niet gering kunstgenot, in de verloopen dekade, bereid: Mcv. Fidea do Vries droeg hier in de hoogste mate toe bij. Intusschen wist de erva ren schouwburgbeat uurder ook de avonden, die niet aan het théutre lyriyue gewijd zijn, op eono wijze te stoffeeren, dat hij nog af en toe volle zalen heeft. Van de (10, 70 blijspelen van den oud-Officier Gustav von Moser ia liet Zangersfeest" een der best gelukte. Tot aanbeveling van die wer ken strekt bij ons, dut hun inhoud meer mot do hollandsche zeden strookt dan de meeste fransche voortbrengsels. Wij hebben, van de Xlle Eeuw af', den frauschen literarischen invloed zeer sterk ondergaan; maar onza (gelukkig) zeer taaye duitsche nationaliteit is altijd ruim zoo veel aan die der oostelijke naburen verwant gebleven. Gelukkig ook, nieiVte-min, dat wij de hoogere {esthetische kracht der Fransche scheppingen genieten kunnen, en daarin door geen esprit de clocJtcr (zooals de Iloogduitsehers) worden verhinderd. liet weefsel van Het Zangcrsfcest" is weer van huishoudelijken aard, de strekking is onwraakbaar, do onderhoudende aardigheden komen uit toovalligs misverstanden voort. De naam van dca vertaler schijnt Jac. de Vos to zijn. Wij dachten aan Jan C. De rcJaktie kwam ons goed voor. De tooneelsclükking (van L. B. J. Moor) niet minder. De vertooners waren: Miaj. Scheepers (die wij met genoegen zagen als Slino Thauzdle)', de Ilenr van Wcsterhoven, die in gemak op het tooncel veel vooruitgegaan is; Mej. Anna Fuchs, eone geoefende tooneelisto van onzen Stadsschouwburg, de Heer A. van Zuylen, die zijn naam geen oneer doet, Mej. A. Poolman, die te midden der dames van dien naam nu wel geen eerste plaats inneemt, de Heer De Vries, die zich nog een weinig nouveau scvrübetoont, onzo oude kennis de lieer Ellenberger, een charac de sterk gegrimeerde lieer van den Heuvel, en do laatste, niet de minste, de oud-üirekteur Moor. Ds wijze, waarop de voorstelling gegeven werd, rechtvaardigde alszins de to-vredcnheid van het dankbaar publiek. Wat wij, in ons varia; artiko1, van Mevrouw Rirch Pfeiffers omwerkiugcn van romans tot dramaas in 't algemeen zeiden, en moer bizonder van die van Dickens, is ook ve-ïlzias toepasselijk op Nelly". Da scherp zinnige en fijngevoelige mensclienkeimcr-rojKaHC/er kan het niet helpen, dat de verhoudingen in zijn kunstwerk verstoord worden, door het uit knippen en samenvoegen van doelen, die in hot bock door wclgewikte overgangen verbonden waren, of dat voorvallen, dio hij beschrijft in eeu met oordcel daarvoor gekozen stijlvorm, bij de vertoocing ecu melodratische kleur krijgen, die datgcna wat bestemd was diep aandoenlijk te zijn, somtijds iets la'clnvckkends bijzet of ten minsio stuitend voor het. gevoel: zoo, bijv., het stelen door den ouden Davtil Ti'Cut van het door zijn dochter gespaarde goudstuk. Stukken als Nelly" hebben intusschon de eigenaardigheid, dat zij aan zckero schoonheden de detail, die ook zelfs de verouderde vertaling van C. J. Koobol niet geheel kon doen verloren gaan, uitwerkselen van zedelijken aard verbinden. En ofschoon nu do kucst alleen tot aangewezen taak heeft schoon te zija, zoo behoeft toch het bereiken van een zeclekuudig oogmerk haar niet noodzakelijker wijze hot ccsthetiesch doel te doen missen. lu-tcgendeel. De kunst heeft, in de eerste plaats, het volk langs resthetischen weg te verhclfen, ma.ir zij mag zeer wel den zedelijden zin des dichters bij haar werk inroepen, en hanteercu alzoo een mes, dat, zoo als Breóroözeggen zou, van twee kanton snijdt. Dit heeft plaats in Nelly" en bezorgde, onder andoren, een handgeklap aan den Heer Kuys, die er anders nog maar niet in heeft kunnen slagen een cigealijk-gczeguo akteur ts worden. Hij maakt den indruk van een fatsoenlijk jong mensch, met een eigenaardig familie-dialekt, ten wiens opzichte du lieer van Liar nu en dan de h^uschheid heeft hem een roiletjen te laten vervullen. Den Dantd Qnilpvsua den lieer Veltinan kent men: 't is een meester lijke schepping. Zijn waardige vriend iVrtS.J (Bipot) was weer onnoodig Sterk gegrimeerd. Als hierover geklaagd wordt, door iemant, wiens gozicht door het schrijven tamelijk bijziende geworden is, dan heeft men niet te vragen, wat het is voor toeschouwers mot normale oogen. Vroeger speel Jen de Heer Vos en Mevr. Coelingh de rollen van Trcat en Nclly. 't \Yas recht een kolfjen naar de hand van tien gomoedelijkeu K. Vos maar men moet erkennen, dat de Heer Ilesselink dit voorbeeld geen oneer aandeed: hij had, als oude man, zeer goede oogcnblikken. Jufv. Fanny van Biene heeft minder innigheid, dan Mevr. Goelingh ia haar spel en toon wist fa leggen; toch was de uitvoering zeer voldoende. De Heer Lageman zag er heel wel uit, als zoo'n engelscli advokaat, maar hij weet wel, dat hij den toon van dezen nooit vatten zal. Mevr. Albregt?Engelman heeft uitmuntend do schoonmoeder gegeven. Hare lange klaus, tegenover Lord Sampson en Mr. Ilunipltrey, was alleen reeds ean gang naar de Amstelstraat waard. 'c Is jammer, dat men niet ieinant die Engelsch kent, zoo'n stak eens laat nazien en de uitspraak van vreemde woorden regelen. Het manster, waar mïesler bedoeld wordt, het miestries, voor meddcm; ontbrak ook nu weer niet. Liever, fiïsscher, gezond-gevoeliger oparaatjen clan La fille du. regiment heeft JJonizetti nooit geschreven. Het is aangenaam, wanneer men eenige operettes van Offenbach en f-ecocq achter den rug heeft, zulk een min vermoeyeud, no'it geforceerd-grappig, nooit indecent zangspel weer eens te hooren. Het brengt de publieke smaak weer eens in een beter zog. Wij haasten ons hier bij te voegen, dat er in de laatste jaren reeds een revirement ten goede zich in de operetten-sfeer heeft voorgedaan; men keert tot den opéra comique te-rug. Het hybridische in de Grande Du« chesse", de Belle Helene", Orphée aux enfers" begint te mishagen, wanneer het niet door zeer voortrefljjke talenten gered wordt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl