De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 22 maart pagina 7

22 maart 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Nol 404 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Yaequerje was zeer teleurgesteld heengegaan. Den volgenden dag wordt er aan zijn huis gescheld. Wie was daar? . Ars^ne Houssaye. Beste vriend, ik weet, dat gij veel van Delacroix'a doeken houdt. PE heb er een te koop. Kom het eens kijken. Goed. Zij gaan naar den winkel van een uitdrager in de buurt, die het schil derijtje onder zyn bewaring had. Het was niet onaardig, maar bij het endere vergeleken, beteekende het niet veel . . . Hoeveel kost het ? vraagt Vacquerie. " " Driehonderd francs. Zoo! en Vacquerie stond op het punt den koop te sluiten, toen Houssaye de onvoorzichtigheid had hem te voegen: Gij doet mij een groot plezier met het te nemen. Want ikhebjnisb ik kan dat u wel vertellen drie honderd francs noodig om den prijs vol te maken van een anderen Delacroix, Ie Lever, die in den salon is ten toon gesteld, en waarover ik in onderhandeling ben. Le 'Lever! . . . Het door Vaequerie vurig begeerde doek! . , . Behoef ik nog te zeggen, dat deze geen woord daarop antwoordde, zijn dviohonderd francs in den zak hield en dat Houssaye Ie Lever niet kocht, maar dit schilderijtje in het bezit kwam van Vaequerie, die het nog heeft, terwijl er hem reeds vijf en twintig, dertig en vijf en dertig duizend francs voor geboden is. Vroeger, toen wij nog het carnaval vierden, doopte men telken jare den os, die in feestelijken optocht door de straten van Parijs werd rond geleid, mot den naam van de eene of andera beroemdheid van den dag. Dit gaf aan Monselet de welbekende regels in de pen: Et Von n'a 2?as ClégranffcJtose Temt qiïon n'a pas Cti bocuf gras! Daar men nu geen lioeitf gras meer worden kan, moet de ijdelheid en eigenliefde onzer tijclgenooten op eeu andere manier een uitweg zoeken. Naar het zich laat aanzien, zullen de planeten voortaan daartoe moeten dienen. In plaats van zijn naam te geven aan een herkauwend dier, geelt men dien aan een asteroïde. Ook is het volstrekt geen vereischte meer, dat men genie, talent of geest bezit om peetvader van een hemellichaam te kunnen worden. Men behoeft slechts een 1250 francs rijk te zijn. Dat is de gestelde prijs, zooals uit een advertentie blijkt, door een W/eener sterrekumlige in de dagbladen geplaatst. Deze sterrekundige, die Palisa heet, is bezig niet een wetenschappe lijke expeditie op touw te zetten tot waarneming eener totale zoneclips in Augustus 1SS6. Dergelijke ondernemingen kosten zeer veel geld. Bij gevolg wenscht deze vindingrijke geleerde, die er zijn beroep van maakt planeten te ontdekken, door middel der dagbladen, de laatste asteroïde, die hij met zijn kijker gesnapt heeft, aan een liefhebber af te staan voor de som van 1250 francs. Deze draagt het nummer 144, om alle vergissing te voorkomen. Alles ie dns in den haak, zooals dat bij een eerlijken handel behoort te wezen. Ik meen, dat met deze nieuwigheid van dat uitgeslapen vernuft een onafzienbaar wijd veld voor de speculatie wordt geopend. Het spreekt toen van zelf, dat de lieden, die middelen hebben, met elkander gaaa wedijveren om de eer van het peetschap dier planeet. Ik durf gerust aannemen, dat de heer Palisa wel twintig, dertig, veertig 'aanbiedingen zal ontvangen. De adellijke titels en buitenlandsche ridderordes verkeeren juist in een crisis, sedert menig proces in den laatsten tijd het bedrog, dat daarmede gedreven wordt, aan liet licht heeft, gebracht. Daarentegen is de handel in sterren iets volkomen nieuws, een nog onontgonnen veld. Daarom stel ik mij voor, eegt Véronf dat de concurrenten zeer talrijk «uilen z\jn. Wat dan te doen ? Welk middel zal de heer Palisa aangrijpen, om zich de moeilijkheid eener keuze van den hals te schuiven'? Ik zou ?zeggen: er is maar n middel denkbaar en dat is de verkoop bij opbod. En dit nu gaf mij vrijheid om te spreken van een onafzienbaar wijd Veld, dat. hiermede voor de speculatie geopend zon worden. Ik zie zo al aangeplakt aan den ingang van het hotel Drouot, die reusachtige biljetten, 'met tweo gekruiste teleskopen bovenaan en daaronder de volgend* aankondiging: Op Woensdaq aanstaande Zaal No. IX . TOEWIJZING aan den hoogsfbiedende bfi veiling en opbod van Ji&l recht om aan een dosï/n asteroïdcn sijn naam te gsvcn. ?Reeds hooi' ik in mijn verbeelding den afslager roepen: Heeren wij beginnen met ia veiling te brengen de planeet numero 37 van den catalogus; Wij brengen onder de aandacht van het publiek, dat deze t>laneet, die byna een volledige ster is, van geheel wat grooter afmeting is dan de vorige, welke daareven voor drie duizend zeven honderd francs is toegewezen.... Des te grooter eer om zyn naam aan dit hemellichaam te mogen geven Er is reeds een bod van vijf duizend francs hoor ik komaan heeren, met lusten En nu de gevolgen van een dergelijke veiling... k zie al de verbaEing van den een of anderen conciërge, die voor den eeraten keer een visitekaartje onder het oog krijgt, waarop dezen spiksplintemieuwen titel vermeld staat: G a elan Lam'bevtus Ridder van cns. Astcro'ide van de zevende grootte. Men is altijd zoo begeerig naar wat nieuws. Welnu, daar heeft men wat, niemcs. Een bon-mot van Pailleron tot besluit. Onlangs sprak men in zijn gezelschap over de vervolging, die mea tegen de schrijvers van zekere werken, waarin de tegenwoordige ondeug den wel wat al te naakt waren geschilderd, had ingesteld. Ik weet niet, meende Pailleron, of dergelijke processen wel rechtvaar» dig zijn, maar in ieder geval doen ze hoegenaamd geen nut. Want t* mecnen, dat men de zeden verbeteren zal door de romanschrijvers ta veroorueelcn, dat is cea even groote dwaling als dat men zich zou ver* beelden de leelijkheid te kunnen uitroeien, eenvoudig door de spiegels ai'te schaffen. ' A.'B. « LETÏRK¥N¥. " ;' GEBBRAUD ADRIAANSZ. BREDERODE. II. (Slot.) ZLTSE WERKEX. rederode heeft tooaeelstukken en liederen geschreven. In het dfaffia begon hij met het treurspel, waarvan hij die eigenaardige soort beoefende, welke men thans gewoonlijk tragi-eomedie best en in Breeroo's tijd ook Treur-blij-einde spel" of Treur- en Blijspelletje" noemde. Eigenaar dig is in die stukken de samenvoeging van tragische en comische tooneslen. Terwijl de handeling in Spanje of Hongarije plaats heeft en da eigenlijke helden en heldinnen iu bloemrijke taal philosopheeren over de soete soute Min", redekaveleu knecht en meid, of boer en bosrin met elkaar in plat Amsterdamsch. Het publiek zag bij de opvoering het onnatuurlijke graag over 't hoofd en genoot dubbel, wanneer de opge schroefde taal en de opgeschroefde gedachten een oogoublik plaats maakten voor de uit stegen en achterbuurten zoo, wol .bekende klanken, en voor een natuurlijkheid, die somtijds haast al te natuurlijk was. Brederoo'a tragi-comedies worden niet veel meer gelezen. II«t meest nog de Eodd'rick ende Alplioxsus en de Griane. De conventioneele wijze, waarop de liefde in die drama's wordt geschilderd boeit ons niet meer; aantrekkelijk zijn alleen de comische intermezzo's. Het is niet onwaarschijnlijk, dat men in BrederotWs tijd ook reads zoo oordeelde; bovendien was des dichters talent voor het comische oneindig grooter dan voor het tragische. Geen wonder dus, dat de comische per» souen in de Griane (1G12) reeds een belangrijker rol hebben te vervullen dan in de Rodd'rick ende Alphonsus (1G11) en dat weldra op zichzelf staande comische toonecltjes het licht zagen in den vorm van kluchten. Brederoo's kluchten van de Koe, van Eymen sontkr SocticJieyt en van den Molcnaer vallen in 1G12 en 1G13. Laatstgenoemde munt verre boven de beide andere uit. Jammer maar, dat de inhoud voor den tegenwoordige» smaak wat al te realistisch is. Onzedelijk is deze klucht echter zoo min als eenig ander stuk van onzen dichter. Iu 1G15 volgde" Brederode den Eunuchus van Terentius na" iu zijn Moortje, zijn eerste grootere proeve Van comedie. Dat er aanmerkingen te maken zijn op het Moortje, vooral op den inhoud en <lo compositie, z.-'.l niemand wiilnn loochenen, maar de verdiensten van dit blijspel zijn zoo groot, dat het ten volle den opgang, dien het maakte, verdiende. Een enkel voorbeeld vau'een grappig tooneeltje. Frederyck, een deftig jongeling, die een afschuw heeft van alle losbandigheid, neemt, geheel toevallig, deel aan eeu vroolijken maaltijd* Zoo ik in huis kwam, daar zij aan tafel wareu gezeten, /ij noodden mij allebei; wel, ik ging daar zitten eten Uit een goed hart; 't was telkers weer au nou vrijer eet wat," Maar dio gezondheid van zijn Excellentie! o die weet wat! Het was bij get zulk een kellik met nuwe Spnansche moakedel.' Ik rook, ik proefde, ik dronk ze, o mijn, het smaakte zoo wel!" Dat de brave Frederik de hoogte krijgt, is te begrijpen: Ik voelde 'teerst niet, zoo ik nog an de tafel zat; Ik was er arg op, dat ik somwijla een wafel at; Maar doe ik in de lucht kwam en wou na huis toe gaan, Ik sukebokle, en ik kon op mijn bienen niet staan; 't Verstand was weg, ik knikkebiende ea bleef ronken, Ik heb al een poos 'eslapen, eu nog ben ik möoitjes dronken.''' Ku krijgt hy een dienstmeid in 'toog, die hij kent: Angnietje! maar wr.t zin gij een tas, Gij bint nou wel hellifte goelijker as gij thansjcs was: Komt hier, gij kattekwaadje! gaat mit me om en langetje, Gij hagedieje, gij addertje, gij serpontje, gij slangetje! A n g e n i e t. Nu Frederik, staat stil, het! gij bint wel goed 2öflns, Heer, hoe rijdt (d. i. plaagt} mijn die knecht! wel jou tnst wel wat groens. Frederik. ;Gij slakjeïg« splnnetje, gij paddetje, gij kikkertje, Gij kokkedrilletje, gij baselikkisje, gij nikkertje! Augeniet. Fijn gezel! praat gy dus als gij bij jou vrijsters bent, Zoo is 't geen wonder, dat gij niet anraken kent. Frederik. Gij schijt-venijutje, gij monsterumpje, gij schorpioeutj Gij nachtmerrietje, gij grasduiveltje, gij grifüoentje."... ?? In 1013, het jaar van Brederode's dood, verscheen de Speanschs Bfa* bunder, zijn meesterstuk. De Spaausche Brabander is een comédie ds moeurs, zooals wij er geen tweede hebben. Jammer is hst, dat het stuk eigenlijk geen intrige heeft en de tooneelen dus meermalen als droog zanil aan elkander hangen. Maar in die afzonderlijke tooneeltjes ligt Brederoo's kracht; Eij zijn in onze letterkunde, wat de meesterstuk jes van Jan Steen en Ostade zijn in onze schilderkunst. Tooneelen, die een jnist denkbeeld kunnen geven van 's dichters comische kracht heeft men in zijn laatste blijspel voor 't grijpen. Sommige daarvan, zooals dat, waarin Robbeknol den jonker behulpzaam is in het maken van zijn toilet, zyu uit bloem lezingen vrij algemeen bekend. Ik wensch hier even te wijzen op het schelden vaa de spiaster Tryn Snaps. Waren de uitdrukkingen dier dan»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl