Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 404
r
ftfat nu en dan wat al te plat, ik zou de bladzijde in haar geheel willen
overiehrijven.
Een man, die r-.o wijs is geweest, tijdig den aftocht te blazen,heeft
1 Tr§n» echtgenoot voor venghel" uitgescholden. Dat kan zij 2ich niet
litün welgevallen.
Ia mijn man een veugel? Jij zelt jou mond beteugelen;
Komt er uit, heb je 't hart, jij schrobber, ik zei je loeren veugelen!
Ik zeg 't nog eens op mijn burgersclap, jij zelt niemand veugel heeten,
Of jöBult eerst, walbarken aanzicht, van zijn eieren "ten.
Zoo ziet! Bi zei jou dat veugelen nog tornen uit je gat,
Ia er bij gans wonden anders maar recht in de stad.
Komt ereis voor den dag hondsklink! Komt eens uit de koken!
Al het m$n man in zijn jeugd ereis een huis op'ebroken,
Wat schaadt dat ? dat en schaadt niet, al evon goed vriend;
Al is hij ereis gegeeseld en gebrandmerkt, hij had het verdiend."
Een vriendin wil da woedende vrouw tot bedaren brengen, maar 't helpt
Biet. Trjjn vervolgt:
My'n eer l mijn eer! mijn eer! mijn eer! die zal hij mij verbeteren,
Of ik zal hem, zie daar, met dat mes na Jt gat veteren.
En of in de stad van Hoorn mijn ooren staan an de kaak,
; En of er mijn vaar gehangen is, is dat zoo groole zaak ?
Daar hangt zoo menige vrome man, daar leit niet aan bedreVêfl
Hjj bracht zich, Goddank, nog zelver niet om 't leven
. Als sommige lui! l
. Bredevode is volkomen bekend met het volk en de volkstaal. Zijne
per'tonen. ejfn mannen en vrouwen van vleesch en bloed; zij leven, en vormen
een schril contrast met de ideale treurspelhelden van dien tijd. Toch
geeft Brederode ons geen copieën; wat daarin vermoeien en vervelen zou
laat hg achterwege. Zijn genie weet met de grootste nauwkeurigheid
zooWel de klippen der onnatuurlijkheid en gezochtheid als die der
onbeangrflkheid en alledaagschheid te ontzeilen. Hij is niet alleen voortdurend
comisch, maar tevens altijd natuurlijk; in het vereenigen van dia twca
eigenschappen is hij onovertroffen.
Hoezeer Brederode op prijs werd gesteld door het Amsterdamse!!
vmMek, blykt uit de volgende woorden van zijn vriend Cos ter liet is
immers de waerheyt, dat van den tweeden Julij 1U15 af, tot April K'IG
toe, 'twelek minder is als thien acliter een volgende maenden,
hetOudemannen Goods-huys (dat de voordeelen trok van de tooneclopvoeringcn
jn de Kamer In Liefde BJoeyende) door den vlijt ende neerstkheyt van
ons Tween, over de twee duyzent guldens, boven alle onkosten, genoten
heeft, behalven dat de Catner noch zoo aeo klceren als ander behoef
ticheden daer by grootelijex is verrijckt. Ende dat in de drie jaren t ij f lts
oft daer ontrent die Breror. by de Catner gewoest is, het vooisz.
Goodshuys meer inkomst gehadt heeft, als in alle de voorgaende jaren dat
Voor 'tselve by de Camer gespeelt is gheweest."
Ten slotte een enkel woord over Brederoo's gedichten. Hij schreef
Boertighe, Amoreuse en Aendachtiglio liederen, welke in zijne dagen en
nog lang na dien door velen werden gezongen. De Bocrtiglio liederen
hebben menigen karaktertrek met de kluchten en blijspelen gemeen,
waar,aaa ztf dan ook telkens herinneren. Zoo b.v. wanneer van Gierighen
Gerril" wordt gezegd:
By ia soo anxstelijeken moy,
Men vreest dat men hum siet;
Sjjn vaer heeft brieven van octroy,
Men macht uadrucken niet."
Onder Brederode's Minneliedjes zijn er verscheidene, die men mi 1103
met genoegen eal lezen. Als dj plaatsruimte het mij toestond, zou ik
dien Zang fok sieje wel, Al gaeje snel, U in het boschvertrecken" willen
overschrijven. Hooft zou zich over dit gedicht niet hebben geschaamd.
Algemeen bekend is misschien het Liedeken, dat begint:
Al ben ie, schoon Liefje! niet machtigh rijclr,
t lek ben ten minsten als mijns ghelijck;
Wat geef ick om 't goet ?
Wat geef ick om 't goet ?
De beste rijckdommen legden in 't gemout.1'
Sommige Aendachtighe liederen ontleen en hunne grootste waarde aan
de verzuchtingen, aie de dichter er in slaakt over zichz^lven. Maar
daarover ia hierboven reeds gesproken. Ik wnsch nog slechts een paar
coupletjes uit een der schoonste Aendachtighe liedereu over te nemer?,
waaruit zal blijken, dat Brederode's talent niet uitsluitend bestond in
het weergeven van straattaal:
n*t Sonnetje steeckt zija hoofjen op,
En bealaet der bergen top
Met zijn licbjes;
Wat gesichjes,
Wat verschietjes verd' en flauw
Dommeltcr tusschen 't groen en blauw.
't Vochtige boompje blinckt verciert,
't Vrolyck Vinckjo tiereliert
Op de tackjes,
Wilt en raackjes;
En weer strackjes op een aêr
Huppeltet met zijn weder-paer.
D'Iiemelen worden meer begroet
Van de diertjes kleyn en soet,
Als van menschen.
Die maer wenschen
Nae het aerts vergancklijck goet,
Dat men biei doch al laten moet."
16 MAART.
Deze Lentemaandsdatum, die mrjt guldon letters in de noderlandsche
beschavingsgeschiedenis staat aangetoekend, kreeg dit jaar een hoogeren
luister, wijl het juist drio eeuwen geleden is, dat Gerbrand Adriaenssen
(met Dr. Samuel Coster, de schepper vaa het Kcderlandsche blij- eu
klr.chtspel), het daglicht zag.
't Is ecu aardig kalendariasch samentrcffen, dat juist op dien IGn Maart,
vier jaar vroeger, ecu ander Amsterdammer geboren werd (P. Cz. Hooft).
aan wien ouza verplichtingen vast niet geringer zijn, maar die in het
Eglentierken" de nieuw verrezen aristokratio vertegenwoordigde, gelijk
Breêroó er zich niet to schamen had over de harde met pikdraad ge«
meenzams handen zijns vaders Adriaon Cornelissen.
l'i'of. Ten Brink cioct ons opmerken, dat de aanteekening van dezen
schoenmaker, omtrent do geboorte en vroegtijdige dood van zijn zoon
Gerbrand, gcene sporen draagt van vaderlijk verdriet. De gissing is ge«
oorloofd, dat liet verdriet tot eea vroeger tijdperk dan dat vau liet over
lijden zal behoord hebben, al kan men Dr. Kollowijn volkomen toegeven,
dat devoten, en vooral zoogenoemdo bekeerlingen hun verleden vaak met
zwr-.rter kool teekenea dan de waarheid bun in de hand gaf.
Al de voortbrengsels van BreGroC zijn ons belangrijk: zijne driërlei
liedere:); zijn delikate klinkdichten; zijn tooneelstukkeu. Van de laatste
komen de kortste müliet best geslaagd voor.
Eet is onmogelijk te verwachten, dat een Hollandsen dichter van 1610
tot 1018 met de eischoa van liet geregelde Schouwtoneel" bekend zou
zijn; of ook maai- zorgen, dat zijn tooneelcharakters kousenneut doorge
voerd zouden wezen, en oordeelkundig op elkander afsteken.
De romantische dramaas van BreGroö, oin ze zoo eens te noemen, zijn
het zwaVst. Ilij trad daarbij buiten zich-zelven en zijne omgeving, en werd
theatraal. Daarbij zijn zijne alexandrijnen meestal van geringe qualiteit;
terwijl zijn knuttelvaorzen, mot hunne dubbel- en middenrijmen, ge
woonlijk zeer goed, bijna zoo goed zijn als die van Hooft.
Wie heolt dat vacrs bet eerst bij ons ingevoerd? Dat is een nog
onbeandwoord vraagstuk: maar die bet gedaan heeft was een aardige bol,
en had een goede nous. Immers tot in do XVIIIo Eeuw toa heeft men ia
dat losso metrum, zoo geschikt voor kluchtspeleu, gewerkt.
Wij bezitten geen enkele proeve van den aanleg of het talent van onzen
Breêrou als kunstschilder, als leerling van Francisco Badens: maar dat hij veel
met schilders verkeerd heeft blijkt hier eu daar, o. a. uit zijn rijm-brief aan
zijn beschermer CorneUs Jacobs Visscher, schilder en glaesschrijver op het
Eu'land". Het is dan ook niet gewaagd, te onderstellen, dat aan zijn
onmiskcnbaar letterkundig scliilderstalent het verkeer mot de broeders van
Sint Lucas, die in Itaiiü'len zegepraal van bet koloriet, van de heer
schappij des lichts (in ue nachtatukken enz.) waren gaan bijwonen, gofd
gal gedaan hebben; terwijl aan dcii anderen kant de dramatische schil
deringen van den populairen BreGroöook stellig hebben bijgedragen om
de koloristenschool onzer Halzen en Oataden op het ingöslagen pad te doen
voortgaan. Dat BreüVoO zich bewust was een naturalist te zyn, blijkt uit
'de Voor-redcn" van zijn Licdt-Boccxken": Verschoont my, ongeleerde
Le!cc broeder, en geaft den Dtiytsche wat toe: want ick heb, als een
schilder, de schildoi'-acHtige soreucke ghevolcht, die daer seyt: Het sijn
de leste schilders, dia 'cleven naast komen, en niet de geno die vooreen
gesstich dinghen houden hot stellen der standen buyten de nature, eu
het wringhea en buygen der geleden en ghcbeenderen, dio sy vaack to
onredeliok en buyten de loop dos behouriickheyts opschorten en omme
crommen."
liet is da vraag, of da auteur van den Warentr (Hooft), eu zelfs
die van Trijntje Cornciis (Lïuygeus), om van de klucht van Oene (Vos) te
zwijgen, voor deze studiën op het volksleven geen verplichting hadden
aan Bi'cüroó, dio niet alleen als Vaan dr ig bij de Ainsterdamsche schutterij
c er zal gedaan hebben aan den omganger", maar die, al bespot hij steeds
de boereu, toch blijkbaar veel mot nos bons villageois verkeerd had, en
in allen geval op de vischmarkt on elders in hooge mate thuis was. Trou
wens hat zijn soms de steélingcn, die hy op dea rug der boeren afranselt.
II i j erkent dat zolf.
Welkom, welkom was ons de XVIe Maart ??die ons, ia Hooft, den
tcürcn en zwierigcn liaderdichter, den ^eastigen brief-, den kunstigeri
historiosclirijver, liet middelpunt der XVIIe-eeuwsche dichtbeweging schonk,
on, iu Breêroó, dien loszinnigen, maar beminnclijken, geestigen en zelfs
oprecht godsdienstigen poëet beurteliiiga voor het schonwtronecJ, voor
den luit-, en voor den harpspeler.
Alb, Th,
BREDEROO-COMMISSIE.
(Mededeeling van den Secretaris.)
Het onvolledige bericht in de bladen omtrent bet uitstel der herdenking
behoeft, in de eerste plaats, aanvulling en toelichting.
Slechts schoorvoetend en door omstandigheden boven haar kracht ge
dwongen, is het Bureel tot dezen maatregel overgegaan.
Voornamelijk gold tegen het vasthouden aan de data van 10 en 17
Maart het bezwaar, dat een groot gedeelte der artisten, die hunne mede
werking tot da tooneclvoorstelling hadden toegezegd, op den oorspronke
lijk bepaalden dag niet beschikbaar waren. Dinsdag den 17 speelt Hel
Nede,rl. Tooneel in Den Haag en zijn dus ettelijke leden van het gezel
schap daar noodig. Deze reden is even overwegend als eenvoudig.
Dinsdag 31 Maart is het geheele gezelschap vrij. Het Bureel zal opdien
dag gebruik maken van den beloofden steun der artisten, en iiccft dus
de vertooning tot dien datum verschoven.
Om een noodlottige splitsing in de belangstelling van het publiek to
voorkomen, heeft het Bureel verder besloten het andere gedeelte der
feestviering eveneens uit te stollen, en dus het geheel bepaald op Maan
dag 30 en Diasdag 31 Maart.
liet spreekt vanaelf, dat de verlenging van den termijn, waarin de kun
stenaars zich tot liua uiterst moeilijke taak kunnen voorbereiden,
geens