Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
zins te versmaden i?.
Het Bureel vertrouwt dat mon Laar zienswijze, om hei zwaarste te
laten wegen wat het zwaarste is,-volkomen-zal billijken.
In eene onlangs gehouden al<rctnecne vergadering heeft de Commissie
zich geheel met de opvatting van het Bureel vereenigd.
De commissie voor de tooneelvertooning heeft, zooals bericht is, hare
keuze bepaald op Bet Moortje, blijspel in vijf bedrijven.
Vele stemmen zijn uit de Algemeene Commissie en daar buiten opgegaan,
die in plaats van dit stuk den Spaansclie Brabander begeerden. Een
enkel woord van toelichting der keuze van de sub-commissie is daarom
niet overbodig.
Na langdurige beraadslaging is deze commissie eenstemmig van oordeel
dat de tooneelwaarde van Het Moortje die van zijn mededinger overtreft,
en dat deze eigenschap boven alles door een gemengd schouwburgpubliek
wordt verlangd. Zeker zou uit de dramatische nalatenschap een voortref
felijk Spsctacle coupékunnen worden samengesteld; een voorstelling
waarvan hot letterkundige gehalte grooter zou zijn dan de vertooning
van Het Moortje, maar dat geenszins het vermogen zou bezitten eenige
honderden toeschouwers bezig to houden en te vermaken.
Het zijn dus bloot bezwaren van uitvoering geweest, die het programma
der Commissie hebben doen vaststellen en vasthouden. Zij sluit zich ove
rigens gaarne aan bij de oude en verspreide meening, dat de De Spaan'
ScJiS Brabander het meesterstuk van Brcderoo moet genoemd worden.
De sturliën voor do vci-tooning van Het Moortje zijn in vollen gang.
I)e commissie ondervindt bij artisten en regie groote toewijdingen verzuimt
op hare beurt niet van hetgeen den moeielijken arbeid der spelers ver
lichten kan.
Het publiek, bij alle samenwerking als deze de onmisbare DriitCV in
Euncle, zal wel niet nalaten den uitslag te waardcercn.
Do verrichtingen der andere eub-commissitc, uit den aard der zake
minder omvattend, zijn reeds in het vorige bericht medegedeeld.
Het waarborgfonds, groot f 1000, is ruim volteekend.
Zoo spoedig mogelijk zal een uitvoerig programma worden openbaar
gemaakt, waarin de bijzonderheden der herdenking zullen worden opge
nomen.
Tot den feestmaaltijd bij Couturier op 30 Maart zullen worden
uitgcr.oodigd de kunstenaars, die voor do verschillende uitvoeringen hunne
talenten beschikbaar stellen.
De uitgave van Brederoo'a werken door Gebrs. Biuger vordert,
evenzoo het feestnummer van Oud-Holland.
De eerste aflevering der Werken zal spoedig het licht zien.
Ten slotte een aanvulling. Bij de medewerkers aan de nieuws editie
der Werken is verzuimd te melden de heer Dr. J. te Winkel. Daaren
tegen moot de Commissie voor de Tooneelvertooniug het verlies betreuren
van den heer J. H. Eüssing, die om een persoonlijke zaak, buiten de
Commissie als zoodanig oia, zijn ontslag heeft genomen. Intusschen blijft
de heer Rössing, gelijk hij reeds doende was, zijn hooggewaardeerde
medewerking verleenen aan de voorbereiding van Het Moortje.
De heer mr. J. E. Banck heeft de commissie verlaten wegens de keuze
van Het Moortje; de heer mr. J. N. van Hall wegens het uirstel, dat
bepaald ia geworden vóór dat de algemcene Commissie geraadpleegd was.
MOEDER EN KIND.
(Naar het Fransch, van: Eugène Manuel)<
O, menigmaal gaf 'k op mijn weg, in de avondstond
Een aalmoes aan een vrouw, die 'k immer beeillend vond,
Zeer haveloos gekleed, sloop de arme in wind en weder
Steeds heimelijk, als waar' ze een schaduw, op en neder,
Zij was schier uitgeteerd; 't gelaat vol bange zorg,
In de armen droeg ze een kind, dat zij voor 't oog verborg;
Een dierbren last, wien slechts armzaalge lompen dekten;
Wien sneeuw noch regen uit zijn zoete sluimring wekten;
Die felle kou en droeve ontbering had getart,
Die warmte en liefde vond, aan 't zorgvol mocderhart.
Al beedlend strekte zij haar hand, snel gleed zij Lenon
Langs de oude muren, flauw door ?t verre licht beschenen.
Stilzwijgend, smeekend kwam zij naderbij, en deed
Slechts met beur blik, een schets van 't schier ondeelbaar leed,
Bij die tafreelen krimpt het hart ineen. Bewogen
Bood ieder haar een blijk van innig mededoogen.
'k Heb menig stonde reeds, 'k heb menig langen nacht
Met weemoed aan dat droef vertoon der straat gedacht}
Zal 'kverder gaan, helaas? En zal men 'tmedelijdeu
Verwenschen door mijn schets, wellicht met kracht bestrijden?
Zal 'tin des menschen hart, een al te vruchtbaar zaad
Van wantrouw strooien ? Acb, ging slechts n enkle daad
Van liefde en menschenmin, door mijn verhaal verloren;
Deed zich n enkle stem van bittron afschuw hooren,
Bij armoede en ellend'; zoo 'tin n enkel hart,
Een wreede koelheid deed ontstaan voor 's menschen smart}
Deed ik, liefdadigheid, uw bron er min door vloeien,
't Zelfzuchtig koud gemoed van zelfvoldoening gloeien;
Onthield men door mijn woord, den bedelaar slechts n
Eén enkele penning... o, gewis, ik zweeg t Maar neen!
Waartoe steeds, wat in 't brein door honger was verrezen,
Verborgen? Peilen wij, ooi beter te genezen!
Ik haat een snood geveins, do naakte waarheid niet.
Kent men dan eerst de diepte, als 't oog den afgrond siet,
Het wekt ons zieleleed, maar 't stemt tot mededogen,
Ontsluiert zich de ellende eu armoe voor onze oogen.
O, geven we immer; Lukt de strik dien de arme ona spant,
i.i'jn oog1,
Wat no:d? Gesn onderzoek, waar smeekend 's monselien band
Zich tot ons richt. Is ni«t dca armen schaamte en lijden
Voldoende, dat wij hem een daad van liefde wijden?
En hadden wc ook vermoed, wat zich helaas ontplooit,
Verminderen wij daarom het Godlijk weldoen nooit !
Eon zeekren avond zag 'k die vrouw. Een twintig passen
Mij voor, vervolgde zij vol angst, met rtisselien
Gejaagden tred haar weg. Men ging haar schreden na!
Bevelend roepend, was een man der wet weldra
Van de overzij der straat, recht op haar aangekomen.
Nauw had de dienaar ruw de vrouw bij d' arm genomen,!
Toen door dien greep hst kleed, waar 't wezen, haar zoo waard
In rustte, 's moeders hand ontgleed!... 't Kind viel ter aard!
Het kind? Wel neen! Geen kreet der moeder deed zich hooren:
Slechts vodden, slordig sailrngebonden, gaan verloren !
Een windvlaag voert weldra het vormloos pakje heen,
En 't rolt tot aan het beekje al fladderend uiteen!
Nieuwsgierig kwam ik meer nabij, en zwijgend toonde
De agent mij d' omslagdoek waarin 't bedrog straks
'k Gevoelde mij, als daalde esn scheemrmg voor
En 'k wenschte, dat ik me in dat schaamt'oos tpal bedroog.
Hoewel men mij 't bestaan dier list reeds vaak verklaarde,
Beving me een walging, toen ik zelf het feit ontwaarde '.
Die lieve wichtjes, teer in moeders arm gevleid,
't Zijn vodden, lompen slechts ! . . . . O, droeve wcrklijkheid !
Wat naam geef 'k dat geveinsd gewern, d.it bitter klagen ?
Wee u, ellend! Durft gij dion heiligschennis wagen?
Wee n l door 't sehandlijk feit, klinkt luid een stem in 't hart:
Bedrog het sluimrend kind, bedrog der mocdren smart!"
'k Ging heen, en liet die vrouw haar rol ten einde spelca
Met den agent; vrij barsch Lij die soort tafcreclen,
Toen een gebroken stem 'mij bevend smeekte: ach, heer,
Vertoef! Ik zweer het u, 't is heden de eerste keer !
-Gelooft ge mij? zoo kom dan, volg mij, en gij vindt
Het andre; ja hij leeft, die kleine, want het kind
Wil leven ! 'k Voerde hem nog gistren me£; maar heden
Was 't bitter koud, en 't wicht heeft reeds zooveel geleden?,
Hij ziet er zwakjcns uit, helaas, en zoo hij hoes'-,
Is 't hartverscheurend aan te hooren ..... dus het moest,
Ik liet hem ditmaal thuis; het gold hier toch zijn leven,
Want zoo 'k hem in dat weer had meegevoerd, 't ware even
Of 'k hem wou doeden! Thans begrijpt ge wel, niet waar,
Waarom ik hem . . . waarom 'k dien anderen maakte . . . daar?
Ik bid u, laat mij vrij, Mijnheer! God zal 't u loonen;
Kom met mij mede en 'k zal u 't kind, het ware toonsn?"
Zij snikte, de arme vrouw, toen zij 't verhaal verbrak;
En ik ... ik deed als zij, 'k geloofde al wat zij sprak.'
A. B. W.
Men schrijft ons uit Kampen dd. 19 Maart. Wij hadden gisteren-avond
bet voorrecht, Mevrouw Lina Schneider in ons midden te zien en de
begaafde vrouw te hooren spreken over Maria Staart", zooals deze
zoowel door onzen landgenoot, den vorst onzes Dichters, Vondel, als door
dien der spreekster. Schiller, op het tooaeel was gebracht, of, daar
Vondels treurspel nooit is opgevoerd, tot de heldin eener tragedie was
gemaakt.
Daar Mevrouw Sclineider gloor het Bestuur van het hier gevestigde
Departement der Maatschappij tot Nuf van 'i A! gemeen'' tot het
vervullen eeiisr spreekbeurt was uitgcnoodigJ, voldeed zij ruin den wcnsc-hdes
Bestuurs' en hield zij hare voordrac'.it gelijk zij ons bij den aanvang
mededeelde: voor de allereerste maal baars levens! niet in h are maar
in onze Moedertaal. ' 't Zal wel onnoodig zijn Lier te treden in eenige
uiteenzetting van Mevrouw Schneiders beschouwingen over de
overeenstemming en 't verschil, over de deugden en gebreken der beide drama
tische werken. Evenmin behoeft het t f. worden gezegd, dat die beschou
wingen telkens werden toegelicht door de voordracht !der meest, tref
fende fragmenten aan de beide treurspelen ontleend een voordracht,
die het talent van Mevrouw Sclmeidcr ook van die zijden in schit
terend licht deed komen.
Op iets anders wenschen wij opmerkzaam te maken : op de proef na
melijk, die bier door Mevrouw Sclineider genomen werd, om voor
een zeer talrijk gehoor, en een zeer uitgelezen vergadering te spreken,
niet in het Hoogduitsch zooals zij tot hiertoe gewoon was maar
in ouza Nederlandsche taal. En dan mogen wij 't niet verbergen:
die proef is t en volle geslaagd! Was het en geen wonder!
cp allerlei wijs hoorbaar, dat de spreekster niet uit Nederlandschen
stam gesproten was ; kwam nu en dau zeker ook niet bevreemdend! een
enkel Germanisme om den hoek gluren ; over 't algemeen was het
Nederlandseh, dat wij hoorden, in booge mate onberispelijk, en getuigden
do fragmenten, die uit Vonders Treurspel werden voorgedragen, niet het
minst van Mevrouw Schneider's kennis van, en van liare liefde voor onze
Moedertaal.
De toejuiching, die haar bij 't einde harer lezing, zoowel als bij het
einde der geheele bijeenkomst, d. i. na de voordracht van een door haar
zelve vertaald fragment uit ten Kate's Schepping en van die Wallfalirt
nacli Kevelaer, van lleine ten deel vielen, gaven luide getuigenis van
't literarisch genot, dat er gesmaakt was en van den wenseh, die zeer
verre de meesten koesterden, dat het afscheid mocht wezen een t(d
teedersiens. ?, <A.