Historisch Archief 1877-1940
No. 405
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
G
niet maar zijn er ook grooter tegenvoeters dan ai-tisten en staatslui
denkbaar ?
Om te trachten de officieren te imponeeren, clie aan den disoh van
r.ismarck aten, en tevens orn eenige nuttige inlichtingen te verkrijgen,
wierp d'Hérisson, naar hij verhaalt, zich als lonlcvardicr op, en zijno
kunststukken legden hem geene windeieren. Hij had zich te voren, eer
hij aan de onderhandelingen van Versailles deelnam, met nietiger, onschul
diger zaken afgegeven. Na den 4en September, toen de keizerin het
hazenpad gekozen had, wist hij zich door den dikken en ioligen Picard",
minister van Financiën, te doen machtigen om van de zolders der Tuilerieën
een honderdtal kisten te halen en die, met allerlei toiletbenoodigdheden
van Eugónie opgepropt, naar Engeland te zenden. Hier weidt de
schrijver hij noemt zich emballeur par conviction" lang en
breed over die dame uit, hoe ernstig zij het opnam met haren titel van
souveraine a, la modo" en souvaraine de la mode", hoe zij tienmaal
ruimer gesortpor.l was in -japonnen, hoeden en alle mogelijke
snorrepijperijen dan de bost beklante modiste, enz. Er waren zooveel van die
kisten, dat ze vóór do omsingeling der ttad niet alle weg konden en
een vijftigtal bij den Oostenrijkschen gezant Metternich gedeponeerd
moesten worden, die zo nog in den lo'..-p van den zomer van 71 omUr
zijne berusting had. En 't grappigste van ds zaak is, dat de redding
dier weelderige garde-robe, welke ongetwijfeld door den brand van Mei
gehe?l zou te niet gegaan wjn, den ridderlijken ordonnans niet eens een
bedankje, Iniit s'n:m een mooie doekspeld bezorgde. Eerst tien jaar
later kreeg lij omdat hij zijne rekening indiende! zijne belang
rijke verschotten aan. vracht en emballage vergoed.
Tot de fraaiste bladzijden van dit dagboek behooren de mededeelingen van
d'JIérisson betreftcndo generaal Troclni en diens houding tijdens het beleg,
Xoo statig nis liij in zijuo rodevoeringen en gesprekken was, zoo eenvou
dig was hij in 't huiselijk leven. Hij veroorloofde zich maar ne
uitspanr.ing: Eijnc pijp. Voor het eerst maken wij hier ook kennis met Mevrouw
Troela), eeii dier zorgzame wezens, die het woord zij aan Schiller
vullen met schatten de geurige laden,
draaien om 't snorrende rokken de draden"...,
cn die, ondanks de hooge betrekking van haar man, nooit en nergens te
'/.ien was, zoodat gedurende het beleg, op do persoonlijke vrienden van
iltn bewindvoerder na, eigenlijk niemand wist of deze getrouwd was dan
wel vrijgezel.
Het kan den vreemdeling niot pasaen na to gaan, in hoeverre het ver
wijt v.ia d'Hérisson steek houdt, als zou Troehu, van do onmogelijkheid
overtuigd om den ijzeren gordel te verbreken, to iingstvalïig het bloed
der Parijzenaars hebben willen sparen. Donli al is hot gegrond, dan heeft
co ouds patroon" van dan ordonnans-oiticier stellige dubbel en dwars
voor d' misrekening geboft, toen hij eensklaps zijne luisterrijke loopbaan
vaarwel zeide en zich terugtrok in 't ge\vone leven, ja schier in afzonde
ring en armoede cene armoede te eervoller voor \vie als hij over zooveel
luiiuoenen de^beschikking heeft gehad en slechts ?.ijne hand bad behoeven
uit to slêkca om de hulde, in contanten, van heel een volk te verwerven.
't Is goed zegt een criticus naar aanleiding der uitgaaf, en wij nemen
de lofuiting gaarns over 't is goed om zoo dikwijls bet beleg van
l'arijs ter spraak komt, zich te herinneren, dat heeft de OQiiog van
]870/71 oen Judas-Bazaine voortgebracht, wij er ook ec-n Cinciunatus aan
te danken hebben. . P.
MOEDER EN KIND.
(Naar het Fransch, van: Eugène Manuol). (!)
O, menigmaal gaf 'k op mijn weg, in cle avondstond
Een aalmoes aan een vrouw, dio 'k immer beedlend vond.
Zeer haveloos gekleed, sloop de arme in wind en weder
Steeds heimelijk, als waar' ze een schaduw, op en neder.
/.ij was schier uitgeteerd; :fc gelaat vol -bange zorg;
In de armen droeg ze oen kind, dat zij voor 't oog verbor?
Een dierbren last, dien slechts armzaalgo lompen dekten:
Dien sneeuw noch regen uit zijn zoete sluimring wekten;
Die felle kou en droeve ontbering had getart,
Die warmte cn liefde vond, aan 'tzorgvol moederhart.
Al beodlend strekte zij haar hand. Snel gleed zij henen
Langs de oude muren, flauw door 't verre licht beschenen.
Stilzwijgend, smeekend kwam, zij naderbij, en bood
Slechts met hcur blik, een schets van diepe ellend' en nood,
Bij die tafreelen krimpt het hart ineen. Bewogen
Gaf ieder haar een blijk van innig mededoogen.
'k Heb menig stondo reeds, 'k heb menig langen nacht
Met weemoed aan dat droef vertoon der straat gedacht!
2al 'k verder gaan, helaas? En zal men 't medelijden.
Door d'indruk van mijn schets, wellicht met kracht bestrijden V
Zal 'k in des menschen hart, een al te vruchtbaar zaad
Van wantrouw strooien? Ach, ging slechts n enkle daad
Van liefde cn menschenmin, door mijn verhaal verloren;
Deed zich n cnkle stem van bittren afschuw hooren,
Bij armoede en ellend'; zoo 'tin n eukel hart,
Een wreede koelheid deed ontstaan voor 's raecschen smart;
Deed ik, liefdadigheid, uw bron er mia door vloeien,
"t Zelfzuchtig koud gemoed van zelfvoldoening gloeien;
Onthield men door mijn woord, den bedelaar slechts n,
Eén enkla penning... o, gewis, ik zweeg! Maar neen!
Waarloe steeds, wat in 't brein door honger was verrezen,
Verborgen'? Peilen wij, om beter te genezen!
'k Haat slechts een snood geveiap, do r.aakte waarheid niet.
Kent men dun eerst de diepte, als 't oog den afgrond ziet....
Het wekt ons zieleleed, maar 't stemt tot mededogen,
Omsluiert zich de ellende en armoe voor onze oogen.
O, geven we immer; lukt de strik dien de arme ons spant,
V/at nood? Geen onderzoek, waar smeekend 's menschen hand
Zich tot ons wendt. Is niet des armen schaamte en lijden
Voldoende, dat wij hem een daad van liefde wijden?
En hadden we ook vermoed, wat zich helaas ontplooit,
Vermindren wij daarom het Godlijk weldoen nooit!
Een zeekren avond zag 'k die vrouw. Een twintig passen
Mij voor, vervolgde zij zoo 't scheen vol angst met rassclien,
Gejaagdeu tred haar weg. Men ging haar schreden na!
Bevelend roepend, was een man der wet weldra
Van de overzij der straat, recht op haar aangekomen,
Nauw had de dienaar ruw de vrouw bij d' arm genomen,
Toen door dien greep, het kleed, waar 't wezen, baar zoo waard,
In rustte, 's moeders hand ontgleed!... 't Kind viel ter aard!
liet kind? Wel neen! Geen kreet der moeder doet zich hooren.
Slechts vodden, slordig safimgebonden, gaan verloren!
Een windvlaag voert weldra het vormloos pakje heen,
En 't rolt tot aan het beekje al fladderend uiteen!
Nieuwsgierig kwam ik meer nabij, en zwijgend toondo
De agent mij d' omslagdoek, waarin 't bedrog straks woonde.
'k Gevoelde mij, als daalde een scheemriiig voor mijn oog,
En 'k wenschte, dat ik me in dat schaatntloos spel bedroog.
Hoewel men mij 't bestaan dier list reeds vaak verklaarde,
Beving me een walging, toen ik zelf het feit ontwaarde!
Die wichtjes, trouw beschermd door moeders teederheid,
't. Zijn vodden, lompen slechts!... O, droeve werklijkheid!
V/at naam geef 'k dat geveinsd geween, dat bitter klagen ?
Wee u, ellend! Gij durft die heiligschennis wagen?
Wee u', door 't schandlijk feit, klinkt luid eon stem in 't hart:
Bedrog het sluimrend kind, bedrog der moedren smart!"
'k Ging heen, en liet dia vrouw haar rol ten einde spelen
Met dan agont vrij barsch bij die soort tafereelon
Tosn een gebreken stem mij bevend smeekte: ach, heer,
., Vertoef! Ik zweer het u, 't is heden de eerste keer!
Gelooft ge mij? zoo koni dan, volg mij, en gij vindt
..Het andre; ja hij leeft, die kleine, want. het kind
Wil leven! 'kVoerde hem nog gisteren mee; maar heden
.,Wa3 't bitter koud, en 't wicht heeft reeds zooveel goleclen;
..Hij ziet er zwakjes uit, helaas, en zoo hij hoest,
..Is :t hartverscheurend aan te hooren dus het moest,
Ik liet hem ditmaal thuis, want iaier gold het zijn leven;
Had 'k in dat barre weer hem meegevoerd, 't ware even
Of 'k hem wou dooden! Thans begrijpt ge wel, niet waai',
Waarom ik hem.... waarom 'kdien andren maakte... daar!
Ik bid u, laat mij vrij, mijnheer! God zal 't u loonen;
Kom met mij mede en 'k zal u 't kind, het ware toonen J"
En snikkend staakte zij 't verhaal; een traan ontviel
Haar oog... en :k deed als gij, 'k geloofde d' arme ziel,
(i) Herplaatst wagons misstelling)
& e.
SONNET.
Wanneer do lente komt met al haar zegeningen,
Met frisch en geurig groen, met rozen en jasmijn.
Met vroolijk voogleulied, niet heldren zonneschijn,
Met bonte kleurenpracht in duizend mengelingen :
Dan snel ik haar te moet, om helder mee te zingen
In d' ouden, schoonen zan» op dit natuurfestijn;
De schepping schijnt mij dan het schoonst getooid te zijn,
Of zij den minnaar wacht, die naar heur hand komt dingen,
Mij wordt het hart zoo blij, als ik de lente groet,
Haar geur en kleur geniet, haar licht en glans en glocJ,
Ea door de velden dwaal, waar ik haar heen zie zweven,
Mij voert zg in mijn geest mijn jeugd weer tegemoet,
Die dagen van genot, vol heldren zonnegloed,
Dien lieven lentetijd, den cchoousten van ons leven.
16 Maart '85. T. Placidus.
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
Do iiort ca elkander verschenen Engelsche vertalingen van VofsieiigHMt en
Majoor F,-a;is schijnen den Engelschen eon goeden duuic van onze Icttei-konde ta
geven. Hogen wij deze twee werken, zegt Tho Atlienaeum," tot maatstaf van
en liollanuschen roman nemen, dan ia hot ontegenzeggelijk de moeite waard, dat
Wij dezen rijten ader nog wat langer exploitcercn. Hot blad noemt verder de heldin
van het laatst verschenen werk, Major I'rank, een KOOI- artistieke schepping. Hoe
wel niet een geheel nieuwo vorschijnins in de romanlectuur, heef; rt'ij allerlei
kal-akteïtrekken, die haar verruukeliik frisoli, aantrekkelijk en pikant maken on daar»
bij geeft zij een zeer gelukkigo veraoniging van hst engelsche en hollandaobe type
ta aanschouwen. Da engoUcljs vertaling wordt een goede gcnoem'.