De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 5 april pagina 10

5 april 1885 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 406 Maar zij snikte steeds: »Laat mij niet alleen, o laat mij niet alleen!" Hij moest zich eindelijk met geweld uit haar teedere armen losmaken. Zwijgend drukte hij zijn vader de hand en snelde naar buiten. Op straat hoorde hij het openen van esn venster en AnneUe's stem die hem toeriep: »Keer terug!" Hij bleef staan zag om, riep nog eenmaal » vaarwel," toen spoedde hij zich met versnelden tred naar de Place Royale. Eer de trein nog wegstoomde, verscheen haastig een slanke blonde man, in een pels gehuld, op het perron. »De Sterny!" riep Gesa bewogen. »Nu je hadt me toch verwacht hoop ik , ik heb mij moeten haasten om je nog even te treffen. Je begrijpt tod), dat ik je niet wilde laten vertrekken, zonder je voor 't laatst goede wis te hebben gewenscht." De conducteurs begonnen de portieren toe te slaan Gesa moest instijgen. »Goed succes! daaraan zal het je niet ontbreken," riep De Sferny. Gesa boog zich nog even uit het portier; »duizend maal dank voor al je goedheid", riep hij, B en wanneer je eenigszins kunt, ga dan morgen eens zien. hoe zij het maakt....! »Ik zal haar je laatste groeten brengen!" riep De Slerny en hij wuifde hem nog eens lachend vaarwel, tosa de trein weg stoomde. Zoo, lachend, vriendelijk en deelnemend verloor Gesa zijn vriend uit het gezicht en zoo was de herinnering die hij aan hem behield, XV. Ten gevolge der in alle zuidelijke staten en ook in Brazili afgebroken gele koorts, verliet Mazinsky en zijn gevolg Amerika eerder dan men verwacht had. Voorzien van zijn door dit on geval een weinig verminderd honorarium, n bundel schitterende recensies en eenige snuisterijen uit New-York voor Annetle, begaf Gesa zich aan boord van de «Arcadia", die fllazinsky en zijn ge zelschap weder naar het moederland zou voeren. Hoe verheugde hij zich op het weerzien van zijn kleine Annclte! Zij had er zoo slecht uitgezien, toen hij Brussel verliet, zij was zoo ontroostbaar geweest bij het afscheid wat zou hij haar nu verrassen door zijn plotselinge terugkomst! Wat zou zij ver wonderd zijn ! Menigmaal werd hij 's nachts luid juichend wakker met haar nasm op de lippen. De geheele troep wist, waarom hij zich zoo naar huis spoedde. HU werd nooit moede van Annette te vertellen, van Annette en van De Sterny; en daar hij bij al zijn rcisgenooten zeer be mind was, gevoelden allen groots belangstelling voor zijn bruid. Van De Sterny echter wilden zij niets weten, en een oude violoncellist, die zich bijzonder aan G;;S3 gehecht had, zeide waar schuwend: »Neem je in acht voor hem, hij kan iemand leelijk beet hebben, die mijnheer!" Gesa nam hem oit echter zeer kwalijk, en zeide het ook ronduit, maar de violoncellist Jachtte bij zichzelf, als iemand, die er meer van weet. Onder de vrouwelijke leden van het gezelschap was een zekere Giuseppina D..., een bleeke sylphide met weelderig rood haar, dat wanneer zij 't losmaakte, tot op da voeten hing. Haar buiten gewoon donkere oogen, haar kort nou-je en groote mond gaven haar een weinig het voorkomen van een doodshoofd, maar toch ontbrak hei, haar niet nan een zekere bevalligheid. Vooral haar lachje was bekoorlijk, en zij lachte steeds, zooals menschen doen die eigenlijk in niets meer vreugde vindon. Met haar sprak Gesa 't meest over zijn bruid. Zij hoorde hem steeds vriendelijk aan en dikwijls weende zij er bij. Zij was de sopraanzaugeres van het gezelschap en leefde in de grootste vijandschap met de alt zangeres, die met den tenor gehuwd, daarbij zeer ijverzuchtig en zeer trotsch op haar deugd was. In Pjrijs ging het gezelschap uiteen en bij het afscheid nemen sloeg Giuseppina haar beide armen om Gesa's hals en kuste hem. Dit nu had de deugdzame altzangeres ook godaun; maar Giu seppina fluisterde daarbij: »die kus is voor u met mijn hartelijken gelukwensch en dit" zij overhandigde hem hierbij een klein gouden kruis »dit is voor uw bruid met den zegen mijner moeder, die er nog op rust. Ik heb het gekregen toen ik mijn eerste communie deed en het is het eenige van wat mij toebe hoort, da? uw bruid waardig is!" Eenige der l«eeren van 'f. ge zelschap beloofden hem op zijn bruiloft te sullen komen. Eindelijk had hij van iedereen als-heid genomen en verliet Parijs. [Iet was in de laatste helft van Juni en Heilige Sacramentsdag. Aan elk slation waar de trein voorbij kwam, zag men. in 't wit gekleede jonge meisjes een enkele maal zells zag men in de verte een processie voorbijtrekken; zacht ruischten de lofliederen der geloovigen door de lucht en bereikten het oor der reizigers, trillend als een koor van luchtgeesten. Laat in den namiddag kwam hij in Brussel aan, sprong dadelijk in een rijtuig en liet zich naai1 den hoek der Rue Montagne de la Cour brengen. Het rijtuig rolde langzaam door de straten, hortend en stootend zooals de Brusselsche vigilantes gewoon zijn. De vochtige dorapige zwoelheid, aan de zomers in het noorden ejgen, hing over de stad. De lucht had iets verstikkends, iets gedrukts als in een broeikas of een te warm gestookte kamer, niets bewoog zich slechts da hoogste toppen der lindeboomen op de Boulevards ruischten zacht. Uit den grond stegen vochtige dampen op, de overblijfsels van den regen van den vorigen dag, en aan den horizon stapelden zich zware wolken op tot een nieuw onweder. De geur van wierook en brandende waskaarsen vervulde de atmosfeer het was de geur van den Heiligen Sacramentsdag! Tegen de muran van enkele huizen stonden nog.de altaren, die men ter eere van dien dag gebouwd had het groen, waarmee zij versierd waren, was verdord en de bloemen verwelkt. Welriekende rozen, teedere heliotropen en bescheiden reseda's lagen vertrapt op het plaveisel. Toen Gesa op de Place Royale uitsteeg, zag hij een vrouw, gehuld in een bonte shawl en met een ouden ofschoon met kleurig lint versierden hoed zich haastig bukken naar de verwelkte bloemen. Zij was eene van die, welke zich verschuilen wanneer de proces sies voorbijkomen; zij woonde in de Rue Ravestein en Gesa kende haar. Medelijdend als altijd tastte hij in zijn zak en gat haar een 20-francssluk; zij zag op, keek hem strak aan, dankte en wendde plotseling haar geblanket gelaat van hem af. Hij bereikte de Rue Uaveatein. Verpestende dampen stegen uit de goot op een zwerm van muggen verduisterde do lucht het Ghristusbeeld zag treuriger dan ooit. Allen herkenden hem en groetten hem, de magere uitgehongerde honden kwispelslaarten, enkelen zelfs kwamen hem de hond likken. »Er is niemand thuis," riep de groentevrouw, die in den kelder onder Deliieo's huis woonde, B niemand, mijnheer noch de juffrouw!" »Zijn zij misschien uit de stad?" vroeg Gesa teleurgesteld. »}>eca dat gelool ik niet. De juffrouw zal wel gauw thuis komen, want ais ik mij niet vergis, is zij naar de kerk gegaan en om dezen tijd worden de kerken gesloten. Misschien vindt u haar nog in de Ste. Gudule!" Gesa snelde weg achter hem vormden zich kleine groepjes de buurvrouwen uit de Rue Ravestein lachten. XVI. Op een kleine verhevenheid, van woar zich straalsgewijze tallooze stralen en stegen uitstrekten, verheft zich de Ste. Gudule! Licht en bevallig en tevens statig en trotsch rijst zij boven de stad uit, waarin de schimmen van E^mont en Hoorne rondwaren; hare muren zijn zwart als droeg zij rouw over de misdaden welke in naam van den godsdienst zijn bedreven en in hare koele ruimte heerschte een dompige atmosfeer, als van een grafkelder. Gesa trad binnen. Ilat was duister: zwarte schaduwen be dekten de oude bruine kerkbanken en de lichtere matten stoelen. Slechts weinige menschen bevonden zich nog in de kerk, en aanvankelijk zag Gesa te vergeefs naar zijn bruid om. Hij zag een paar oude vrouwen, een kind met een blauw schort, dat met moeite op de teenen moest staan om het wij waterbakje te kunnen bereiken, twee bedelaars aan de deur, dat was alles. Geen priester stond meer bij het altaar, de dienst was afgeloopen.... Het kind was weggetrippeld, de vrouwen waren verdwenen. Voor 't laatst wierp hij nog een onderzoekenden blik door de kerk, toen na derde hij het hoogaltaar om een kort gebed te doen. Want niettegenstaande het fantastische pantheïsme, waarin Delilio hem had opgevoed, was er nog een sterke voorliefde voor het Catholicisrae in hem overgebleven, waarschijnlijk het erfdeel zijner moeder. Daar hoorde hij plotseling een geluid een zucht. !n de diepe schemering bijna voor zijn voeten, lag een vrouwengestolte geknield.... Een zalig gevoel doorstroomde hem, AnneUel" fluisterde hij, »Annelte!" Zij trad uit de duisternis te voorschijn, zag hem aan; uitte sen kreet van angst en omklemde sidderend een der zuilen. B Annette, wat is dot?" riep hij ontzet, bijna toornig, »ben je

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl