Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 407
w
>En hier heb je me van Nizza verteld van de Engelbaai l"
Weder glimlachte hij en weder gingen zij verder. Zij kwamen
bij een standbeeld sbier heb je me de villa in Vordighera
geschonken. Weet je nog wel? Wat hebben wij een
luchtkasteelen gebouwd wonderschoone luchtkasteelen!" zeide het
meisje.
Het ritselen der bladeren werd sterker. Zij boog het hoofd
achterover en zag Gesa als in een droom aan. «Niemand kan ons
hier Kien," fluisterde zij, «geef mij een kus!" en zij reikte hem
haar lippen. Hij kuste ze lang, innig en gloeiend; zij glimlachte
>nog eens!" fluisterde zij, zoo zacht, dat haar stem met het rit
selen der bladeren wegstierf.
Hij kuste haar nog eens en fluisterde toen: »nooit is het leven
mij zoo heerlijk toegeschenen als nu!"
Een sterker windvlaag ruischte door het loover. »Kom, wij
moeten naar huis gaan, anders overvalt ons het. onweder," zeide
zij en haar stem klonk plotseling hard. Zij keerden naar huis terug.
XVII.
»Ik verlang niet dat je hét zult dragen, maar houd het ineere
als een reliquie," had Gesa tot zijn bruid gezegd, toen hij haar
het kruis van (jiuseppina overhandigde. Het was het beste wat
zij bezat."
Hij had Annette verhaald van de bleeke zangeres en von de
aandoenlijke woorden, waarmee zij hem liet geschenk gegeven
had, en Annetle had het kruis gekust op den drempel harer
woning, waar zij afscheid von hem nam. «Vader komt van avond
niet voor. middernacht thuis," zeide zij. »Vaar wel," en hij had
haar daarbij wel eerst verlangend aangezien, maar zich toen bij
haar besluit neergelegd. Met een teeder »tot morgen" had hij haar
verlaten.
Nu zat hij weder als vroeger in zijn klein kamorljo tegenover
no. 10, en dacht na over de gebeurtenissen van dien avond. Een
pijnlijk zoet gevoel doortintelde hem. Nog nooit was Annetle hem
zoo betooverend schoon voorgekomen, nog nooit was zij hem zoo
teeder en innig tegemoet getreden. De herinnering aan haar
lielclijken glimlach, aan hanr stralenden blik verwarmde zijn hart;
hoe schoon leek hem het leven aan haar zijde doorgebracht!
Maar zij was ziek. Een koude adem gleed plotseling over zijn
schoenen droom. Zij was ziek, zeer ziek haar tcedcrheid was
die eener scheidende, en haar schoonheid
Plotseling beving hem een vrceselijke angst. aiien hoorde men
het eerste gerommel van den donder en nog steeds zweefde in
de lucht die geur van verwelkte bloemen.
Hij zag naar builen, naar Annetle's venster; het was geopend
en haar hoofdje stak luisterend naar builen. Een bevallige zwarte
sultanette teekende zich at' op don door het maanlicht bestraalden
muur van het oude huis.
» Annetle", riep Gesa door de stille slroat, a Annetle".
Door de duisternis heen zag hij haar glimlachen;» goeden nacht",
fluisterde zij, legde haar beide kleine handen op de lippen on
wierp hem een kus toe. Toen verdween zij en doodsche stille
heerschte in de Rue Haveslein: Bedwelmd van geluk legde ook
Gesa zich ter ruste, en sliep in met haar naam op de lippen.
Het was nog geen vijl uur in den morgen toen een ongewone
levendigheid op straat Gesa deed ontwaken. Heftige stemmen,
haastige schreden klonken verward door elkander. Was er brand?
Steeds luider werd het gedruisch. Er was zeker iets gebeurd;
haastig kleedde hij zich ea snelde naar buiten.
Het was nog koel op straat; de grijze morgenlucht werd in
het oosten licht rood getint; de musschen op de daken tjüplen
luid. Voor het huis van Delileo stond een groepje menschen
haveloozc vrouwen, die zich den slaap uit de oogen wreven, eenige
arbeiders op weg naar hun werk. Als een troep roofvogels
stonden zij daar te luisteren, met gretige oogen en rekten de
halzen uit om maar goed te kunnen verstaan wat er verteld
werd. De groenvrouw voerde het woord, met al den trots van
iemand die iets vreeselijks zelf heeft bijgewoond. Gesa begreep
niet dadelijk wat er gebeurd was, hij vatte het eerst langzaam,
zeer langzaam.
Hij hoorde de groenvrouw zeggen: »Zooals ik zeg hebben zs
mijn jongen naar de apotheek gestuurd maar het is te laat....
veel te laat...."
«Heeft mijnheer Delileo een beroerte gehad?" vroeg Gesa ademloos.
»Mijn.... heer Delileo", herhaalden de vrouwen, en enkelen
wendden zich af.
«Annclto! " Het duizelde hem voor de oogen. »Wat....
wat kon er gebeurd zijn ?"
Half buiten zich zelf van angst vloog hij de trappen op, en
rukte de deur van het kamertje zijner bruid open. Hij kende
dit kamertje goed; het was hetzelfde dat hij jaren geleden met
zijn moeder bewoond had, maar nu was het sierlijk gemeubeld.
De oude Delileo zat op den rand van het kleine bed en staarde
in stomme vertwijfeling op iets, dat achter de witte gordijnen
verborgen lag.
»Vader!" riep Gesa.
De oude man rees op, hij beefde over al zijn leden, streek zich
met de hand over 't voorhoofd zijn oud gerimpeld gelaat was
nog dieper gegroefd.
»Heb medelijden!" stamelde hij met een gebroken onkenbare
stem. »IIeb medelijden... zij heeft geboet... zij is... dood!"
Gesa trok de gordijnen open... Daar op het witte kussen,
doodsbleek maar nog altijd schoon met den afscheidsglimlach
op de lippen, lag Annette!
Zij droeg het blauwe kleedje, waarin hij hoar nu veertien
maanden geleden voor 't eerst gezien had; het kruis van Giuseppina
hing om haar hals.
* **« *)§*?**??*
Er is een smart, zoo pijnlijk, dat geen hand zacht genoeg is
die aan te roeren; en zoo diep, dat geen hart haar kan peilen.
Zwijgend buigen wij het hoold als voor iets heiligs en in ons
medelijden mengt zich een gevoel van eerbied!
Hoe kon hij toornig op haar zijn, nu zij daar voor hem lag
in het lieve blauwe kleedje, waarvan iedere plooi hem scheen
toe te roepen: «Vergeef mij.... ik beroep mij niet. op onze
ontheiligde liefde maar op onze zoete, innige vriendschap
vergeef aan de zuster, wat de bruid jegens u misdreven heeft!"
Hoe kon hij toornig op haar zijn, met haar afschcidskus nog
op de lippen ? Zij had haar verlovingsring van den vinger ge
trokken en op haar tafeltje gelegd, met een briefje, waarop zij
met haar groot onbeholpen kinderlijk schrift geschreven had:
»Voor mijn lieven dierbaren broeder Gesa. God zegene hem
duizend maal!"
Hij stak den ring weder aan haar vinger en kuste de koude hand.
liet vreesclijk geheim van den dood, die ons van onxe geliefden
scheidt, is zoo onoplosbaar, dat wij den vollen omvang van ons
verlies niet begrijpen zoolang het dierbare lijk nog voor ons ligt.
Onwillekeurig schijnt het ons toe, als bemerken de dooden iederen
kleinen dienst dien wij hen bewijzen en deze gedachte is ons een
geruststelling, een troost.
De volle bitterheid van ons verlies bemerken wij eerst dan,
wanneer wij ons geluk begraven hebben, en wanneer het leven
met zijn alledaagsche p'ichten en behoeften tot ons komt en ons
beveelt: »slaak dien omgang niet den dood, ik, het leven, vorder
mijn recht!"
En zoo wacltlle ook Gesa nog de zwaarste smart, toen hij met.
zijn pleegvader van het kerkhof terugkwam waar zij hun beider
lieveling hadden achtergelaten, en hij in de kleine groene zilkamer
alles vond zooals gewoonlijk maar Annelte's kleine snuisterijen
waren weggeruimd en de tafel voor twee gedekt.
Zij zetten zich tegenover elkander, de ? oude journalist en de
jonge musicus, maar geen van beiden at. Gesa zat zwijgend
Delileo drukte hem nu en dan medelijdend de hand en fluisterde
s m ij n arme jongen!... mijn arme jongen!"
Plotseling richtte Gesa zijn groole oogen op het gelast van
hem, den grijsaard. »Wic was het, Vader?" vroeg hij dof.
De oude man sloeg de oogen neder, plukte zenuwachtig aan
zijn servet en stotterde: »Ik weet het niet l"
Gesa stoof op. B Vader!..,"
»lk wist van de gehoele zaak niets af.... zij heeft er mij niets
van verteld eerst sinds kort begon ik een vermoeden te krijgen....
een angst... hij werd meer en meer verlegen.
s Go hebt toch moeten merken dat Annette belang in iemand
stelde!" riep Gesa met toornigen blik en een blos van schaamte
op de wangen.
«Mijn hemel! het was een demonische invloed dien hij op
haar had...." maar hier zweeg de oude en zijn lippen sloten
zich vast op. elkander, als moest het vreeselijk geheim hem nooit
ontsnappen.
? ??»**??»»**?
De dagen volgden elkander eentonig en treurig op. De oude
Delileo had zijn bezigheden, maar Gesa zat in de groene woon
kamer en peinsde over den slag, die hem getroffen had zonder
ooit te zinspelen op zijn vertrek. Hij vreesde elke ontmoeting1
met een zijner vroegere bekenden, aan wie hij zooveel van zijn
geluk had verteld. Toch was er iemand naar wien hij verlangde,
en dat was De Sterny.