De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 12 april pagina 11

12 april 1885 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

. 407 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Sterny had altijd zulk een fijne bijna vrouwelijk teedere mtmier om iemand te begrijpen en te troosten! En bovendien, hem zou het niet verwonderen, hij had het immers altijd voorspeld ! 'Gesa vorschte De Sterny's verblijfplaats uit. Hij bevond zich in Engeland en daarheen zond Gesa hem een eenvoudigen, hartelijken brief, waarin hij zijn vriend Annelle's plotselingen dood mede deelde en aldus eindigde: «Schrijf het mij, wanneer ge weder naar Parijs terugkeert, ik zal me dan ook daarheen begeven, om zamen tékunnen werken. Je vriendschap is het eenige op de wereld, wat mij nog troost kan geven." Op dezen brief ontving hij geen antwoord. Hij ging dus nu weder bij Delileo inwonen en betrok Annette's kamertje. Eens terwijl hij voor haar schrijftafeltje zat, en in een der* laden naar een enveloppe zocht, vond hij tusschen een spleet de helft van een gescheurd briefje. Hij herkende het schrift van De Sferny: ......... bedwelmd van geluk. Om een uur in de RÜde la Montagne. Geheel de Uwe, Gesa las het briefje twee maal, toen zag hij op met een vertwijfelendén blik strekte de armen uit, alsof een kogel hem in 't hart had getroffen en zonk bewusteloos neder. ? *?»**????* « 'Een sluipende zenuwkoorts greep hem aan, verwoestte zijn ge zondheid en .vernietigde voor altijd de weinige geestkracht die hij ooit bezeten had. Toen hij na zijn herstelling weer voor 'teerst zijn kamertje op en neer kon loopen, greep hij dadelijk pen en inkt en begon een brief aan Delileo dien hij dadelijk weer verscheurde. Dit herhaalde zich eiken dag en wanneer Delileo, die hem in zijn ziekte als een moeder had verpleegd hem smeekte : » Wind je toch niet op, denk om je gezondheid!" dan zuchtte hij telkens: »het moet mij van 't hart !" en begon weer een nieuwen brief dien hij nooit wegzond. Eens op een dag kwam hij op de gedachte dat het niet paste over zoo iels te schrijven, en dat zijn eer hern gebood De Sterny mondeling om rekenschap te gaan vragen. Maar vóór hij dat doen kon moest zijn gezondheid hersteld zijn; van dien tijd af schreef hij geen brieven rncer. Zoo zclte hij zijn eenzaam leven voort, werkeloos en droevig en bij al zija smart voegde zich nog de gloeiende schaamte. Steeds vreesde hij iemand te zullen ontmoeten die hem naar zijn bruid zou vragen of naar zijn vrouw, en bij die gedachte alleen sïeeg het bloed hem naar de wangen en zelfs wanneer hij alleen thuis was bedekte hij het gelaat. Dacht hij aan den verleider dan beafde hij van woede en een vurige lust tot wraak kwam in hem op ; dan dacht hij weder aan al de vriendschap die de kunstenaar hem steeds bewezen had, aan zijn voorkomendheid en gewilligheid in den omgang, aan zijn hartelijke stem, en steunend sloeg hij de handen voor 't hoofd. Hij kon het nog niet begrijpen. En de dagen verliepen zonder dat hij De Sterny opzocht. Eea dwaze menschenschuwheid maakte zich van hem meester ; overdag verliet hij de woning van Delileo zelden, maar toen zijn gezondheid zoo goed als hersteld was, irmakte hij het tot een gewoonte 's nachts uit te gaan. Hij was nog jong en hij zocht een middel om zijn smart te verdooven; maar toch te midden der wildste uitspattingen zat hij daar bleek en zwijgend met een strak onbewegelijk gelaat. Dit woeste leven gaf hij echter spoedig op; zijn gewonde ziel zocht een ander pijnstillend middel ea langzamerhand gaf hij zich over aan den drank. De muziek verwaarloosde hij geheel, want iedere toon wekte herinneringen in hem op. Wanneer hij voor zijn brood had moeten werken, zou hij nooit zoo geheel te gronde zijn gegaan, maar het kapitaal, dat hij uit Amerika had meegebracht, stelde hem in staat te leven. Den ouden Delileo sneed het door de ziel, dat hij zijn lieveling zoo hopeloos zag lijden en dat zijn heerlijk talent zoo jammerlijk te niet ging, en wanneer hij hem eens een enkele maal vragen deed omtrent de toekomst, antwoordde Gesa steeds: Ik zal wel weer beginnen te werken, laat mij nog maar een poosje. ... het dcet mij te veel pijn!'' En steeds grooter werd zijn schuwheid en steeds dieper begroef hij zich in de vergetelheid van de Rue Ravestein, zooals zijn pleegvader het vóór hem gedaan had. In iedere groote stad zijn er straten zooals de Rue Ravestein; in Parijs vindt men er zelfs vele. Men vlucht daarheen wanneer men fiasco heeft gemaakt, of een groote smart heeft geleden, men verbergt zich daar voor den spot van vijanden, zoowel als voor het medelijden van vrienden dat medelijden, dat op zijn best genomen slechts een sentimenteele vorm van verachting is, men is niet voornemens zijn geheele leven op zulk een vergeten plek door te brengen men wil slechts zijn wonde den tijd gunnen om te genezen. Men maakt allerlei plannen gedurende deze vrijwillige ballingschap; men droomt er van eenmaal weder in de wereld op te treden en dan een schitterend succes te be halen droomen die nooit verwezenlijkt worden! Want zulke straten zijn graven, en hij die na vele jaren beproeft aan hun eenzaamheid te ontvluchten, wandelt tusschen de menschen, omgeven door een grailucht en zijn denkbeelden zijn even onbe grijpelijk voor hen alsof hij eene doode taal sprak. XIII. »De »Satan" is een der fraaiste scheppingen op muzikaal gebied, welke in den laalsten tijd zijn verschenen", verklaart de »Ind pendance Beige". »De s Satan" bavat gedeelten, die waarlijk classiek verdienen genoemd te worden" verzekeren de kunstenaars. «Hebt ge reeds gehoord van den enormen opgang, dien de »Satan" heeft gemaakt?" vraagt men elkaar in de groote zaal. De roem van den »Satan" dringt zelfs door tot de Rue Ravestein, en bereikt het oor vau den mislukten violist, die men nog nauwe lijks twaalf jaar geleden met Paganini had vergeleken, en die op dat oogenblik een der minste plaatsen in het orkest van het Théatre De la Monnaie inneemt. Ofschoon Delileo reeds lang dood is, woont Gesa nog steeds in hetzelfde oude huis. Het laatste gedeelte van zijn klein ver mogen heeft hij bij de langdurige ziekte van zijn pleegvader uitgegeven, en thans leeft hij zoo goed hij kan van zijn verdiensten. Door een zwaarmoedige traagheid overvallen, bovendien aan den drank verslaafd, bekruipt hem toch nu en dan de gedachte, dat hij weder iets ten uitvoer wil brengen als als , maar er komt altijd weer iels in den weg. .... Daar hoort hij van de aangekondigde opvoering van» Satan" onder leiding van de Stenay. Een ziedende toorn welt in hem op; hoe durft de Sterny het wagen naar Brussel te komen op gevaar af hem te ontmoeten! Dan zegt hij bitter tot zich zelf: Ach, De Sterny heeft mij al lang vergeten, zooals allen hij denkt misschien dat ik dood ben, hij zegt tot zich zelf «als Gesa van Zuylen nog leefde zou de wereld wel iets van hem gehoord hebben l" ken vlijmende smart doorwoelde hem de borst, een smart, die noch den dood zijner bruid, noch het verraad van zijn vriend gold de schim van zijn verspild, verloren talent grijnsde hem aan. »De B Satan" is een der fraaiste scheppingen op muzikaal gebied van den nieuweren tijd", herhaalde hij telkens bij zich zelf, «Onzin blague" voegde hij er bij. Met groote koelbloedigheid had hij reeds lang het scheppings talent van den kunstenaar »gewogen en te licht bevonden!" Met triomfantelijke minachting roept hij zich nu de onbeduidende fantasieën en transcriptie's van de Sterny in het geheugen, herinnert zich met hoeveel moeite de beroemde pianist jaren geleden de balletmuziek voor prinses L.... had gecomponeerd, ja het zelfs niet alleen had kunnen klaar krijgen, totdat Gesa ia de volheid zijner vriendschap het voor hem had afgemaakt. Het ballet was toen zeer in den smaak gevallen. En nu zou de Sterny zich werkelijk tot een componist van beteekenis ontwikkeld hebben? Nieuwsgierig onderzoekend, in bijna koortsachtige spanning ziet hij zija partij door, maar deze bevat meer rustteekens dan noten. De dag van de tweede repetitie is gekomen. Gesa was voor nemens geweest, zich even als de eerste maal wegens ziekte te laten verontschuldigen, maar hij kan zijn voornemen niet ten uitvoer brengen. Een raadselachtig, onbeschrijfelijk angstig gevoel trekt hem onwederstaanbaar naar de » Salie de la Grande Harmonie." Ditmaal zijn het niet alleen de jonge pianiste en de vriend van Rossini, die zich toegang tot de repetitie hebben weten te ver schaffen alle voornaamste muziekliefhebbers van Brussel zijn tegenwoordig alle muzikale dames zijn verschenen en bezetten de eerste reien van het parquet. Een eigenaardige bijna plechtige, stemming heerscht.... alle aanwezigen.zijn vol spanning en nieuws gierigheid, en daarbij voegt zich nog die stijfhoofdige geest tot oppositie, dat »niet gelooven kunnen" dat men over iedere buiten gewoon geprezen nieuwigheid uitspreekt. »IIet schijnt werkelijk subliem te zijn", zegt Graaf de Sylva, die van zijn vermoeiende diplomatieke loopbarn uitrustend, al zijn vrijen tijd besteed aan het bespelen der violoncel.» Werkelijk subliem,"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl