De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 12 april pagina 12

12 april 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. 407 lieVliaalt hij, zich tot de dames wendend: sik moet bekennen, dat ik de Sterny's talent niet zoo hoog had geschat!" »Ik waarachtig ook niet", bromt de vriend van Rossini; s hoe hij den »Satan" heeft kunnen componeeren begrijp ik niet; maar een meesterwerk is het, dat is zeker. Die melodieën die ons overmeesteren, meesleepen, die onze zenuwen doen trillen!.... het is faetooverende muziek!" »Dit is zeker, dat groote talenten tijd moeten hebben om te rijpen," verklaart graaf L...., »wonderkinderen brengen het zelden vcv in de wereld. Herinnert een der dames zich misschien nog dien kleinen Zigeuner, dien De Sterny eens op een avond bij ons heei't gebracht'.'" »Ja »cen klein bochelije met een gcgalonncerdcn rok", zegt een der dames. »Kegn, neen dat was een ander. Ik meen een mooien, Hinken jongen uit de Rue Ravestein" antwoordt de graaf. Geen dar dames kan het zich herinneren. »En wat was er van hem1?" vragen zij. »Niets bijzonders", antwoordt de graaf, sik wilde hem alleen aanhalen, a propos van wonderkinderen. Nog nooit heb ik fraaier hooren improviseeren en toch wat is er van hem geworden?' »Ja, wat is er van hem geworden?" herhalen de dames.... Op dit oogenMik hoort men eenige beweging?De Slcray betreedt het orkest. Men juicht hem toe, men buigt, men drukt hem de hand. Hij treedt voor zijn lessenaar, laat zija blik glijden over zijn muzikale hulptroepen?zij zijn voltallig. Plotseling wordt hij doodsbleek, de dirigeerstok valt hem uit de hand... hij zou wel willen vluchten... maar de blikken zijner voorname vriendinnen zijn op hem gevestigd... hij tikt tegen den lessenaar, en door de zaal weerklinkt de gezwollen openingsfuga van den «Satan". De toehoorders halen teleurgesteld de schouders op, Gesa van Zuylcn kan een spo tienden minachtenden glimlach niet weerhou den. Langzaam, angstig slaat hij de oogen op het. gelaat van don dirigent, van hem, die eens ziju alles was zijn God zijn wereld lullij glimlacht bitter. Daar zingt de alt haar eerste solo. Als door een clectrischen schok getroffen zien de toehoorders elkander aan, zij luisteren met ingehouden adem, maar ia grooter spanning dan zij a'ien, luistert de violist Gesa van Zuylcn. Een wonderlijk gevoel doorstroomt hem, een gevoel van frisschen levenslust, van bedwelmende zaligheid, het gevoel waarmede hij jaren geleden dat lied gesclireven hacl. Steeds opmerkzamer luistert hij. De stem der verontwaardiging heelt geen tijd om zich te doen hooren, zoo groot is het genot zijn werk te hooren uitvoeren. Het is hem als ware zija ziel hem weder geschonken. Hij wil slechts luisteren luisteren! Steeds luider worden de toejuichingen. Als in een droom speelt bij verder; lusschenbeide pijnlijk do schouders te zamen trekkend, wanneer een bombastische proeve van de Sterny's talent zijn oorspronkelijke schepping ontsiert. »Nu komt het schoonste", fluistert iemand onder 't publiek. »Dat moet een meesterstuk zijn, dat duet der verstoolcnen." Droevig klagend, weerklinken de stemmen der scheidenden zacht, onmerkbaar wegstervend mengt zich daartusschen het gezang van den engel en herinnert hen fluisterend aan hun voor eeuwig verloren geluk. Gesa luistert luistert zija viool zwijgt hij ziet het kleine groene vertrek, den glimlachendcn kunstenaar voor het klavier en naast hem het bekoorlijke kind, de handen in elkaar geslagen, het hoofdje gebogen als ware het plotseling te zwaar geworden »Nessun maggior dolore " fluistert hij. Het gcheele publiek juicht. Het orkest slaat op en applaudisseert, de liefhebbers dringen naar voren maar... wat gebeurt daar'? Hijgend, ademloos, het schuim op de lippen en woede in zijn blik dringt zich een violist door de rijen van het orkest, nadert den dirigent... «Schurk, moordenaar," roept hij en slaat hem met den strijkstok in 't gezicht dan zinkt hij bewusteloos neder. De Sterny wrijft zich met de hand over 't voorhoofd, en terwijl men den violist wegdraagt, zegt hij tot den nadertrcdendeu kapelmeester, met die tegenwoordigheid van geest, die den man van de wereld op het schavot heldenmoed schenkt: «Een plotselinge aanval van delirium iremens. Gij haclt er toch voor moeten zorgen, dai mij zulk een onaangename bejegening bespaard was gebleven!" De repetitie werd voortgezet. Men bracht den violist naar huis, en toen hij tot bezinning was gejigflien, z.o.cht Gesa dadejijk in alle kastea en lijsten naar liet origineele manuscript van zijn »Hel", waarvan hij De Sterny een afschrift had gegeven. Hij vond het manuscript niet alles wat hij vond waren de brokstukken van zijn opera, die hij nooit beëindigd had. XIX. Tusschen den boulevard extérieur, de «Boulevard des crimes" zooals het volk die noemt en de Buttes Montmartre ligt een gedeelte der stad, dat in afzondering voor de Rue Ravestein moet onderdoen, maar baar in ellende verre overtreft. Geen treurende Heiland strekt hier zijn gekruisigde armen uit, als wilde hij zeggen: ik had u zoo gaarne allen aan mijn borst verwarmt, maar gij hebt mij de handen vastgenageld ik ben machteloos'" Geen geschilderde kerkramcn glinsteren hier te midden van al de ellende en armoede. De ouclc kei k is afgebroken en de uieuwe nog in aanbouw. De eene oudheidkooper volgt hier op den anderea en uitdragersstalleijcs, meestal door waakzame honden beschermd, staan rij aan rij. Een eigenaardigheid van het Quartier Montmartre is deze, dat alles wat mon daar koopt gewikkeld wordt in oude courante», oude handschriften of beschreven muziekpapier. Overal ziet men eporen van vernietigde kuastenaarsloopbanen en de puinhoopen van ineengeslorto luchikasteelen. DQ ontelbare, armoedige pensions wemelen van jonge kunste* naars, die nooit iets zullen worden van ouden, die nooit iets geweest zijn. Tegen een achtergrond van lagen laster en morrende armoede teekenen zich de uiigeleerdc gestalten van afgematte idealisten. In zijne »petils poemes en prosc" beschrijft Baudelaire dvie mensdien, die van vermoeidheid bijna bezwijkend, maar zonder zich tegen hun last te verzeilen, drie onizahgehjke chimlèrcs op den rug dragen, drie groole grijnsende hersenschimmen, wier klaauwcn diep in hun vleesch geslagen zijn. Iedere kunstenaar in liet Quaiücr Morilmarlre draagt zijn cliimèiv; deze houdt hem staande, verdwijnt zij, dan is het ook met hem gedaan. Men ontmoet menigten van aanmatigende dwazen, maar tusschen die allen ziet men ook uu en dan een werkelijk groot maar veron gelukt kunstenaar, die een laatste poging doet om te leven en met bevende hand zijn naam in 't zand schrijft. Zoo droomen zij dan, en zien reikhalzend naar den Boulevard den weg van liet geluk; zij luisteren en wachten met de verteercnile hoop van een speler. ~, ?. p ft «???.?*????, Eens op een morgen kwam in een der kleinste pensions van de Rue de Sleinkeriruo ia liet Ouai'üerMontóai'tc, Gesa van Zuylcn zijn intrek nemen, iiij was naar Rinjs gekomen om de Jluc Raveslcin te onivluchten en omdat Parijs liet Galiforniëvoor kun stenaars is. Een tenorzanger, dien hij op reis ontmoet had, had hem dit adres gegeven. Het was een rustige plaats om te werken," had hij gezegd en Gesa wilde werken! Hij bezat nu duizend francs, de opbrengst eener Amati-viool, die een vroeger beschermer hem eens geschonken liarl. De viool was duizend francs meer waard geweest, inuar wat kwam dat er op aan. Hij had geld noodig, en voor dit verblijf in Parijs, waarvan hij zich zooveel voorstelde, zou hij olies ten offer hebben gebracht. ....Hij hoorde weer den donderenden bijval, dien men s'jn werk geschonken had, hij zag Da Sierny's nederbuigonde dank betuiging en dan klemde hij de honden ineen van woede, maar hij dwong zich weder tot kalmte. Hij wilde werken om den bedrieger zij a gestolen koningsmantcl van de schouders te rukken. Ieder waar talent had toch ten minste eenmaal in zijn leven een uur van zegepraal, en hij hij was geen talent, maar een genie. Hoe vrij ademde hij dien eersten dag na zijn aankomst in Parijs. Zijn nieuwe bekende, de tenorzanger, had hem gevraagd »of hij niet eens met hem een wandeling langs den werkelijken boulevard wilde doen". Daarmede bedoelde hij den Boulevard tusschen het nieuwe Uperagcbouw en de Madeleino. Gesa echter vreesde het drukke rumoer, en terwijl de zanger zich spoedde naar het gewoel van liet groole Parijs, met al de haast van een zooeven in de hoofdstad aangekomen provinciaal, begaf do violist zich naar w, Duttcs Wopimarii'c. (Wordt v

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl