Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 408
GERMINAL
van
Emile Zola.
(Slot.)
fc ben nu genaderd tot het vijfde gedeelte van Germinal":. do be«
Bfihrijving van een tocht der mijnwerkers naar Jean Bart. Zij dwingen
4aar de mijnwerkers den arbeid to staken, lialen de vuren uit, laten do
stoomketels ledig loopen, en snijden de kabels door.
Daarop trekt de teugellooze bende mannen en vrouwen, balf razend
geworden, naar de andere mijnen, waar ze eveneens het werken onmo«
gelijk maakt.
Tegen den avond in Möntsou teruggekomen, worden de werkstaters,
«tie voor het hnis van Henneleau samenscliolen, door de gendarmen
uit elkaar gejaagd.
Mijns inziens is Zola's kunst zelden grootscher en krachtiger geweest
dan in deze honderd bladzijden. Hoe sterk van kleur ook enkele scènes
mogen zijn, van onzedelijkheid is er geen questie zelfs in het aller»
ruwste blijft hij verheven.
! Een der franschc critici indien ik mij niet vergis, die van de «Figaro"
heeft gezegd, dat men onder sommige bladzijden van Gerraiual den naam
Dante zou kunnen zetten. Ik wensch eene aanhaling te doen, en laat
het dan aan den lezer over te oordeeleu of bovengenoemde criticus gelijk
heeft.
Zie hier hoe Zola de bende schildert:
Les femmes avaient paru, pres d'un millier de femmes aus cheveux
«pars, dépeignépar la course, aus guenüies montrant la peau nue, des
nuditós de femelles lasses d'enfanter des meurt-de-faim. tiuelques-unes
tenaient leur petit entre les bras, Ie soulevaient, l'agitaient, ainsi qu'un
tlrapeau de deuil et de vengeance. D'autres, plus jeuues, avec des gorges
gonflées de guerriires, brandissaient des biitons; tandis que les vieilles,
affretises, hurlaient si fort, que les cordes de leurs cous décharnt-s
sernblaient se rorapre. Et les hommes deboulèrent ensuite, deux mille
furienx, des galibots, des haveurs, des raecomrnodeurs, une rnasse compacte
qui ronlait d'im eeul bloc. serrée, confondue, au point, qu'on ue
distinguait ni les culottes déteintes, ni los tricots de laiue en loques, effacéa
dans la mêiae uniformitéterreuse. Les yeux brülaient, on voyait
eculement les trous des bouches noircs, chantant la Harseillaise, dont les
strophes se perdaient en un mugissement conius, accompagnépar lo
claquement des sabots sur la terre dure. Au-dessus des têtes, parmi la
herissement des bsrres de fer, une hache passa, portee toute droite; et
cetts hacho unirrue, qui «I-tait comme l'étendard de la bande, avait, dans
la ciel clair, Ie proiil aigu d'un coupcret de guillotine."
Na deze ongeregeldheden komt een regiment infanterie te Montson
om de orde te bewaren overal loopeu patrouilles en bij de mijnen en
het huis van Hennebean zijn posten uil-gezet.
Da mijnwerkers blijven volharden in hun verzet, en zelf:-; breidt do
werkstaking zioh meer en meer uit. Hei; is echter doodstil: meimud
?vertoont zich op straat, en de gehecle streek schijnt wel uitgestorven la
zijn. Et sous cette grande pais mornu-, dans eet entêtemci:t pass;.", se
btttant contre les fusiis, il y avait Li doucsur mcnteuse, i'oLéfeane
lorcae et patieute des fanves en eajre, les yeux sur Ie dompteur, tprCts ,
lui manger la nu que, s'il tonrnait Ie dos "
Etienne, die door de justitie wordt gezocht, houdt zich schuil in een
verlaten mijngang, toevallig door hem ontdekt. Slechts clea uaclits durft
hij uit zijn schuilplaats komen, cm betreffende alles inlichtingen te
verkrijgen, en wat hij hoort is treurig. Alles lijdt, onder de werkstaking;
verscheidene fabrieken worden gesloten, anderömoeten een gedeelte van
hun werkvolk ontslaan; in de mijnen van Möntsou vinden ernstige in
stortingen plaats, welke veel schade veroorzaken; en de mijnwerkers...
alles Wat zij bezitten, is te gelde gemaakt. lis n'avaient plus iïveiidre,
que leur peau, si entamée, si coiapromise, que personne n'cn aisrait
doniéun liard." Maar nog denkt niemand er aan zich het jnk weder op
de schouders te leggen. Het toenemen der ellende oefent zelfs een
nadeeligen invloed uit, en als Etienne, dio nu inziet, wat zijn werk is, er
over spreekt, dat men tot een vergelijk most zien te komen, vliegt, men
hem bijna aan. Zijn invloed begint ook te dalen, en het volk dat,
hem eerst bijna heeft vergood, ziet hem nu wantrouwend aan. Ein
delijk wil de menigte hem zelfs steenigen, en Etienne is genoodzaakt in
het, huis van Rasseneur te vluchten.
Ten einde rand, laat Hennebeau bclgische mijnwerkers overkomen.
Dit maakt het volk woedend, en op den dag, dat de Belden aan het
Werk zullen gaan, schoolt een bendo bij den ingang van de mijn samen.
Een zestigtal soldaten zijn daar onder bevel van een kapitein opge
steld. Het volk jouwt ze uit, doch da ai- de soldaten niets terug doen,
wordt het eindelijk overmoedig, en gooit met stukken steenkool naar.
de roodbroeken. EonigB soldaten worden gekwetst, en voordat de ka
pitein nog vuur" heeft gekommandeerd, gaan alle geweren al.
Verscheidenen vallen, ook Maheu, die een kogel in het hart heeft ga»
kregen, en het volk neemt in wilden angst de vlucht.
Desa gewaersciioten weerklinken zelfs tot, in Parij's; de tegenstanders
van het keizerrijk zijn zeer verontwaardigd, en de Vennootschap der
mijnen van Möntsou ontvangt het officicuse bevel, do werkstaking zoo
spoedig mogelijk te doen eindigen.
Hieraan wordt gevolg gegeven; de Vennootschap doet overal groots
billetten aanplakken, waarop staat, dat de werklieden weder aan het werk
kunnen .gaan, en dat, zoodra de arbeid is hervat, hunne grieven zullen
worden onderzocht.
De mijnwerkers, die den strijd niet langer kunnen voortzetten, bnipren
het hoofd. Een geweldige schok doet echter de Vennootschap nog
op hare grondvesten trillen, en Souvarine is do mait, die hora veroor
zaakt. Als hij hoort dat de mijnwerkers zullen toegeven, besluit hij de
mijn, di.e zooveel menaahenvleeseu heeft verslonden, ta vorwoes!e:i.
Hij daalt daartoe des r.achts ia de schacht af, en beschadigt zooveel
mogelijk de beschoeiing, welke het uitgestrekte onderaardsche water
Le Torrent" tegenhoudt,
Den volgenden morgen, als men druk in de mijn aan het werk is, bei'
zwijkt het houtwerk, en een waterval stort in de put neder.
liet meerendeel der werklieden weet zich nog te redden, maar een
twintigtal, waaronder Etienne en Catherine, blijven in de mjjn achter.
Badeloos nemen zij de vlucht, gevolgd door den stroom water, die al mee»
en meer stijgt en hen in alle gangen op de hielen zit.
Met sombere kracht beschrijft Zola hunne worsteling om het leven,
hoe verscheidenen sterven en eindelijk Etienne en Catherine alleen over
blijven. Hoog in de mijn hebben zij een schuilpaats gevonden,
waarhet water hen slechts tot aan do enkels komt. Dagen achtereen blij»
ven zij daar, terwijl men inmiddels van buiten af beproeft hen te redden,
Catherine sterft ten laatste van gebrek en als Etienne door de mijnwer
kers wordt gevonden is hij op het punt krankzinnig te worden.
Nog nimmer heeft Zola een werk geschreven, waarin zooveel personen
voorkomen, want behalve met. talrijke mijnwerkersgezïnnen, de Levaques,
Maheus, Pierrons, brengt hij ons als tegenstelling in kennis met de fa
milie van den directeur Hennebeau, en met de Grégoires, die op een bui
tenplaats la Piolaine" wonen, en warmpjes leven van do inkomsten, wel
ke ean aandeel in de mijn afwerpt.
Eiiüiiard Rod, die indertijd een merkwaardige studie over l'Assomoir
heeft geschreven, heeft onlangs gezegd, dat Gerniinal in waarde zou
hebben gewonnen, indien de schrijver zich alleen tot de mijnwerkers had
bepaald.
'Dit oordeel zal zeker slechts door weinig lezers worden gedeeld, want
Ie drame intimo de la familie Hennebeau behoort onder do knapste ge
deelten van het werk.
Hennebeau, de correcte, werkzame man en zijn vrouw, une Ceres, d
rée par I1autoame", van elkaar verwijderd par un de ces singuliers mal
entendus de la cliair, qui glacent les plus ardents"' zijn met krachtige hand
geteekend, en hunne geschiedenis is wel het tegendeel van banaal.
De wij/.s waarop Zola in ean enkele bladzijde het leven van Henne*
beau mededeelt, is meesterlijk. Slechts Edmond en Jules de Goncourt in
Germiuie Laccrtcux" en Gastave Flaubert hebben zich op zulk een wijze
van een dergelijke taak gekweten.
In een beoordeeling van Richepins Chansons des Gucus" heeft Zola
gezegd, dat men het volk met bonhomie moet behandelen. L'Assommoir
en Germinal, hoszeer deze werken ook uiteenloopon, bewijzen, dat bij
zich zelf aan deze les houdt. Hoe somber en droevig Zola het.
mijnwerkersleven afschildert, is hij niet wreed voor zijne personen. Zelfs is
een enkele met echte gaie'égauloiso geteekeud. Ik behoef slechts op de
liguvir van Li Mouquette to wijzen.
Meermalen heeft Zola gezegd dat hij de romantiek nimmer geheel zal
kunnen afschudden, Germinal" strekt hiervan ten bewijze, want het
werk is somwijlen zeer romantisch, vooral in de laatste honderd blad
zijden. De dooci van Chava', de menschelijke gewaarwordingen van het.
paard Bataille, en bovenal de bladzijden waarin Zola beschrijft, dat
Etienne en Catherine gedurende dagen opgesloten zijn in de mijn, om
geven van het water, zullen aan menigeen minder bevallen.
Zola's laatste werk maakt niet zuik een opgang als algemeen verwacht
was, en zeker zal niet het aantal oplagen van L'Assommoir worden be
reikt. Do oorzaak hiervan is ongetwijfeld, dat het werk aan menig
een niet zal voldoen van wege den somberen, bitteren indruk, dien het
maakt. Ik ken slechts ten modernen roman die in dit opzicht met,
Germinal kan worden vergeleken, namelijk: Le Crime et Ie Chatiraent"
van den grooteu, hier to lande onbekenden russischen schrijver Th.
Dostoievsky.
Met een enkel woord wensch ik nog te spreken over de houding der
ciitiok tegenover Zo'a.
Men weet, hoe hij na liet groote suroes van L'Assommoir is aangeval
len geworden. Te verwonderen is dit niet, want ieder waarachtig
groot kunstenaar heeft een harden strijd te voeren, voordat men hem
naar waarde schat. Men denke slechts aan Bakac en Flaubert; zij zijn
even erg uitgescholden en beleedigcl als Zola, en thans durft niemand
hen meer aanvallen. Zoo zal hut ook rnet Zoia gaan, als wij eenige
jaren verdar zijn. Reeds nu bespeurt, men, dat de wind draait.
Goede, degelijke- artikelen over Zola's werkeu zija geen zeldzaamheid
meer, en dat Germinal warm verdedigd wordt in organen als de Figaro,
Gil Bias, la- Via Moderne en de Revue Contemporaine bewijst wel, dat de
geb.eele overwinning in Frankrijk niet lang meer zal uitblijven.
Zelfs spreekt F. Bruneüre, do medewerker aan de deftige Revue
des deus Mondes" reeds een heel toontje lager dan vroeger als hij zich
verwaardigt Zola te noemen.
Nederland gaat in dit opzicht ook vooruit, ik wensch alleen maar te
wijzen op de houding van ..het Nieuws van den Dag." Dit blad heeft,
altijd op flinke wijze Zola's kunst voorgestaan al zijn wij nog niet
geheel en al verlost van critieken. dia kant noch wal raken.
Het is werkelijk wonderlijk welke domheden sommige onzer letterkun
digen over Zola nederschrijven. Zij getroosten zich niet eens de moeite
zijns werken te lezen en bazelen vadsig na, wat iaën al zoo over Zola
zegt. Dit is ook veel gemakkelijker dan een dertigtal boeken te
bestudeeren.
Ecu dergelijke handelwijze verwondert des te meer van lieden, die,
als zij een der classieke schrijvers, bijvoorbeeld Shakespeare behandelen,
met do meest mogelijke zorgvuldigheid te werk gaan. Voor een mo
dern schrijver schijnt het er echter zoo nauw niet op aan te komen!
5 April 1885. A. Cooplandt.
BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.
CsiniUe Lemonnier, do bekende beigiseho sc!i;-ijvar, Ueet't eon roman over weïk»
lieden irt oen !lïb"kjk gc-tiieï*.ï//tï/.//u'-C-''i7//", voHooH.
n«t t;j'.ls(.-i;vif: /.c. ,,'fitn'' Belgiqui- ;:cgt van (.111 wcri;:
,.A