De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 19 april pagina 4

19 april 1885 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 408 den. Er is vroeger veel sttijd over geweest, en de argumenten van hen die het bestreden omdat de bewoners van Haarlem en omstreken en van het Noorderkwartier, die naar p.aatsen aan den Oosterspoorweg of Rijn spoorweg gelegen, moesten, of omgekeerd, langs in plaats van door Am sterdam vervoerd worden, lag zeker wel eenige grond. Hoe het ooi; zij, de quaeatie is te ingewikkeld om door een paar woorden van NieuwerAmstel's raad beslist te worden, te meer daar de spoorwegverbinding aan de Noordzij, wegens de tallooze lasten voor den handel, niet minder bestreden werd; dat vele Amsterdammers voordeel trekken van het Museum en de Academie is juist, maar niet Amsterdam als gemeente, ira« mers de voordeelen worden evenzeer door cle Nieuwer-Amstelaars in den omtrek genoten, en door hen stellig meer dan b. v. door de bewoners der eilanden. Bovendien genoten beide genoemde Kijksinstellingen belang rijke subsidies uit de gemeentekas, het Museum alleen f 100,000. Belangrijker is zeker de opmerking dat vele ingezetenen van Amster dam hun inrichtingen en fabrieken ondor Nieuwer-Amstel hebbeu, zonder in hare lasten bij te dragen, hoewel zij daarmede geheele wijken ontsie ren, om van niets ergers te gewagen, en in menig geval de volbouwing en verbetering belemmeren of onmogelijk maken," en dit als het omge keerde van het deelen in de lusten van Amsterdam door NieuwerAmstelaars zonder in de lasten te dragen. Lusten nu biedt Nieuwer» Amstel niet aan, behalve bewaking der politie, die mogelijk beter, en zorg der brandweer, die zeker niet beter is dan in de hoofdstad. Voor deze diensten worden lasten genoeg opgebracht, maar voor het overige genieten de fabrikanten er niets, goen water- of landwegen die de grond stoffen naar de fabriek brengen, of de producten afvoeren, geen inrich tingen die den handel enz. bevorderen, dat alles wordt door Amsterdam, waar de eigenaars wonen, betaalt; onbillijk is deze toestand dus niet. Maar zij ontsieren toch" om te ontsieren] moet] er eerst iets sierlijks zijn. Zij beletten de volbouwing en verbetering, of maken deze oumogelyk." Do industriëele inrichtingen door den Kaad bedoeld, be vinden zich bijna allen in den Stads- en Godshuispolder. Was nu in de niet door fabrieken ontsierde wijk bij den Amsteldijk, een streven merk baar om vol te bouwen en te verbeteren, het argument zou een schijn van waarheid hebben, en alleen moeten leiden tot een beslissing om den omtrek voor industriewijk te bestemmen. Nu echter in de buurt waar deze hinderpaal niet bestaat, de toestand niet beter is, blijkt het dat da fabrieken op de plaats waar zij gevestigd zijn geen hinderpaal zijn tegen ?voornemens, die niet bestaan. Wat het nog erger" (waarschijnlijk de Btauk) betreft, zeer zeker wordt hierdoor overlast aangedaan, maar Amsterdam wil dezen last van Nieuwer-Amstel, waartegenover geen lust etaat, evenzeer overnemen. Wy meenen biermede ona overzicht van de argumenten van Jon Raad van Nieuwer-Amstel en de opmerkingen waartoe dit advies aanleiding gaf, te kunnen besluiten. De conclusie kunnen wij aan onze lezers overlaten. In het eerste stuk over dit onderwerp in ons vorig nummer staat dat de uitdrukking dorpsrechten" in gewone tad i-asfstelling van wettelijke verplichtingen" moet beteekenen. De lezer zal wel begrepen hebben dat pnze bedoeling wystelling was, U. BRIEVEN VAN JAN VAN 'T STICHT. Het tooneelseizoen nadert zijn einde en daarmede komt ook het einde der loopbaan eener vrouw, die sedert tal van jaren hier zeer bemind was. Wij zullen haar binnen weinige dagen voor het laatst op de planken hebben gezien, in denzelfden schouwburg waar we haar sinds onze prille jeugd steeds hebben bewonderd. Hoe menige traan heeft Mevrouw Kleine daar niet doen vloeien, hoe menig hart heeft zij met haar sympathetiscli geluid niet geroerd. Als zij hier haar afseheidsvoorsteüing komt geven kan zij er zeker van zijn een zaal vol vrienden te vinden, die haar hartelijk genegen zijn. Zij heeft dan ook Utrecht al wat jaren bezocht Met kermis speelde zij hier vroeger soms weken lang; we hadden toen nog kermissen met nadagen". Ik herinner mij nog van zoo'n kermis, dat zij in de Bidders van den Nevel" de rol van Jack Sheppards ver vulde. Hare gezondheid liet toen veel te wenschen over. Op cenon avond bleef het scherm na een bedrijf wat lang naar denzin van het publiek ge vallen en men begon onstuimig met de voeten te trappelen. Daar ver spreidde zich plotseling het gerucht door de zaal dat het oponthoud te wijten was aan eene ernstige.'ongesteldheid van Mevrouw Kleine, die Ijaar plotseling overvallen had. En eensklaps verstomde alle geraas. Men wachtte ge duldig, en fluisterde slechts over de ziekte van de lieve Mevrouw Kleine, die, och! zoo erg zwak was. En met welk een donderend applaus werd zij begroet toen zij eindelijk weer voor het voetlicht kwam. Ik weet niet of het twintig of dertig jaren geleden is, maar het is mij alsof ik pas gisteren van die betuigingen van warme sympathie getuige was. Het was in het tafereel van Jack's ontvluchting langs den touwladder over de brug. Langzaam, maar vast beklem de zwakke, doch moedige vrouw haar zwevend klimtoestel en met ademloozo spanning volgde het gacscho publiek ieder van hare treden, telkens vreezende dat haar voet zou mistreden of haar hand de noodige kracht zon missen. Goddank! Ecluard de Vries stond boven op de brug, strekte zijns handen naar haar uit en greep haar juist, toen iedereen dacht dat zij bezwijken zou. Maar neen, daar stond zij op de brug en lachte hare vervolgers uit met helderen, frisschen lach en alle toeschouwers keken elkander vol verlichting aan en gaven aan hunne dankbaarheid over den goeden afloop lucht door een herhaald applaus. Mevrouw Kleine bewoonde toen op de Mariaplaats kamers boren den heer Ruijseh, den toenmaals bekenden vuurwerkmaker en zoo zag ik haar dikwijls des avonds aan den arm van een harer kunstbroeders na afloop der voorstelling doodelijk vermoeid langs nujue wonicg komen. Dan kon zij zich slechts langzaam voortsleepen, maar nooit was zij te zwak om een vriendelijken groet nog vriendelijker te beantwoorden. Het buurt loven was hier toen nog in vollen bloei en overal Inngs haren weg zaten de menscben op de stoep. Daar komt Mevrouw Kleine aan" waa het teeken dat de mannen deed opstaan en hun hoofd beleefd ontblooten en de vrouwen en meisjes een vriendelijke neiging deed maken; en zij had voor allen een hartelijk woord, dat zij op zulk een lieven, sympa thieken toon uitsprak, dat allen nog over haar bleven spreken als zij reeds lang voorbij was gegaan. Ik heb Mevrouw Kleine nooit gesproken en het goeie niensch weet wellicht niet eens dat er een Jan Van 't Sticht in de wereld is, die zich veroorlooft sedert jaren bijzonder veel sympathie voor haar warm te houden. Maar dat doet aan het feit, dat die sympathie bestaat, niets af. Die bestaat zelfs zoo dat ik nooit goed een zekere antipathie heb kunnen overwinnen, die ik in mijn knapenjaren heb opgevat tegen iemand dia Mevrouw Kleine vrij leelijk had bejegend, 't Was bij gelegenheid van haar benefiet. Een benefiet van Mevrouw Kleine een evenement in Utrecht! En zie de anders zoo volle zaal was slecht bezet. Mevrouw Kleine ver nam hoe dat kwam. Er was geïntrigeerd door... Enfin! Hij moest achter de cou lissen komen en vergeef mij lieve Mevrouw! dat ik er u aan herinner, maar dit is de eenige maal, waarvan ik ooit gehoord heb, dat ge wel eens niet lief" kondet zijn. Het deed intusschen volstrekt geen kwaad aan uw spel; zoo iets schaadt u kunstenaars niet. Het schiet mij in, dat ik eens oen helaas! gestorven vriend van u, den onverpetelijken Albrcgt, in het kostuum van doctor I'eschke, snikkend zijn vrouw zag omhelzen en baar troosten over het verlies van hun kind, om een oogenblik later de gansche zaal to doen schudden van het lachen. Zoo'n komcdiant het toch niks geen gevoel.'', zei een timmerinacsknecht die 's morgens zijn vrouw begraven had en nu de coulissen weer hielp ver plaatsen. Dien Albregt zult ge missen op uw feest, Mevrouw Kleine. Moge de warme erkentelijkheid van allen, die ge in uw lange loopbaan door uwe vriendschap en door uwe kunst zoovele gelukkige uren hebt verschaft, daarvoor een vergoeding zijn. Jtiu van 't Sticht wijdt een hoch! aan Mevrouw Kleine. UIT HET HAAGJE. XXVIII. Ik wenschte, dat ge onzen kullunnel hadt gezien daags na de jongste verkiezingen. Een brieschende leeuw, mijnheer, was een zachtzinnig lam, vergeleken bij hem. En waarom was hij zoo boos? Dat zal ik u zoggen: Als de Haagsche kiezers dan toch wilden gediend zijn van een gepensioiuieerd kolonel, clan hadden ze evengoed hem kramen nemen als den a mier. Dit is een trant van redeneeren, waarvan oude militairen zich gaarne bedienen. Ik heb, toen ik nog in het aan kool-plantende officieren rijks Kooloord woonde, dikwijls me vermaakt met don bluf van een stel oude gepeusionnecrde luitenants en kapiteins, die bij elke gepaste of on gepaste gelegenheid met den grootsten ernst en een voorkomen van hoog gewicht verklaarden, dat, als ze waren blijven dienen, ze nu even goeti hiiienant-generaal zouden zijn als die of die. Dat ze in hun tijd nauwe lijks deugden voor korporaal, zeiden 2ij v;el ziet, maar anderen wel, en daarom vond ik hun bluf zoo komiek. Nu, ouse kullunnel heeft zich tegenover mij en vermoedelijk ook wel. tegen eenige andere bevoorrechte vrienden ook zoo mal over zijn mislukt kamerlidmaatschap uitgelaten. Schandelijk, neen, laaghartig was 't van do Hnagscho kiezers, dut ze een liberalen kolonel verkozen, nu ze, nota bene, eea zich noemenden conservatieven dito voor '!? nemen hadden. TI eb-je ooit zco'n inconsequentie gezien, mijnheer'? Sinds de laatste twintig j ara n is Den Haag nooit liberaal geweest in zijne verkiezingen en n;i ik me ais conservatief candidaat stel, draait het, zijn kizak om!:' ..Alleen een hatelijkheid aan uw adres, kolonel," zei ik ironisch, maai' ik paste wel op dat er van die ironie niets op mijn gelaat te bespeuren was. anders had do bries c b end e leeuw mij zeker aangevlogen. .,'/oo, züit-jo deuken?.... 't Wordt nu een mooie boel in de Kamer! Om een wet aangekomen te krijgen, zal de llegeering een kunstje dienen te verzinnen, 't Best zal zijn, dat de voorzitter een stel dobbelsteeneri in zijn zak steekt... Zeg, zou die liberale wind hier lang blij ven waaien?" Lost mogelijk'1, antwoordde ik. en daar ik de bedoeling van de vraag Wc! bsgrcsp, liet ik er op volgen: .,11: gelooi' u te mogen raden, kolonel, u a- werkelijk liberale gevoelens niet meer onder stoelen of banken te steken. Integendeel, ik zou ze van de daken verkondigen. Uw con servatieve campagne is weinig of niet beleend, en 't, KOU mij niet verwonderen als ue Ilaagsche kiezers bij een volgende verkiezing weer naar een liberalen kolonel ot generaal omzagen. L'appf-tit vicnt en mangeant. De kolonel nam met een peinzend gelaat afscheid van me en ik smaak thans het genoegen, te kunnen constateeren dat onze kullunnel goed cp weg is om zich een welverdienden naam van liberaliteit te verwerven. Misschien wordt hij mettertijd wel radicaal en van daar tot het commu nisme etcactera is de afstand maar gering. Van een geheel anderen aard was de verontwaardiging van mijn vriend den referendaris. Z? was lang zoo woest niet als die des kullunnel.?, maar inniger en gedistingeerder in haar uiting. Volgens dien voortreifdijken ambtenaar, die nüg de leeuw" niet heeft ging thans den I!i"jg met rassche schreden zijn ondergang tegemoet als er namelijk geen weldadige ommekeer kwam in den geest der kiezers. Den Heg liberèl! Wie had dat. ooit durven voorspellen? Een hofstad liberèl! O, hoe diep waren do Hcgenèrs gezonken! Maar 't moest een vergissing zijn geweest.; of een samenloop van toevallige omstandigheden. Een volgenden keer» zonden de anti-liberalen wel beter oppassen... Mijn waarde referendaris, zoo brak ik den stroom zijner jeremjaden ai', ik geloof jnist dat we een betere toekomst tegemoet gaan, in plaats van onzen ondergang. Het wordt tijd dat do Haagsche adellijke trota eens een lesje krijgt." De woorden waren nog niet uit mijn mond of ik had ze wel weer willen inslikken: maai' ge weet: als de steen uit de hand is behoort hij den duivel, en met gesproken woorden is dat niet minder het geval. Ik wist, dat ik dien braven referendaris, ? hoewel I>jj evenmin en misschien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl