Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEEIÖAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
«as afgebeeld, daar de beeltenis zelve zoo uitvoerig mogelijk wus
geteekend, terwijl: de stoffeering bijna geheel was verwaarloosd,
bewees maar al te zeer, dat hier het hart aan de hand den weg
bad gewezen.
En deze beeltenis vertoonde ongelukkig uiet de trekken van
koning Filips gelaat.
Misschien gold het een droom uil haar jonkheid, een verliefden
troubadour, of eea tournooiheld, dien de jeugdige koningsdochter
met kloppend hart had zien strijden ea overwinnen, den helm
versierd met de kleuren zij oer dame, wien zij na den strijd het
eigenhandig geborduurde lint met trillende vingeren om den hals
had gehangen en die voor altijd een plaats in hare gedachten had
veroverd misschien ook had het niets te beleekenen en was
het louter een denkbeeldig ideaal, zooals jonge dames wel meer
in haar verbeelding wanen te aanschouwen; een man, zooals nog
niemand ooit zag en die ook nooit bestond. Ook dat is wel
mogelijk.
Filips de Schoone was geen Spanjaard van geboorte; maar dit
belelto niet, dat hij zekere neigingen en hartstochten bezat, welke
hem bijna de eere waard maakten van een geboren Spanjaard
te zijn.
Een vraag aan den Grootinquisileur Deza: wie de ridder in
Spanje kon wezen, die op deze beeltenis geleek1.' Een wenk aan
de honderdoogige spionnen van den heiligen Hermandad en het
duurde geen twee weken, of het antwoord op die vraag was ge
vonden !
Die ridder namelijk,, me.t dat lange bruine gelaat, rnet dien
eigenaardigon glimlach orn de lippen, met die groote, koolzwarte oogen,
overschaduwd door dikkp. zwarte wenkbrauwen, was niemand an
ders dan Don Jayme d'Avila een Marrano?
Ten tijde der roemruchte Inquisitie noemde men Mamma alle
Moorschc ridders, die .tot het christendom zich bekeerd hadden,
maar niettemin onder verdenking stonden, dat zij in het geheim
nog de ceremoniën van den Islam in eere hielden. Langzaam maar
voortdurend en zeker werden zij vervolgd en uitgeroeid, ofschoon
zij de bloem van den Andalousischen adel uitmaakten. Overigens
beleckent »Marrano" in het Spaansch zooveel ais ^zwijn".
Het is wel mogelijk, dat nu juist Don Jayme d'Avila niet zoo
bijzonder veel op dat door de Koningin geteekende beeld geleken
heelt, maar dit is ten minste zeker, dat hij van do toenmalige
edellieden verreweg de rijkste was, en wij welen nu eenmaal dat
de wakkere rechters der Inquisitie zeer broederlijk het vermogen
van den veroordeelde onder elkander verdeelden.
Nu leefde er in dien lijd in Gaslilic een beroemd schilder: be
roemd niet om deze reden, dat hij een nieuwe schilderschool ge
sticht of groote meesterstukken nagelaten zou hebben, maar eerder
hierom, dat hij ongemeen vlug kon leekenen, en de zotste kari
katuren in een oogwenk \visl te'ontwerpen en in eenige seconden
op het perkament vorm en gedaante te geven. Voor hot overige
heette hij Luis de Lucero, maar in Rome had hij den nanm van
sïrapreslo" (haast je uieL!) j gekregen, welken bijnaam hij bleef
behouden.
Toen Filips vernam, dat het oorspronkelijke beeld van dat raad
selachtig gelaat was ui!gevonden en ontdekt, liet hij Lucero bij
zich ontbieden.
»Maestro", zcide hij lot dezen, »ge moet van het gezicht vaneen
levend mensen meerdere afbeeldingen achter elkander maken. Twco
uren lang zal die studiekop tot uw dienst zijn; wat denkt gij;
hosveel keer zoudt gij hem in dien tijd kunnen uitteckeneiiT'
»Zoo dikwijls als Uwc Majesteit dat beveelt."
»Geen vleierij. Vooreerst heet ik geen majesteit, ten tweede kan
niemand een kunstenaar iets bevelen. Maar denkt ge, dat gij een
gelaat in twee uur lijcis tienmaal zoudt kunnen teekenen? Voor
ieder beeld krijgt ge duizend realen.'1
»Wanneer hel Uwe Majesteit mocht behagen mij voor ieder beeld
twee duizend realen te schenken, zal ik het gelaat van wien dan
ook vijftien maal leekenen in twee uren.
»'t Is goed: gij zult de gevraagdij som hebben. Maar zou het
u niet in de war brengen, als het gelaat, dat gij moet afbeelden,
van tijd tot tijd verandert, als de trekken daarvan een andere uit
drukking krijgen? als ge in plaats van rnet een gewone,
alledaagsche uitdrukking van een gelaat te doen zult krijgen met iets
buitengewoons, iets geheel anders dan anders?''
s O, majesteit, het niet alledaagsche, buitengewone gezicht is
voor den kunstenaar juist een studie, een genot! Wanneer mij
werkelijk zulk een genot wacht, dan toeken ik het stuk tegen
vijftien honderd realen."
?» Daar is geen sprake van. In het Escuriaal looft en biedt men
niet met dienaren. Ga nu naar de zaal der Alquazilos; deze zullen
u na verloop van een uur ter bestemder plaatse brengen. Tegen
dien lijd zal men u de benoodigde teekenbehoeften ter hand
stellen!"
Na verloop van een uur gaf men Lucero pollooden en bladen
perkamentpapier en liet hem toen in een gesloten draogstoel
plaats nemen. Een langen lijd werd hij door luidklinkende zuilen
gangen trappen op en trappen af gedragen; eindelijk hielden de
dragers stil in een vertrek, waar het geluid hunner voetstappen
werd weerkaatst. Da t vertrek moest óf zeer klein bl met een
menigte mcnschen gevuld zijn.
Hier werd de deur van den draogstoel geopend en kreeg hij be
vel cm uit te slappen.
Dij den eersten blik bemerkte de kunstenaar reeds, waar hij zich
bevond.
De ruime, rnet een lage gewelfde zoldering overdekte zaal was
rondom met zwart laken behangen. In de zuilen, waarop hel
booggewelf rustte, waren ringen geklonken en daaraan ketens en tou
wen vastgemaakt, welke allen die eigenaardige roeslkbur vertoon
den, welke opgedroogd bloed achterlaat. In de hoeken lagen ijze
ren tangen, zonderling gevormde lepels en driehoekige schroeven
op een grootcn hoop bij elkander, terwijl op den achtergrond op
een eslrade eenige in het zwart gehulde gestalten zichtbaar waren.
Dezo droegen lange spitsuitloopende capucijncrkappen op het hoofd
en hadden het gelaat achter dichte sluiers verborgen. De geheelc
zaal werd slechts door cén lamp verlicht, die in het midden van
het gewelf hing. Daar zij met papaverolie gevuld was, verspreidde
zij een bleek geel licht in het rond.
Dit was de Zaal der Inquisitie.
A Hoon de Grootinquisiteur had het gulaal onbedekt; hij zat te
midden der overige rechters op een hoogcn zetel en zijn zwart
fluwcelen gewaad slak zonderling af bij de eenvoudige kloeding
der anderen.
Langs een zijrmiur der zaal stond een tafel, waaraan reeds twee
mannen hadden plasts genomen. De een was gesluierd, terwijl de
ander zich ccn iluweelen masker voor liet gezicht had gebon
den. De eerste was de notarius der Inquisitie, die juist zijn pen
op den nagel van zijn duim probeerde, de andere wenkte Lucero
om aan de tafel plaats te nemen.
Niemand sprak een woord.
Nu gaf de gemaskerde den Inquisiteur een teeken, waarop
twee dienaren van den Hermandad zich naar het midden der zaal
begaven en daar een zwarten doek van den grond namen, waar
onder iich hst hoofd bevond, dal de kunstenaar moest afteekenea.
Geen afgesneden hoofd; neen, een levend hoofd met leven
dig vertoornd gebat, vastberaden voorhoofd, verachting uitdruk
kende lippen, bliksemende groole oogen. De prachtigste kop,
waarvan ooit een vrouw gedroomd, waarvoor ooit een man ge
beefd heeft.
De uitnemende Torquemada, van wien hier tot zijn lof vermeld
moet worden, dat hij in elf jaren lijds honderdduizend menschen
op de pijnbank bracht, had onder uiterst doelmatige instrumenten
om den menscheu hun geheimen te ontlokken, ook de caldaria
uitgevonden.
De operatie bestaat hierin, dat men een grooten geelkoperen
cyliuder, die liea emmers kan bevatten, met olie vult, dea ver
stokten zondaar vervolgens daarin plaatst, zóó, dat zija hoofd
alleen nog daarboven uitkomt. Dan wordt dat hoofd door een
daarvoor gemaakt gat in den vloer der gerechtszaal
onihooggeschoven; de cylinder zelf blijft in de werkplaats daaronder;
onder dien cylinder wordt nu een zacht brandend vuur gestookt
en naar de male der verstoktheid van den boosdoener wordt dat
vuur meer of minder hard aangezet, totdal de olie langzaam waina
wordt, altijd warmer, altijd warmer, en het slachtoffer óf bekent
l den adem uitblaast.
Dit noemt men de cp.Maria,
De studiekop stond dan daar in het midden der zaal, goed ver
licht door h«t schijnsel der conige lamp. Lucero zou het niet
beter hebben kunnen wenschen.
Het hoofd liet trotsch zijn oogen langs al die gesluierde gestal
ten glijden, terwijl de saamgetrokken wenkbrauwen van een niet
licht te schokken vastberadenheid getuigden.
Deze gelaatsuitdrukking kon als eerste beeltenis dienen.
Nu richtte de Grootinquisiteur het woord tot den aangeklaagde.
»Don Jayme d'Avila, beken voor uw rechters, wanneer gij
Johanna., de dochter van Fernando, voor de eerste en de laatste
maal gesproken hebt?"
Het hoofd begon te spreken: