De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 3 mei pagina 11

3 mei 1885 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEIÖAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. «as afgebeeld, daar de beeltenis zelve zoo uitvoerig mogelijk wus geteekend, terwijl: de stoffeering bijna geheel was verwaarloosd, bewees maar al te zeer, dat hier het hart aan de hand den weg bad gewezen. En deze beeltenis vertoonde ongelukkig uiet de trekken van koning Filips gelaat. Misschien gold het een droom uil haar jonkheid, een verliefden troubadour, of eea tournooiheld, dien de jeugdige koningsdochter met kloppend hart had zien strijden ea overwinnen, den helm versierd met de kleuren zij oer dame, wien zij na den strijd het eigenhandig geborduurde lint met trillende vingeren om den hals had gehangen en die voor altijd een plaats in hare gedachten had veroverd misschien ook had het niets te beleekenen en was het louter een denkbeeldig ideaal, zooals jonge dames wel meer in haar verbeelding wanen te aanschouwen; een man, zooals nog niemand ooit zag en die ook nooit bestond. Ook dat is wel mogelijk. Filips de Schoone was geen Spanjaard van geboorte; maar dit belelto niet, dat hij zekere neigingen en hartstochten bezat, welke hem bijna de eere waard maakten van een geboren Spanjaard te zijn. Een vraag aan den Grootinquisileur Deza: wie de ridder in Spanje kon wezen, die op deze beeltenis geleek1.' Een wenk aan de honderdoogige spionnen van den heiligen Hermandad en het duurde geen twee weken, of het antwoord op die vraag was ge vonden ! Die ridder namelijk,, me.t dat lange bruine gelaat, rnet dien eigenaardigon glimlach orn de lippen, met die groote, koolzwarte oogen, overschaduwd door dikkp. zwarte wenkbrauwen, was niemand an ders dan Don Jayme d'Avila een Marrano? Ten tijde der roemruchte Inquisitie noemde men Mamma alle Moorschc ridders, die .tot het christendom zich bekeerd hadden, maar niettemin onder verdenking stonden, dat zij in het geheim nog de ceremoniën van den Islam in eere hielden. Langzaam maar voortdurend en zeker werden zij vervolgd en uitgeroeid, ofschoon zij de bloem van den Andalousischen adel uitmaakten. Overigens beleckent »Marrano" in het Spaansch zooveel ais ^zwijn". Het is wel mogelijk, dat nu juist Don Jayme d'Avila niet zoo bijzonder veel op dat door de Koningin geteekende beeld geleken heelt, maar dit is ten minste zeker, dat hij van do toenmalige edellieden verreweg de rijkste was, en wij welen nu eenmaal dat de wakkere rechters der Inquisitie zeer broederlijk het vermogen van den veroordeelde onder elkander verdeelden. Nu leefde er in dien lijd in Gaslilic een beroemd schilder: be roemd niet om deze reden, dat hij een nieuwe schilderschool ge sticht of groote meesterstukken nagelaten zou hebben, maar eerder hierom, dat hij ongemeen vlug kon leekenen, en de zotste kari katuren in een oogwenk \visl te'ontwerpen en in eenige seconden op het perkament vorm en gedaante te geven. Voor hot overige heette hij Luis de Lucero, maar in Rome had hij den nanm van sïrapreslo" (haast je uieL!) j gekregen, welken bijnaam hij bleef behouden. Toen Filips vernam, dat het oorspronkelijke beeld van dat raad selachtig gelaat was ui!gevonden en ontdekt, liet hij Lucero bij zich ontbieden. »Maestro", zcide hij lot dezen, »ge moet van het gezicht vaneen levend mensen meerdere afbeeldingen achter elkander maken. Twco uren lang zal die studiekop tot uw dienst zijn; wat denkt gij; hosveel keer zoudt gij hem in dien tijd kunnen uitteckeneiiT' »Zoo dikwijls als Uwc Majesteit dat beveelt." »Geen vleierij. Vooreerst heet ik geen majesteit, ten tweede kan niemand een kunstenaar iets bevelen. Maar denkt ge, dat gij een gelaat in twee uur lijcis tienmaal zoudt kunnen teekenen? Voor ieder beeld krijgt ge duizend realen.'1 »Wanneer hel Uwe Majesteit mocht behagen mij voor ieder beeld twee duizend realen te schenken, zal ik het gelaat van wien dan ook vijftien maal leekenen in twee uren. »'t Is goed: gij zult de gevraagdij som hebben. Maar zou het u niet in de war brengen, als het gelaat, dat gij moet afbeelden, van tijd tot tijd verandert, als de trekken daarvan een andere uit drukking krijgen? als ge in plaats van rnet een gewone, alledaagsche uitdrukking van een gelaat te doen zult krijgen met iets buitengewoons, iets geheel anders dan anders?'' s O, majesteit, het niet alledaagsche, buitengewone gezicht is voor den kunstenaar juist een studie, een genot! Wanneer mij werkelijk zulk een genot wacht, dan toeken ik het stuk tegen vijftien honderd realen." ?» Daar is geen sprake van. In het Escuriaal looft en biedt men niet met dienaren. Ga nu naar de zaal der Alquazilos; deze zullen u na verloop van een uur ter bestemder plaatse brengen. Tegen dien lijd zal men u de benoodigde teekenbehoeften ter hand stellen!" Na verloop van een uur gaf men Lucero pollooden en bladen perkamentpapier en liet hem toen in een gesloten draogstoel plaats nemen. Een langen lijd werd hij door luidklinkende zuilen gangen trappen op en trappen af gedragen; eindelijk hielden de dragers stil in een vertrek, waar het geluid hunner voetstappen werd weerkaatst. Da t vertrek moest óf zeer klein bl met een menigte mcnschen gevuld zijn. Hier werd de deur van den draogstoel geopend en kreeg hij be vel cm uit te slappen. Dij den eersten blik bemerkte de kunstenaar reeds, waar hij zich bevond. De ruime, rnet een lage gewelfde zoldering overdekte zaal was rondom met zwart laken behangen. In de zuilen, waarop hel booggewelf rustte, waren ringen geklonken en daaraan ketens en tou wen vastgemaakt, welke allen die eigenaardige roeslkbur vertoon den, welke opgedroogd bloed achterlaat. In de hoeken lagen ijze ren tangen, zonderling gevormde lepels en driehoekige schroeven op een grootcn hoop bij elkander, terwijl op den achtergrond op een eslrade eenige in het zwart gehulde gestalten zichtbaar waren. Dezo droegen lange spitsuitloopende capucijncrkappen op het hoofd en hadden het gelaat achter dichte sluiers verborgen. De geheelc zaal werd slechts door cén lamp verlicht, die in het midden van het gewelf hing. Daar zij met papaverolie gevuld was, verspreidde zij een bleek geel licht in het rond. Dit was de Zaal der Inquisitie. A Hoon de Grootinquisiteur had het gulaal onbedekt; hij zat te midden der overige rechters op een hoogcn zetel en zijn zwart fluwcelen gewaad slak zonderling af bij de eenvoudige kloeding der anderen. Langs een zijrmiur der zaal stond een tafel, waaraan reeds twee mannen hadden plasts genomen. De een was gesluierd, terwijl de ander zich ccn iluweelen masker voor liet gezicht had gebon den. De eerste was de notarius der Inquisitie, die juist zijn pen op den nagel van zijn duim probeerde, de andere wenkte Lucero om aan de tafel plaats te nemen. Niemand sprak een woord. Nu gaf de gemaskerde den Inquisiteur een teeken, waarop twee dienaren van den Hermandad zich naar het midden der zaal begaven en daar een zwarten doek van den grond namen, waar onder iich hst hoofd bevond, dal de kunstenaar moest afteekenea. Geen afgesneden hoofd; neen, een levend hoofd met leven dig vertoornd gebat, vastberaden voorhoofd, verachting uitdruk kende lippen, bliksemende groole oogen. De prachtigste kop, waarvan ooit een vrouw gedroomd, waarvoor ooit een man ge beefd heeft. De uitnemende Torquemada, van wien hier tot zijn lof vermeld moet worden, dat hij in elf jaren lijds honderdduizend menschen op de pijnbank bracht, had onder uiterst doelmatige instrumenten om den menscheu hun geheimen te ontlokken, ook de caldaria uitgevonden. De operatie bestaat hierin, dat men een grooten geelkoperen cyliuder, die liea emmers kan bevatten, met olie vult, dea ver stokten zondaar vervolgens daarin plaatst, zóó, dat zija hoofd alleen nog daarboven uitkomt. Dan wordt dat hoofd door een daarvoor gemaakt gat in den vloer der gerechtszaal onihooggeschoven; de cylinder zelf blijft in de werkplaats daaronder; onder dien cylinder wordt nu een zacht brandend vuur gestookt en naar de male der verstoktheid van den boosdoener wordt dat vuur meer of minder hard aangezet, totdal de olie langzaam waina wordt, altijd warmer, altijd warmer, en het slachtoffer óf bekent l den adem uitblaast. Dit noemt men de cp.Maria, De studiekop stond dan daar in het midden der zaal, goed ver licht door h«t schijnsel der conige lamp. Lucero zou het niet beter hebben kunnen wenschen. Het hoofd liet trotsch zijn oogen langs al die gesluierde gestal ten glijden, terwijl de saamgetrokken wenkbrauwen van een niet licht te schokken vastberadenheid getuigden. Deze gelaatsuitdrukking kon als eerste beeltenis dienen. Nu richtte de Grootinquisiteur het woord tot den aangeklaagde. »Don Jayme d'Avila, beken voor uw rechters, wanneer gij Johanna., de dochter van Fernando, voor de eerste en de laatste maal gesproken hebt?" Het hoofd begon te spreken:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl