Historisch Archief 1877-1940
t'
! \
?,JJ:
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 410
4
"(
i
?
'C
, blind te zijd voor zijne gehechtheid aan aanzienlijk blinkende namen
h«t tentoonspreiden van een zekere ootmoedige verkleefdheid jegens
4r*g«» er van; voor zyne vaak smakelooze opzichtigheid en
luidruch; voor zone oppervlakkigheid en den tbeologischen toon van
ge*t|g, *?fc W e»k«n waar theologisch gezag niets afdoet; voor zijne
ijdelh«|d dl bekrompenheid. Het treft ons aangenaam, in zijne werken
zoo1 v^el veezen te vinden, in het album van het tienjarig dochtertje van
baron van Heemstra", op het zilveren bruiloftsfeest van...", een vers
voor froult Hooft van Vreeland, met eene woordspeling er in op hot
Hoofd met de doornenkroon.... Bruüofts- en album- en naamverzen
Van Da Costa, excusez du pen\ Indien alleen de leden van n of twee
gezinnen in deze gunst deelden, indien men er meer vond met een
eenvoudigen, onadellijken naam, als:
O Calisch! zoo mijn krachten zonken,
men zou meer vrede hebben met den dichter, die aan intieme vrienden
zulk een toepasselijk vonkje genie niet weigeren wilde. Maar de geheelo
Waalsche gemeente van zijn tijd, voorzoover getiteld of voor't minst
patricisch, deelde in die gunst en ontving op verjaardag of op bruilofts
feest haar alexandrijnen.
Dit alle» zou de vreemdeling zeggen moet onvereenigbaar schijnen
met de vrije, onafhankelijke houding van den dichter, die bij zijn volk
ingang zal vinden, die heerschen zal en de echo van zijn lied zal terug
ontvangen uit de vier hoekeu des lands...
Voeg daarbij, dat Da Costa's richting niet die is, welke in Nederland
sympathie is blflven vinden of zelfs in zijn tijd vond. Men noemt hem
d«B_ dichter van het réveil in Nederland. Toch was de richting, die
daarondtt virstaan werd, meer de godsdienst van smaakvol mystische,
««nrerfijnde, innig en teêrgevoelende naturen, overbeschaafd, intelligent
en zacht-dichterlijk. Da Costa was eene beduidende nuance anders. Zijn
?maak behoedde hem t niet voor zeer triviale tnsschenwerpsels in het
tnicldta iijrier meest verhevene, meest profetische toespraken, een
CupuziB«r en Bossuet dooreen; zijn, intelligentie behoedde hem niet voor een
alleroppervlakkigst beschouwen van historische en sociale verschijnselen;
de vaag-dichterlijke horizons der mystici werden bij hem gloeieude zons
ondergangen, wier orgie van kleuren hij met een
Ik ben geen zoon der lauwe Westeratranden,
geniaal moest goedmaken.
Indien, ondanks dit alles, Da Coata de populariteit verkregen heeft,
die itócrchjk, Potgieter, Hasebroek en ten Kate hem mo^en be
nijden, dan is dat om eene eigenschap, die alle andere goedmaakt, en
die hij zelf misschien met de genade" of de roeping" zou vergelijken,
de eigenschap die maakt dat men niet zondigen kan of dat althans alle
zonden vergeven worden. Da Costa was dichter; hem ontvloeide onbe
wust die zeldzame vereeniging van gerijpte gedachte, volkomen geschikt en
klank, treffend beeid en muzikalen rythmus, die zich aan het oor en aan
hot hart tegelijk oplegt en den luisteraar onweerstaanbaar boeit. Men
lezo De slag lij Nicmvfoort over, of Ilagar, of Wachter, wat ?s er van
dt» nacM?, en alle onregelmaiigheden van détail, alle ergerni-:s?n, allo
zwakheden vallen weg bij het gevoel van harmonie dat zich aan ons
opdringt en latereu iedercn versregel als ondergeschikt aan den totaal
indruk doet beschouwen.
In tlagar neme men uit het geheel deze'episode, zeker nistrninilcr fraai
dan het Charlemagne, pardon!" in Sernani of eenige beroemde gedeelten
uit. Cftilde Earold:
En, als een veld, in 't rond bezaaid met hagelsteenen,
De donderwolk ontperst, zoo Kien van Hagarenen
Drie werelddeelen van oen Indus tot den Taag
Hun breedten overstelpt. Buig, Syriër! en wnag
Geen weerstand, Palestine! en torsch bij al uw \veeea,
Stad Davids! nog den last der Omarsche moskeeën.
Zink, Oosterchristeiiheid, dien naam sinds lang omvaarJ l
Onredbaar, voor den zwaai van 'fcDaroasceensche zwaard!
Ach! werd het Bijbelwoord voor fabelen en boeiden
En menechenvonden, die uw zinlijke ooren' streelden,
T« lang teruggezet? Aanvaard den Koran thans,
Wiens halve waarheid in haar duizelenden glans
Uw ftfgoón wel kan slaan, maar n geen God hergeven,
En overmofeu moest, waar Christendom voor leven
Een vorm werd, echvjn, geen zijn. Egypte! ontvang de ffefe
U weer in dezen tjjd van den Nomaad gezet!
Neig 't hoofd, Alexandrië, en geef dien woeslijDÏeren
., - Da boektresoren prijs, die uw paleizen sieren,
Met al de wijsheên van uw scholen l Laatste bloed,
Van Cud-Nnmidië! Laat varen nwen moed!
< Carthager of Vandaal! Spaar 't slagzwaard in de schede!
: Het geldt heel Afrika ; het geldt Europe mede l
Zie l Calpe'a rqtsen zijn beklommen, overheerd
, Ligt Spanje, diep ook daar de Chriatennaam vsrneerdl
De fiere Westgoth heeft zjjn kerken zien ontwijden,
En, dolende in 't gebergt, wacht op den eb dier tijden.
1 Maar neen! nog wast de vloed. De Pyrenëen staan
Geen gieren in den weg, geen Muzeltnansehe vaan.
Waak op, gij Noordenwind! En drijf die sprinkhaanzwormen
Terug! Bos, Karell rijs, om 't Westen te beschermen;
En wees, in Hooger hand een Hamer, die verplet
En wat nog krol» belijdt, van MeUa'a dwang ontzet!
Eene volgende episode, Spanje onder de Mooren, overtreft misschien
deze nog in schoonheid en rijkdom. Het milde, klinkende, weelderige woord,
in dienst van de gedachte, die zich ongedwongen van vtrs tot vers, maar
ook van episode tot episode aaneenschakelt en het gansche gedicht
doorgloeit, kenmerkt Da Costa tot een dier dichters, waarvan bij zelf
tiugt:
Ja, uw hoofd reik* tot de transen
gcbittrend in het wederglanseu
Vaa bet ongeschapen licht!
Ssaraniouche. (XV.)
OUIDA,
naar aanleiding van haar laatsten roman
Princess Naprazine.'"
Eem'gen tijd geleden heeft een criticus het gewaagd, de Eogelsche ro
mancière, die als Ouitla voor ons optreedt, op eene lijn te stellen met
hare landgenoot George Eliot, waarbij hij noodzakelijk zoowel het talent
als de mensehenkennis der laatste schromelijk onrecht moest aandoen.
Toch moet eene vergelijking punten van overeenkomst tusschen de beide
beschaafd» vrouwen aan het licht brengen; beider werken dragen den
stempel eener ernstige levensopvatting en doen ons een toon
hooren van onvoldaanheid over het bestaande, van een vurig streven naar
meer ruimte van blik eu naar helderder inzicht, in de ordening van het
bestaande op onze klciae planeet. Ouida's pessimisme, haar bitterheid in
de schildering der groote wereld heeft zoo goed een idealistisch streven
ten grondslag als Eliot'a teekeniog van de zonnige diepten in onschuldige
harten, die zich rein hebben gehouden van de wereld. Ook in haar
IaatElen roman Princcss NapraxiJia", hoe realistisch ook hier en daar getint,
laat zij dien invloedrijksten van Griekenland'a goden, den kleinen Amor,
in een mannenhart een rol spelen, die kwalijk strookt met wat wij om
ons heen zien gebeuren. Wel ia hij hier niet die vriendelijke, goede geest,
die, zooals onlangs is gezegd, de aarde met bloemen en kindertjes be
volkt, maar een despoot, dia met ijzeren vuist regeert en geen macht
naast zich duldt; niettemin heeft bij do opvatting en uitwerking van dit
werk Ouida's idealisme voorgezeten.
Welk jong en rijk bankier zou als Otlimar zijn naam, zijn schatten en
zijn ganscho Icveii laten ondergaan in de aanbidding van een zijner on
waardige vrouw, al ware a ij nog honderdmaal schooner dan prinses
Nadège Napraxine;' 't Is waar, niet enkel in haar schoonheid lag haar macht;
haar aanzion en haar geestigheid ook deden baar eene buitengewone plaats
innemen in de wereld van pracht en genot, die haar buitengoed aan de
zonnige zuidzij van Frankrijk omgaf. Zij was juist drie en twintig jaar,
doze vrouw van de wereld, en do grilligheid en heftigheid van haar ge
moedsara-d liet zich zeker het best verklaren uit haar cosmopolitisrne; van
geboorte eer.o Russische had zij den zwaargebouwden, goedhartigen ku
rassier der keizerlijke garde, Plafon Xicholamtch, hoofd der invloedrijke
en vermogende familie Napraxiue, gehuwd; hare moeder was een
Fran£&is3 geweest, haar grootmoeder eene Engelsclio en gouvernantes van
allei nationaliteit hadden haar trachten op te voeden. Van hare groote voor
vaderen had Kii bare edele houding en die doorschijnende gelaatskleur,
waarvan da malto bleekheid te meer in het oog viel door den zuidelijken
glo^d harer groote donkere oogen, die van een scherp verstand getuigden
en soms vonken van het bitterste sarcasme van zich deden uitgaan. De
Kannen aanbaden haar, 't geen haar dikwijls verveelde; zij waren ban»
voor haar, betgeon baar meer dan itts anders behaagde. Ia de elegante
villa, niet ver van -Sizza kwamen Engelsche lords en Parijsche dandies
baar hunne hulde brengen en waven verrukt over de gratie, waarmee zij zich
b'3\voog in die uitgezochte omgeving, hetzij in de eetzaal met haar
bloemca en vruchten en fijn porselein, waar de Vonetiaansche kant van liet
tai'ellaken in schoonheid wedijverde met |do door Bougereau en
MeissonnÏGr geschilderde paneelen in dof gondeu omlijsting, 't zij iu haar eigen
vertrekken mot, huu zachte kleuren, waar de lucht de geur vau tallooze
bloovnen droeg, eu liet oiijfhout in den haard grillige lichten wierp op
de Gobelin-borduursels aan de wanden, de kunstwerken in marmer en
op de weivoorziene ivoren boekenplanken, waarnaast de lichtere leef uur
van den dag Latijnsche schrijvers te vinden waren en de uitkomsten der
jongste wetenschappelijke onderzoekingen.
Koch vermaak, noch kunst of wetenschap konden den twijfel en de
onrust uit het hart van Nadège Xapraxino verdrijven; de wereld
van weelde en genot hield haar niettemin gevangen en was haar als de
chloraal, dia in den aanvang aangenaam verdoovcnd werkt, maar later
uiet gemist kaa worden, al Iaat het middel niets daa eene treurige pressie
achter. Zij erkende'haar ontevredenheid, maar noemde die een gevolg
van het belachelijke icven, dat zij leidde, dat in haar omgeving als het
eenig mogelijke werd beschouwd en toah niemand bevrediging schonk.
Alles schijn en ver Teling en of het no* niet erg genoeg was, gaven de
ruensclien ook nog voor, hun vaderland lief te hebben, hun kerk, huu
bloedverwanten, hun kinderen! Haar twee jongens met bun vierkante goe
dige Tartarengezichten, die in niets naar baar, in alles naar hun vader
geleken, liet zij in Zuid-Rusland bij hun grootmoeder opvoeden, terwijl zij
aan de Middellandsche Züe of in Parijs de groote wereld verbaasde dooi
de prasht harer kleeding, de geestigheid en de bitterheid harer opmer
kingen, en de koele ongenaakbaarheid van haar hart. Aan elke verplich
ting wist zij zich te onttrekken; hoewel zij eene santéde fer bezat, bad
een Parijsch dokter baar de reputatie eener zwakke gezondheid weten te
bezorgen, waardoor zij zich aan alles kon onttrekken, wat haar geen be
lang inboezemde en zij niet zooals anderen martelares behoefde te worden,
omdat er waren, die hun landhuizen, zonder vreemde gasten, vervelend
vonden. Dat is een der schaduwzijden van het leven in onze groote we
reld, het stelt hooge eischeu en laat toch geen kans op ware grootheid,
ja, wat groot is, wordt er dwergachtig; nu eens ia dat leven een slaap
middel, dan eene tuchtroede. maar triviaal is het altijd en wie groot wil
zijn, blij ve n Vabri deshomtiies. Wat werki e uw christendom uit, gij priesters
der vroomheid? Achttien eeuwen zwoegt het voort; practisch heeft het
niets tot stand gebracht, onlogisch als het is, heeft het zich tot woorden
moeten bepalen, want in practijk gebracht, zou het de wereld er nog dui
zendmaal slechter doen uitzien, dan nu het geval is. En de wetenschap?
De afgodendienst der kennis is al even dwaas als die van den godsdienst;
onze nieuwe denkbeelden eu ontdekkingen zuikn over vijf honderd jaar
bestreden en uitgelachen worden en door honden to pijnigen of uw teles
copen te verbetereu, zult gij het geheim der schepping niet doorgronden.
De eenige mogelijkheid, om het leven de moeite waard te doen zijn, is
het aan te zien van uit weelderige verblijven of u de rol toe te eigenen
vau de kat, do spin, den arend of den hond tegenover muis en vlieg en
lam en bnas. ED dan de eentonigheid J Te bedeaken, dat vijf en twintig