De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 3 mei pagina 8

3 mei 1885 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

t' ! \ ?,JJ: DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 410 4 "( i ? 'C , blind te zijd voor zijne gehechtheid aan aanzienlijk blinkende namen h«t tentoonspreiden van een zekere ootmoedige verkleefdheid jegens 4r*g«» er van; voor zyne vaak smakelooze opzichtigheid en luidruch; voor zone oppervlakkigheid en den tbeologischen toon van ge*t|g, *?fc W e»k«n waar theologisch gezag niets afdoet; voor zijne ijdelh«|d dl bekrompenheid. Het treft ons aangenaam, in zijne werken zoo1 v^el veezen te vinden, in het album van het tienjarig dochtertje van baron van Heemstra", op het zilveren bruiloftsfeest van...", een vers voor froult Hooft van Vreeland, met eene woordspeling er in op hot Hoofd met de doornenkroon.... Bruüofts- en album- en naamverzen Van Da Costa, excusez du pen\ Indien alleen de leden van n of twee gezinnen in deze gunst deelden, indien men er meer vond met een eenvoudigen, onadellijken naam, als: O Calisch! zoo mijn krachten zonken, men zou meer vrede hebben met den dichter, die aan intieme vrienden zulk een toepasselijk vonkje genie niet weigeren wilde. Maar de geheelo Waalsche gemeente van zijn tijd, voorzoover getiteld of voor't minst patricisch, deelde in die gunst en ontving op verjaardag of op bruilofts feest haar alexandrijnen. Dit alle» zou de vreemdeling zeggen moet onvereenigbaar schijnen met de vrije, onafhankelijke houding van den dichter, die bij zijn volk ingang zal vinden, die heerschen zal en de echo van zijn lied zal terug ontvangen uit de vier hoekeu des lands... Voeg daarbij, dat Da Costa's richting niet die is, welke in Nederland sympathie is blflven vinden of zelfs in zijn tijd vond. Men noemt hem d«B_ dichter van het réveil in Nederland. Toch was de richting, die daarondtt virstaan werd, meer de godsdienst van smaakvol mystische, ««nrerfijnde, innig en teêrgevoelende naturen, overbeschaafd, intelligent en zacht-dichterlijk. Da Costa was eene beduidende nuance anders. Zijn ?maak behoedde hem t niet voor zeer triviale tnsschenwerpsels in het tnicldta iijrier meest verhevene, meest profetische toespraken, een CupuziB«r en Bossuet dooreen; zijn, intelligentie behoedde hem niet voor een alleroppervlakkigst beschouwen van historische en sociale verschijnselen; de vaag-dichterlijke horizons der mystici werden bij hem gloeieude zons ondergangen, wier orgie van kleuren hij met een Ik ben geen zoon der lauwe Westeratranden, geniaal moest goedmaken. Indien, ondanks dit alles, Da Coata de populariteit verkregen heeft, die itócrchjk, Potgieter, Hasebroek en ten Kate hem mo^en be nijden, dan is dat om eene eigenschap, die alle andere goedmaakt, en die hij zelf misschien met de genade" of de roeping" zou vergelijken, de eigenschap die maakt dat men niet zondigen kan of dat althans alle zonden vergeven worden. Da Costa was dichter; hem ontvloeide onbe wust die zeldzame vereeniging van gerijpte gedachte, volkomen geschikt en klank, treffend beeid en muzikalen rythmus, die zich aan het oor en aan hot hart tegelijk oplegt en den luisteraar onweerstaanbaar boeit. Men lezo De slag lij Nicmvfoort over, of Ilagar, of Wachter, wat ?s er van dt» nacM?, en alle onregelmaiigheden van détail, alle ergerni-:s?n, allo zwakheden vallen weg bij het gevoel van harmonie dat zich aan ons opdringt en latereu iedercn versregel als ondergeschikt aan den totaal indruk doet beschouwen. In tlagar neme men uit het geheel deze'episode, zeker nistrninilcr fraai dan het Charlemagne, pardon!" in Sernani of eenige beroemde gedeelten uit. Cftilde Earold: En, als een veld, in 't rond bezaaid met hagelsteenen, De donderwolk ontperst, zoo Kien van Hagarenen Drie werelddeelen van oen Indus tot den Taag Hun breedten overstelpt. Buig, Syriër! en wnag Geen weerstand, Palestine! en torsch bij al uw \veeea, Stad Davids! nog den last der Omarsche moskeeën. Zink, Oosterchristeiiheid, dien naam sinds lang omvaarJ l Onredbaar, voor den zwaai van 'fcDaroasceensche zwaard! Ach! werd het Bijbelwoord voor fabelen en boeiden En menechenvonden, die uw zinlijke ooren' streelden, T« lang teruggezet? Aanvaard den Koran thans, Wiens halve waarheid in haar duizelenden glans Uw ftfgoón wel kan slaan, maar n geen God hergeven, En overmofeu moest, waar Christendom voor leven Een vorm werd, echvjn, geen zijn. Egypte! ontvang de ffefe U weer in dezen tjjd van den Nomaad gezet! Neig 't hoofd, Alexandrië, en geef dien woeslijDÏeren ., - Da boektresoren prijs, die uw paleizen sieren, Met al de wijsheên van uw scholen l Laatste bloed, Van Cud-Nnmidië! Laat varen nwen moed! < Carthager of Vandaal! Spaar 't slagzwaard in de schede! : Het geldt heel Afrika ; het geldt Europe mede l Zie l Calpe'a rqtsen zijn beklommen, overheerd , Ligt Spanje, diep ook daar de Chriatennaam vsrneerdl De fiere Westgoth heeft zjjn kerken zien ontwijden, En, dolende in 't gebergt, wacht op den eb dier tijden. 1 Maar neen! nog wast de vloed. De Pyrenëen staan Geen gieren in den weg, geen Muzeltnansehe vaan. Waak op, gij Noordenwind! En drijf die sprinkhaanzwormen Terug! Bos, Karell rijs, om 't Westen te beschermen; En wees, in Hooger hand een Hamer, die verplet En wat nog krol» belijdt, van MeUa'a dwang ontzet! Eene volgende episode, Spanje onder de Mooren, overtreft misschien deze nog in schoonheid en rijkdom. Het milde, klinkende, weelderige woord, in dienst van de gedachte, die zich ongedwongen van vtrs tot vers, maar ook van episode tot episode aaneenschakelt en het gansche gedicht doorgloeit, kenmerkt Da Costa tot een dier dichters, waarvan bij zelf tiugt: Ja, uw hoofd reik* tot de transen gcbittrend in het wederglanseu Vaa bet ongeschapen licht! Ssaraniouche. (XV.) OUIDA, naar aanleiding van haar laatsten roman Princess Naprazine.'" Eem'gen tijd geleden heeft een criticus het gewaagd, de Eogelsche ro mancière, die als Ouitla voor ons optreedt, op eene lijn te stellen met hare landgenoot George Eliot, waarbij hij noodzakelijk zoowel het talent als de mensehenkennis der laatste schromelijk onrecht moest aandoen. Toch moet eene vergelijking punten van overeenkomst tusschen de beide beschaafd» vrouwen aan het licht brengen; beider werken dragen den stempel eener ernstige levensopvatting en doen ons een toon hooren van onvoldaanheid over het bestaande, van een vurig streven naar meer ruimte van blik eu naar helderder inzicht, in de ordening van het bestaande op onze klciae planeet. Ouida's pessimisme, haar bitterheid in de schildering der groote wereld heeft zoo goed een idealistisch streven ten grondslag als Eliot'a teekeniog van de zonnige diepten in onschuldige harten, die zich rein hebben gehouden van de wereld. Ook in haar IaatElen roman Princcss NapraxiJia", hoe realistisch ook hier en daar getint, laat zij dien invloedrijksten van Griekenland'a goden, den kleinen Amor, in een mannenhart een rol spelen, die kwalijk strookt met wat wij om ons heen zien gebeuren. Wel ia hij hier niet die vriendelijke, goede geest, die, zooals onlangs is gezegd, de aarde met bloemen en kindertjes be volkt, maar een despoot, dia met ijzeren vuist regeert en geen macht naast zich duldt; niettemin heeft bij do opvatting en uitwerking van dit werk Ouida's idealisme voorgezeten. Welk jong en rijk bankier zou als Otlimar zijn naam, zijn schatten en zijn ganscho Icveii laten ondergaan in de aanbidding van een zijner on waardige vrouw, al ware a ij nog honderdmaal schooner dan prinses Nadège Napraxine;' 't Is waar, niet enkel in haar schoonheid lag haar macht; haar aanzion en haar geestigheid ook deden baar eene buitengewone plaats innemen in de wereld van pracht en genot, die haar buitengoed aan de zonnige zuidzij van Frankrijk omgaf. Zij was juist drie en twintig jaar, doze vrouw van de wereld, en do grilligheid en heftigheid van haar ge moedsara-d liet zich zeker het best verklaren uit haar cosmopolitisrne; van geboorte eer.o Russische had zij den zwaargebouwden, goedhartigen ku rassier der keizerlijke garde, Plafon Xicholamtch, hoofd der invloedrijke en vermogende familie Napraxiue, gehuwd; hare moeder was een Fran£&is3 geweest, haar grootmoeder eene Engelsclio en gouvernantes van allei nationaliteit hadden haar trachten op te voeden. Van hare groote voor vaderen had Kii bare edele houding en die doorschijnende gelaatskleur, waarvan da malto bleekheid te meer in het oog viel door den zuidelijken glo^d harer groote donkere oogen, die van een scherp verstand getuigden en soms vonken van het bitterste sarcasme van zich deden uitgaan. De Kannen aanbaden haar, 't geen haar dikwijls verveelde; zij waren ban» voor haar, betgeon baar meer dan itts anders behaagde. Ia de elegante villa, niet ver van -Sizza kwamen Engelsche lords en Parijsche dandies baar hunne hulde brengen en waven verrukt over de gratie, waarmee zij zich b'3\voog in die uitgezochte omgeving, hetzij in de eetzaal met haar bloemca en vruchten en fijn porselein, waar de Vonetiaansche kant van liet tai'ellaken in schoonheid wedijverde met |do door Bougereau en MeissonnÏGr geschilderde paneelen in dof gondeu omlijsting, 't zij iu haar eigen vertrekken mot, huu zachte kleuren, waar de lucht de geur vau tallooze bloovnen droeg, eu liet oiijfhout in den haard grillige lichten wierp op de Gobelin-borduursels aan de wanden, de kunstwerken in marmer en op de weivoorziene ivoren boekenplanken, waarnaast de lichtere leef uur van den dag Latijnsche schrijvers te vinden waren en de uitkomsten der jongste wetenschappelijke onderzoekingen. Koch vermaak, noch kunst of wetenschap konden den twijfel en de onrust uit het hart van Nadège Xapraxino verdrijven; de wereld van weelde en genot hield haar niettemin gevangen en was haar als de chloraal, dia in den aanvang aangenaam verdoovcnd werkt, maar later uiet gemist kaa worden, al Iaat het middel niets daa eene treurige pressie achter. Zij erkende'haar ontevredenheid, maar noemde die een gevolg van het belachelijke icven, dat zij leidde, dat in haar omgeving als het eenig mogelijke werd beschouwd en toah niemand bevrediging schonk. Alles schijn en ver Teling en of het no* niet erg genoeg was, gaven de ruensclien ook nog voor, hun vaderland lief te hebben, hun kerk, huu bloedverwanten, hun kinderen! Haar twee jongens met bun vierkante goe dige Tartarengezichten, die in niets naar baar, in alles naar hun vader geleken, liet zij in Zuid-Rusland bij hun grootmoeder opvoeden, terwijl zij aan de Middellandsche Züe of in Parijs de groote wereld verbaasde dooi de prasht harer kleeding, de geestigheid en de bitterheid harer opmer kingen, en de koele ongenaakbaarheid van haar hart. Aan elke verplich ting wist zij zich te onttrekken; hoewel zij eene santéde fer bezat, bad een Parijsch dokter baar de reputatie eener zwakke gezondheid weten te bezorgen, waardoor zij zich aan alles kon onttrekken, wat haar geen be lang inboezemde en zij niet zooals anderen martelares behoefde te worden, omdat er waren, die hun landhuizen, zonder vreemde gasten, vervelend vonden. Dat is een der schaduwzijden van het leven in onze groote we reld, het stelt hooge eischeu en laat toch geen kans op ware grootheid, ja, wat groot is, wordt er dwergachtig; nu eens ia dat leven een slaap middel, dan eene tuchtroede. maar triviaal is het altijd en wie groot wil zijn, blij ve n Vabri deshomtiies. Wat werki e uw christendom uit, gij priesters der vroomheid? Achttien eeuwen zwoegt het voort; practisch heeft het niets tot stand gebracht, onlogisch als het is, heeft het zich tot woorden moeten bepalen, want in practijk gebracht, zou het de wereld er nog dui zendmaal slechter doen uitzien, dan nu het geval is. En de wetenschap? De afgodendienst der kennis is al even dwaas als die van den godsdienst; onze nieuwe denkbeelden eu ontdekkingen zuikn over vijf honderd jaar bestreden en uitgelachen worden en door honden to pijnigen of uw teles copen te verbetereu, zult gij het geheim der schepping niet doorgronden. De eenige mogelijkheid, om het leven de moeite waard te doen zijn, is het aan te zien van uit weelderige verblijven of u de rol toe te eigenen vau de kat, do spin, den arend of den hond tegenover muis en vlieg en lam en bnas. ED dan de eentonigheid J Te bedeaken, dat vijf en twintig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl