De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 10 mei pagina 13

10 mei 1885 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 411 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hunne plaats zilten, en Meester Hamel, met zijn vreeselijke ijze ren liniaal onder den arm, liep tusschen de bonken dooi1. Te mid den van zoo'n plechtige stilte, diende ik de deur te openen, en binnen te treden. Of ik ook bang was, ik had een kleur als vunr. Verbeeldt u eens. Meester keek mij volstrekt niet boos aan, doch zei zeer zacht: »Ga gauw naar je plaats, Frans, wij v/aren bijna zonder jou begonnen! Ik klauterde maar over de banken heen, on zetie mij voor mijn lessenaar neer. Eenigszins van den schrik bekomen, bemcrldo ik nu pas dat mees ter zijne gekleede jas aanhad, wat anders alleen bij de prijsuitdeeling gebeurde, of in het geval dat de schoolopziener kwam. Verder Ing er eigenlijk over geheel de school iets plechtig?. iets bijzonders. Doch wat mij het meest vönvonderde, was wel dat ik achter in de kamer, op de banken, die gewoonlijk onbezet bleven, de lieden uit het dorp zag zitten, even bedaard als wij. Daar had je onder anderen den ouden Hauser, met zijn driekanten steek, den oud-burgemeester, den gewezen brievenbesteller, en nog an dere menschen. Iedereen scheen bedroefd te wezen, en Hauser had zelfs eeri oud gescheurd abc-boekje meegenomen, dat opengeslagen op zijns knieën Ing, met zijn bril dwars over de bladzijden heen. Ik zat hier nog verwonderd naar te kijken, toen meester, die ondertusschen op den katheder geklommen was, lot ons begon ie spreken, op dienzelfden zachten, crnstigen toon, waarop hij rnij ontvangen had. » Kinderen, dit is de laatste maal, dat ik hier los geef. Van Derlijn is het bevel gekomen, dat op do scholen in Klzas en Lotha ringen voortaan alleen Duilseh moet onderwezen worden, lieden is het uwe laatste Fransche les. Morgen komt de nieuwe meester. Let nu vandaag nog eens goed op. Deze weinige woorden brachten mij geheel van streek. O, die ellendelingen, dit stond dus tegen hel stadhuis aangeplakt. Mijne laatste Fransche les! En ik, die ternauwernood schrijven kan. Zou ik dan nooit iets leeren. Moest ik het dan voor altijd hierbij laten. Wat was ik nu ontevreden op mij .zelf, dat ik zooveel lessen verzuimd had, en zoo'n lijd had zoek gemaakt met het uithalen van vogclnesljes ol 's winters met glijbaanlje spelen op de Saar. Mijn hoeken, die ik daar straks nog zoo vervelend had gevon den1, en zoo zwaar, mijne spraakkunst en mijne Cijbelsehe Ge schiedenis kwamen mij nu allen voor als oude vrienden, aan wie ik niet dan met smarlc zou scheiden. Juist als met Heester Hamel. De gedachte, dat hij vertrok, dat ik hem nimmer, nimmer weer zou zien, deed mij al zijne straffen en liniaal-slagen vergeten. Arme man! Het was dus ter ecre van dien laatstcn schooltijd, dat hij z'n Zondagsche kleuren had aangetrokken. Nu begreep ik waarom die oude luidjes van het dorp daar achter ia de znal zaten. Het scheen, dat zij hierdoor te kennen wilden geven, hoezeer 't hen berouwde dat zo niet meer in dit school lokaal waren verschenen. Doch het v/as tevens een soort van dankbetuiging aan Meester Hamel voor zijne veertig jaren van trouwe dienstvervulling, en eene laatste hulde aan het vaderland, dat ons verliet Zoo zat ik nog te mijmeren, toen i k plotseling mijn naam hoorde noemen. Het was mijne beurt om mijne les op te zeggen. Wat had ik mi wel niet willen geven, indien ik dien lastigen regel van de deelwoorden zonder haperen gekend had, van het begin tot het einde; doch reeds bij de eerste woorden hakkelde ik, met een vol gemoed bleef ik in mijne bank staan schommelen, zonder het hoofd te durven opbeuren. Toen hoorde ik, dat Meester mij aansprak. »Ik zal je niet beknorren, mijn jongen, je bent nu genoeg ge straft , dat komt er van. Alle dagen denkt men: »ü! ik heb nog tijd in overvloed, morgen zal ik m'n les wel leeren. Nu zie je, wat er gebeurt Kijk, dit is het groote ongeluk van onzen Elzas geweest, dat het steeds zijn onderwijs tot morgen uitstelde. Hebben die lieden nu niet het volste recht, om ons voor de voeten te werpen: »Wat, gij beweert Franschen te zijn, en gij kunt uwe eigen taal noch schrijven, noch spreken! Van dit alles draag jij nog niet de grootste schuid. Wij allen hebben ons zeer veel te verwijten. ?»lHve oudars hebben er te weinig aan gehecht, om u onder wezen te zien. Zij zagen u liever op het land of in de weverijen werken, om zoodoende enkele stuivers meer te ontvangen. Doch ik zelf, wat heb ik me niet te verwijten. Hoe dikwijls heb ik u mijn tuin niet laten begieten, in plaats van u aan het werk te zetten! En als ik eens lust had t'orsllen te gaan visschen, zag ik er dan ooit cenig bezwaar in om u vrij al' te geven? Zoo van hel eene onderwerp tot het andere overgaande, kwam Bicester Hamel over de Fransche taal te sprelten. Hij vertelde on dat zij de schoonste taol ter wereld is, de ulelijlcM.0, tic degclijkstc: dat wij haar moesten bewaren en koesteren, on; haar nim mer, nimmer te vergelen; wam dal een volk, al ir.uge hot ook ia slavernij verkeeren, ois het, ware de sleutels zijner ketc-ns in han den heelt, zoo lang het slechts zijne taal in eorc houdt, dat de taa! de kniehtigste steun is tegen alle vreemde overhecrfching Hierop nam hij eene spraakkunst ter hand on las er ons uit voor. Ik v/as geheel verbaasd, dat ik ditmaal aüos zoo KOOI) be greep. Al wal hij zeide scheen rnij zoogcmakkc.iijU (00. Ik geluol ook, dat ik nog nooil zoo aandachtig toegeluislcrd had, en dat hij ons alles nooit zoo geduldig had uitgelegd. Het was werkelijk alsof de arme man ons vóór zijn vertrek ai z'n kennis in n enkele les wilde inprenten. Ka de les gingen wij schrijven. Voor deze c!egenh<-id bad Mar ter geheel nieuwe voorbeelden gereed gemaakt wamxm hij in mooi randschrift geschreven had: Frankrijk, Elzas, Frankrijk, Klzas. Het waren net kleine vlaggetjes, door de gcheeïe kamer wap perend, en aan or.ze lessenaars opgehangen. Gij luidt, eens moeten zien, hoe een ieder zijn best doei.!, en welke diepe stilte er in het vcrlrek heerschle. Men hoorde niets dan het krassen van de pennen over het papier. Plotseling vlo gen eenigo bijen naar binnen, doch niemand, die er op ietlo, zelfs de kleintjes niet, die zich met zulk een ijver op hunne -slokjes on streepjes'' toelegden, alsof dat ook al Franscil was?Op hol dak aan de school koerden zachtkens een troepje duiven, en ik vroeg mij onwillekeurig af: »/.nl men die nu ouk noodzaken, voortaan in het Dnitsch te kirren?" Wanneer ik van tijd lot tijd de oogen van mijn werk opsloeg, zag ik Meester onbewegelijk in zijn katheder zitten, beurtelings op alle voorwerpen om hem heen starend, als wilde hij goheel zijn kleine school in zich opnemen?Gaat eens na! sedert voorlig jaar was hij. daar sloecls op dezelfde plaats, mot het «ilzidit oj> liet stille dorpsplein. .Niets was er ia dien tijd veranderd, het lo kaal ook mei; alleen waren do banken on do lessenaars door hol langdurig gebruik beschadigd geworden, met inkt bemorst, vol karikaturen en overal groote hoeken er uitgesneden. Verder waren .--leclils de rioicboomen op de plaats gegroeid, en de hop. die hij zelf nog geplant had, bekranste nu de vensters lot op net dak. Wal kciig voor <lcu ouden man, om nu al die dingen te moeten achloriateii, cu zijne zusier in do kamer boven ons hoold te hooren rommelen 01 schuifelen on rommelend de kotters sluiten' want zij hadtba order gekregen reeds den volgenden dag voor goed het land te verlaten. En toch had hij don moed de les tot aan hei eind toe te geven. Na hot schrijven hadden wij geschiedenisles, daarna dreunden do kleintjes allen tegelijk: «spa a, slee ee, drie ie." En daar achter in de kamer stoivl de oude llauser. Hij had zijn bril opgezet en met het lecsboekje in de hand spelde hij niet de kinderen do woorden mee. Men kon het hem aanzien, dat ook hij zijn bost dood, zijn stem trilde van aandoening, en het klonk zoo gek, dat wij allen moesten lachen, en toch ook weer onze tranen niet konden bedwingen. O, die laatste morgen op school zal mij nog lang in 't geheugen blijven « Daarna de Angelus. Eensklaps sloeg de kerkklok twaalf uur. Op hetzelfde oogenblik deed zich vlak onder onze vensters het trompetgeschal van da Pruisen hooren, die van de oefening terugkeerden. Meesier Hamel stond in zijn katheder op, ontdaan en bleek als de wand. Nooit was hij mij zoo lang voorgekomen. »Jongens, zei hij, lieve kinderen.... ik.... ik Doch iets beklemde hem, zijne stern bleef haken, llij kon zijn zin maar niet voltooien. Toen wondde hij zich naar het bord, nam een stuk krijt, en er met alle kracht op drukkend, schreef hij zoo groot als hij kon: »Leve Frankrijk!" Daarop bleef hij staan, het hoofd tegen den muur geleund, en zonder een woord te spreken, wenkte hij ons mot de hand. llet is gedaan. Ca jullie nu maar naar huis." CoRsrcus.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl