Historisch Archief 1877-1940
No. 412
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Een oogenblifc later stond ik voor het politie-bureau aan de Oudebrug;
een half tlbzjjn dienders stak begeerig de armen naar inij uit en in een
minimum van tijd stond ik in een gang, waar het zoo ontzettend naar
carbolzuur rook, dat ik bezwijmde.
Toen ik weder bijkwam, meende ik te hooren, dat de commissaris niet
aan het bureau. was en ik naar het arrestantenhok zou worden gebracht
«n dit laatste was werkelijk het geval. Al mijn bidden en smeeken hielp
niets en ik werd in een afgrijselijk hol opgesloten.
Wellicht hebt u nooit in zoo'n hol gezeten, mijnheer de redacteur, en
in dat geval feliciteer ik u van harte; al word ik driemaal ouder dan
pa nu reeds is, dan zal ik toch nimmer het aan de Oudebrug doorge
brachte nachtje vergeten.
In mijne eerste vertwijfeling begon ik op de deur te bonzen en schreeuwde,
gelijk destijds de jongeheer Del uw, ik wil er uit!" Daarop hoorde ik
echter van buiten eea barsch stemgeluid weergalmen, dat vermaningen
tot mij richtte en toen, toen berustte ik in mijn treurig lot.
Ik was bang, want ik had in de nabijheid van mijn hok, naar ik meende,
een mand met een lijk zien staan, en nu was ik in de laatste weken wel
aan het gezicht van lijken gewoon geraakt, maai' die waren allen levend.
Thans echter was het een ander goval en ik klappertaudde en rilde van
ontzetting, terwijl liet angstzweet langs mijne wangen biggelde. Ik nam
mijn hok eens op, maar ontwaarde enkel dat het naar en akelig was en
dat het er stonk, alsof men de odeurs van alle Amsterdamsche grachten
te zamen, vermengd met de geuren dor beruehto karren, hier had weten
bijeen te brengen. Onwillekeurig dacht ik aan de twee weesmeisjes, wier
haartooi men indertijd afknipte en die ook in een hok werden geplakt;
van haar mocht een dichter nog zeggen:
Een zonnestraal in 't donkere hol,
Beschijnt der weezen kale bol l"
M\jn bol werd echter niet door zonnestralen beschenen en 't lokaal
was van dien aard, dat ik thans eerst Daute's woorden, die bij op gelijk
soortig lokaal toepaste, begreep:
Gij die hier binnentreedt, laat elke hoop maar varen!"
De goede moeder natuur had medelijden met mij en deed den
vriendelijken engel van den slaap mijne oogleden aanroeren; ik druilde in.
Terecht zeide eenmaal Hamlet, over eer. anderen slaap sprekende, dat
r.iemand wist, welke droomen er in komen kunnen" en op mijn slaap
bleek het woord ook van toepassing; had ik vooruit kunnen weten wat
ik zien zou, ik had mij tegen mijne slaperigheid verzet en ware wakker
gebleven.
Ik zag dan een heirleger van geesten, maar geen gewone geesten van
menschen, maar van rotten; hun aantal was niet bij benadering op te
geven en zij zagen er allen even afschrikwekkend uit.
Wee, wee! zoon der Amstelstad!" riep een oude, dikke rotten-geest.
eZijt gij ook al hier gekomen tot straf xuver pekolzonden."
Mijnheer," stotterde ik beangst, ik ben zoo onschuldig als een pas
geboren rot."
Hebt ge burgemeester en wethouders niet geholpen om de Korenbeurs,
dat heerlijke rotten-pnratüjst, aftebreken ?'' riep een andero rot plechtig;
toen men dat Eden sloopte, zyu wij van honger gestorven en onze zielen
waren hier rond."
Ik heb boven een kat gezien," zeide ik, in de hoop de geesten schrik
aantejagen.
Een kat heeft aan een geest niemendal te kluiven," zeide een derde
rot, maar apropos, mannen broeders, deze jongeling is een Amsterdam
mer en hij heeft dus natuurlijk ook schuld aan ons ongeluk, want zeer
zeker vond ook hij hot noodig, dab het Damrak gedempt en ons Beursje
gesloopt werd! Wreken wij ons op hem, vernielen wij hem, maken wij
ook hem tot geest!"
Ja, ja, ja, zoo zij hetf" galmde het koor.
Ik wilde protesteeren en betoogen, dat ik anti-dempcr ben, maar het hielp
niets en de geheel schaar vloog op mij aan en ik werd gebeten en ge
knepen en gemarteld, dat ik het van pijn uitgi'de en.... ontwaakte.
Genadige hemel! wat moest ik ontwaren toen ik de oogenopende:aan
de punt van mijn linker bottine zaten vijf vette rotten te kluiven; aan mijn
gepomadeerde haren hielden twee anderen zich onledig en toen ik, half'
verstijfd van schrik, mijn knipmes uit den zak van mijn pantalon wilde
halen om mij te verweren, sprongen uit dien zak zeven jonge rotten ta
voorschijn.
k sprong overeind en schreeuwde en stampvoette en gelukkig liet het
ontuig mij toen met rust, nadat het eerst een gat in mijn laars had ge
beten, waarvan de reparatie mij later negentig cents kostte.
Zal ik mijn wedervaren vorder vertellen ? lic geloof dat het niet noorlig
is en alle medelijdende zielen reeds naar aanleiding van 't gehoorde
deernis met mij zullen bobben; 't zij genoeg, tu weten dat ik den volgenden
morgen voor den commissaris mosst verschijnen, die een geweldig barribal
bleek te zijn. Zijnedelgestrenge keek mij vnct booze oogen aan, vroeg
of ik niets beteis te doen had, dan in lokalen te zitten waar ik niet
behoorde, gaf mij een allergewelcligst standje en zeide toen, dat ik naar
huis kon gaan. Vogelvlug verliet ik het bureau en zag nog lioe de
dienders mij uitlachten.
Zal ik ook nog vertellen dat ik een paar uren later bemerkte dat ik
een souvenir aan hit politie-bureau had medegenomen? Neen, ik durf
het om velerlei redenen niet te doen, want , en , ziet u..... kent
ge bij geval de namen Goedhart en LensveltV Ja? Welnu dan zult ge
mij begrijpen.
Toen ik des middags met mijne vrienden samenkwam en mijne avonturen
\ertelde, was ei' waarlijk een, die zeide dat ik loog. Ik werd boos en
toen haakle hij op eens het Handelsblad van 25 April voor den dag en las:
Hij onderhield mij nog eene geruime poos over zijn bezoek aan Am
sterdam, dat hem in menig opzicht zooveel geleerd had en deelde mij
mede, dat hij zou trachten van onzen gemeenteraad hervormingen te
verkrijgen in de inrichtingen onzer politieposten, welke, wat netheid en
overige goede hoedanigheden betreft, bij u zooveel beter zijn dan bij ons."
Wie zijn die hij en mij?" schreeuwde ik.
De heer Camescasse, prefect, van politie te Parijs, en Henry Havard,
correspondent van het Handelsblad."
Dan ben je ook geboft, Jantje, en leelijk op leugens betrapt", zeide een
van de andere vrienden; tijden;? de tentoonstelling van 1883 is de heer
Camescasse met onzen hoofd-commissaris, den heer Steenkamp, en den heer
van Duijl overal rond geweest en hij weet er dus alles van."
Welke heer van Duijl?" stotterde ik, ontsteld dat mijne geloofwaar
digheid zoozeer in twijfel werd getrokken.
De hoofd-redacteur van het Handelsblad! Als die toestanden had ge
zien, als jij ze beschrijft, had hij ze zijnen mede-redachmren wel verteld
en dan zouden de loffelijke woorden van Camescasse zeker zijn geschrapt".
Maar die drie heereu hebben zeker nooit iu dat hok gezeten en da
redactie van het Handelsblad hoeft, er ongetwijfeld ook n ooit kennis mede
gemaakt", steunde ik en zweeg toen, want ik was geheel verplet.
Mijnehecren" riep eensklaps mijn vriend Piet, bijgenaamd de snufi'alaar,
.,val Jan niet hard, Jan heofc gelijk, volkomen j.relijk; laat ik u eens uit
het Gemeenteblad van 1882 voorlezen, wat onze burgemeester, als voorzitter
van den gemeenteraad, in de raadszitting van 15 Februari 1882, naar aan
leiding van het politie-bureau aan de Oudebrug, beeft gezegd:
En nu wil ik er als tloof'l van dfi Politie op wijzen, dat het. drin
gend noodig is om het tegenwoordig gebouw te ontruimen. Po laatste
brief, dia tot deze voordracht aanleiding gaf, wijst op de nadeelige ge
volgen voor do dienaren, om in dit ongezonde gebouw te moeten ver
blijven en slapen. Die nadeelige gevolgen zijn sedert de uitbreiding van
personeel nog in sterke mate toegenomen. Ik zal den Raad niet ver
moeien met uittreksels mede te doelen uit de gevoerde correspondentie,
die den doorslag heeft gegeven. Elk kan ziel» den toestand voorstellen.
Maar ik wil enkel wijzen op een brief van den geneesheer bij de Politie,
die het lokaal in alle opzichten slecht, vochtig en ongezond noemt, en
bij die verklaring verzoekt op zijn eerewoord geloofd te worden. Men
kan dit gebouw voor den dienst der politie niot lang meer gebruiken.
De lokalen voor de agenten zijn ongezond en [ongeschikt, en wat van
de verblijven der agenten geldt, geldt ook van die der inspecteurs. Ja,
ook voor het publiek is verbouwing gewenscht. De wachtkamer is van
dien aard, dat zij, dia den commissaris wenschen te spreken, daar niofc
willen wachten tot zij bij hom toegelaten kunnen worden. Nog erger is
het gesteld met da verblijven van hen, die eenigen tijd aan het
PolitieBureau moeten doorbrengen, omdat zij van misdrijf worden verdacht of
do bepalingen der drankwct hebben overschreden, 't Zijn afzichtelijke
hokken, omringd door walglijke privaten, enz. Ik noodig de Raads
leden uit, zich van den treurigen en inderdaad onhoudbaren toestand
met eigen oogen te gaan overtuigen. Waar do nood zóó dringend is,
behoort daarin spoedig te worden voorzien."
Op deze voorlezing volgde een diep stilzwijgen en al mijne vrienden,
drukten mij geroeid do hand.
,,En is (lat na drie jaren nog zoo?" zeide eindelijk een onzer.
Het is nog altijd zoo!" zaide de snufielaar plechtig.
,,Maar wij zijn ook in Amsterdam!" riep een derde.
Wij zijn in Amsterdam l" zeiden allen in koor.
Het is mij niet mogelijk te begrijpen, hoe men den heer Havard inde
gelegenheid hoeft gesteld om dingen te vertellen, die lijnrecht in tegen
spraak zijn met de beweringen van onzen geacliten burgemeester," meende
een onzer.
..Ik begrijp bet evenmin," zeide een ander, en ik weet dit wel, dat ik
vau mijn vroeger gemaakt plan, o In onder de journalisten te gaan, afzie,
nu ik bemerk boe gemakkelijk die do zaken opnemen, dat zweer ik bij
de poperrauntballetjes van het Koninklijk Paleis."
Ik wil:le dien ongemotiveerden uitval tegen de journalisten beantwoorden,
maar bedacht, dat ik dan in debat kon komen, hetgeen ik liever wilde
vermijden en daarom zeide ik enkel: Ik zal over de zaak niet verder
praten, maar wil enkel dit zeggen: Heldring heeft eens verklaard dat de
jenever erger is dan de cholera, maar ik verklaar dat het hok van het
'politie-bureau aan de Oude brug erger is dan. . , . de kar!"
.Niemand beeft mij tegengesproken.
Hoogachtend, mijnheer de Redacteur
UEd. D w. Dienaar
Jan Aquarins,
P.S. Ik vrees, dat het eerstvolgende Kadetje van pa zal zijn; hij
heeft ten minste schriftelijk het plan te kennen geseven om weder aan
den arbeid te gaan.
UIT HET HAAGJE.
XXXII.
Een Haagsen inwoner zou geen mensch en vooral geen Hagenaar in
merg en been moeten zijn, zooals do ondergeteekcnde, om in deze
voor de residentie zoo luidruchtige en vroolijko dagen, over iets anders
te kunnen schrijven dan over de Haagsche kermis. Nu zie ik mijn
geeerde lezers] en lezeressen, die in de stad hunner inwoning en onder
hen de Amsterdammers bovenaan door wreedaardige gemeenteraden
j voor immer van de kennis-weelde zijn beroofd, reeds de wenkbrauw
! fronsen. Wie ook wordt gaarne herinnerd aan een verloren geluk, aan
| een verwoeste vreugde'{ Natuurlijk niemand. Maar dit neemt nie^
! weg, dat ik jegens mezelf en ook tegenover mijn andsre vriendelijke
lai zors, die zich nog in 't voortbestaan hunner dierbare kermis mogen
veri heugen, niet verantwoord zou zijn, als ik onze, op n na de laatste,
ker! mis eenvoudig doodzweeg. Neen, dat kan eu mag ik niet; maar ik
!' ben wel tot cec redelijke transactie te vinden. Om beide partijen, d. z.
i de kormisloozen en de kermis-bezitters, genoegen te doen, ten minste
tevreden te stellen, verbind ik mij geen kermis-opstel te leveren in den
i boertigen trant, welke den inzenders der kennis-advertenties zulk een
j genot verschaft, vooral waaneer de reclame goed pakt. .Neen, dat zal ik