De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 31 mei pagina 12

31 mei 1885 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLAD VOOR AMSTERDAMMER, * door Undumba's koning aan den Cubaan als slaaf was verkocht. In 't hol van 't zwaar beladen schip, waar nauwlijks lucht ge noeg was om zooveel longen adem te geven, hurkte in een hoek Quampanissa. Zijn met bloed doorloopen oogen staarden strak voor zich uit, en nu en dan krulden zich zijn neusvleugels op en kwam er een trotsche trek en tevens een diep zwaarmoedige uitdrukking over zijn gelaat. Kiama, zijn zoon, hurkte naast hem en leunde met het hoofd tegen zijn schouder de jongen was ziek door de vunze, bedorven lucht in 't schip. Een akelige stilte heerschte in dat scheepshol; slechts nu en dan werd zij verbroken door den pijnlijken kreet van een of ander der slaven, die moeite deed om op te Staan of zijn pijnlijke ledematen van houding te doen veranderen. in een slavenhaalder werden destijds de zwarten onbarmhartig op en door elkander gestuwd, zoodat de ongclukkigen dagen en weken gedwongen waren oai bijna in dezelfde houding te blijven Jiggen en nauwelijks ruimte vonden om zich te bewegen. »Is Kiama ziek?" vroeg Quampanissa in zijn landtaal en niet tegenstaande het zonderlinge keelgeluid aan zijn ras eigen, klonk zijn stem teeder en zacht. sKiama's hart is zwaar", antwoordde de knaap en een zucht vergezelde zijne woorden, »Kiama wil sterven." De onttroonde negerkoning zag zijn zoon aan, greep met de hand in diens kroezig haar en zei langzaam: »Quampanissa kan geen slaaf zijn, hij zal niet meer den mond open doen om te eten, maar zijn zoon is te jong voor den dood." En de knaap antwoordde alleen: »Waar gij gaat, ga ook ik!" Zwijgend wezen beiden het eten terug dat men hen bracht. Ze hielden vol en roerden geen bete er van aan. 't Was wel een karig rantsoen wat men hen gaf, maar toch genoeg om van te leven. Zij wezen het standvastig terug en terwijl de overige slaven bewonderend naar hen zagen, verslonden ze haastig het voedsel dat Quamnanissa en iüama weigerden; zij waren niet zoo moedig en hadden honger. 't Duurde een drietal dagen eer het voorval den kapitein ter oorc kwam en 't was geen wonder dat deze, het karakter der negers kennende, de vrees koesterde, dat Lij, zoo niet twee, dan toch minstens n stuk van zijn koopwaar zou verliezen. »Pounnieita!" vloekte hij, »ze zullen eten." Hij liet de twee negers aan dek brengen en sprak hen in 't Engelsch aan. Zij verstonden hem niet en de enkele woorden die hij van hunne taal kende hielpen hem weinig; ze wilden hem niet begrijpen en daarom maakte hij korte metten en liet zijn: »Ty him up!" hooren. »Ty him up" was voor hen die 't verstonden, 't vreeselijkste bevel wat zij konden vernemen; het beduidde zooveel als: Bind hem aan den mast en sla met de zweep wat ge slaan kunt; ten bloede toe. Met wreedaardige vreugd, ze hadden op die reis nog geen »ty him up" gehoord, grepen eenige matrozen Quampanissa aan en toen hij tegenstand bood werd hij overweldigd, aan de gebonden handen opgeheschen en aan den mast gesjord. -»Vive Dios! gire it him; I shall make him eat'' schreeuwde de slavenhaler en 't hagelde zweepslagen op des negers rug en lenden^ Kiama vastgehouden door een paar sterke varensgasten, zag hoe zijn vader bij iederen zweepslag den rug kromde, maai bij hoorde hem geen enkelen kreet uiten, hij zag hoe de peezen en aderen op zijn armen en hals opzwollen door de inspanning waarmede hij zich in de touwen heen en weder wrong. Hij zag hoe bij iederen slag het bloed door de huid drong en eindelijk in dikke droppels langzaam naar beneden in den heupdoek vloeide. » Shall you eat, you beastl" schreeuwde de Cubaan zijn slachloffei? toe, maar Quampanissa bleef zwijgen en zag hem honend aan, terwijl hij het hoofd schudde. »De kapitein woedend door dit stoïcisme liet nogmaals zijn Vive Dios! hooren en beval daarna : >Ty up the boy also". Een oogenblik later was de knaap evenzoo gebonden en moest Quampanissa zien hoe zijn kind, voor zijn oogcn dezelfde marte ling zou ondergaan. De jongen riep zijn vader in hun taal iets toe, en keek met doodsangst naar den kapitein, die, met over elkander geslagen ar men, bedaard tegen de verschansing leunde. Daar siste de eerste zweepslag door de lucht en liet een bloe dige striem op den rug van den knaap achter. Een luide, scherpe gil [ontsnapte hem, en de vresselijke pijn dood hem ineenkrim pen. Die gil, hartverscheurend en rauw, trof Qu.impanissa erger dan het buffelleder van de zweep; zijn tanden knarsten op elkan der en nogmaals wrong hij zijn ledematen met de kracht der wanhoop in zijn banden. Eensklaps scholen een paar touwen los en raakte hij, hoewel nog met gebonden handen, vrij van den mast. In n seconde, had hij zich met een woeslen kreet van vreug de, als een tijger op den kapitein geworpen. Door het gewicht van zijn herculisch lichaam hield hij hem neer en met de gebon den hand drukte hij zijn keel dicht. Kiama's pijnigers sloegen niet meer, maar schoten toe om hun'meesler, die toevallig ongewapend bleek, te ontzellen. De aanval van den zwarte was zoo hevig en woest dat de kapitein een oogenblik zijn bezinning verloor. Als een verscheurend dier zijn prooi, zoo hield de neger met tanden ca nagels den Cubaan vast en niet dan met groote moeite gelukte het den tocgeschotcn matrozen hun meester levend uit dien ijveren greep te verlossen. Een slag met een handspaak had Quampanissa's achterhoofd getroffen en bewusteloos lag hij een pas of wat van Kiama af, die onmachtig om zijn vader te helpen, zich in vruchtelooze woede en angst heen en weer wrong in de knellende koorden. De gezggyoerder had er 't leven afgebracht, maar een stuk uil zijn wang en een gedeelte van zijn linker oor waren door den woedenden neger afgebeten. Brullend van woede en pijn schreeuwde de kapitein nauwlijks weer adem halend: allang him! Hnng him!" 't Was niet meer noodig: de slag met de handspaak, had Quampanissa's hersenpan verbrijzeld, hij was reeds dood. Give it the boy! damnd' beast to bite my ear! Een oogenblik later gilde Kiama op nieuw, maar toen hij het lijk van zijn vader zag, dat roerloos aan zijn voeten lag, sloot hij de tanden vast opeen en geen geluid kwam meer over zijn lip pen, totdat hij zonder bewustzijn ineenzakle. Toen hij weer bij kwam lag hij even als te voren in 't vunzig scheepshol bij de andere slaven, en niemand bekommerde zich om hem ; niemand vroeg naar zijn vader; ieder had genoeg aan zijn eigen leed en ellende. Van dat oogenblik af zag de knaap steeds hel beeld van zijn vader voor zich, en hoorde hij in gedachten weer dien kreet, waarmede Quampanissa zich op den kapitein had geworpen, en n gedachte overheerschle hem geheel en al wraak! Wreken zou hij zich; het bloed van den Cubaan moest hij aan zijn han den voelen kleven, hij wilde het zien vloeien evenals dat van zijn vader en toch.... niets van dat alles gebeurde; Kiama was meer dood dan levend, zijn jeugdig lichaam kon zooveel ellende nog niet doorstaan. Uitgeput en afgemat van pijn en ontbering, geleek hij eerder een geraamte dan een mensch toen het schip zijn bestemming be reikte. Voor een kleinigheid werd hij aan een planter overgedaan en kwam met andere lotgeuoolen op diens bezittingen te Tennessee. III. >0h, Massa! Me nebberl) could forgct dat day", zei Cesar,toen hij mij in gebroken Engelsch en llollandsch zijn levensloop mede deelde. Hij was in 't Gasthuis en onder de herstellende zieken; waar lijk een rara-avis, want hij bemoeide zich met niemand, sprak zoo min mogelijk en was met alles tevreden. De oogen van den zwarte vonkelden en zijn dikk» lippen krulden zich, even als zijn neus vleugels op, toen hij van dien vreeselijken dag uit zijn jeugd ver telde, maar zijn verhaal vervolgend, hernam zijn blik de gewone zwaarmoedige uitdrukking. »\Vell! I say: jong negro, nooit broolijk, when slaaf. Meooknot happy; always linking of poor fader, bul by the by lang zaamaan me rustig worden. Toch niets aan te doen massa! ? Ik denk : wachten. Tijd shall kom, Kiama wreek zichzelf, sah! a On plantation of massa Brooly gebracht, rne groei op. Van kleine niggcr, groote negro, met kracht heel veel geluk heel klein. Massa Brooly good man, indeed heel good man, me houden groot van hem, of his wife also and of'miss Maggie, dochter van massa, ik heel groot houden, mucho, yes! So good for nigger, so good, ch! nNow mistress Brooly and family was godsdienslmenschcn; zij zeggen: Kiama heiden rnoet hem Christtan doopen. »Me say nebbermind! Me to young to begrijp. Zij mij doopen met the name Cesar. Pootie name, eh'? »Vou tink me sorry for dat? Oh no.' Beller forget rne eenmaal was Kiama." Terwijl hij dit laatste zei omfloerste zich zijn blik, maar toen ik hem vroeg: »dus je bent Christen, Cesar?" richtte hij de oogcn, wijd geopend en met een vreemde schittering, op mij, terwijl hij haastig antwoordde: s Oh no! Nebber'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl