De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 31 mei pagina 9

31 mei 1885 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

H F No. 414 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. achting ? Achting, voor wien ? Voor de Commissie ? het zou al te vrien delijk zijn geweest. Vóór Bredero ? Hoi, hm. Men weet beter. Geen mensch zoo braaf of in die mate meester over zijn geduld, dat hij niet gaapt als hij zich verveelt, eu die zich niet ver veelt, als hij drie uur in de komedie zit zonder iets anders te voelen dan achting. Twaalf voorstellingen evenaren een bijzonder succes. Hollandsche schouwburgdirectiën weten ervan te spreken. En er is alle kans dat liet Hoortje op de rol bljjft: voor de volgende week staat het weer op het programma. Waar feiten spreken, kunnen woorden zwijgen, anders ware men den Heer Meijer het betoog verschuldigd, dat een tooneelstuk iets beteekenen moet om aan het publiek fce bevallen, en dat het uiterlijk van liet Moortje zóó veel tegen heeft, dat niets minder dan groote inwendige deugden zijn zaak kunnen redden. De liefde voor do oudheid van de spelen van Bredero dost den Heer Meijer deze eenvoudige waarheden voorbijzien. Zij doet hem vergeten dat al de wijzigingen en bekortingen te zamen het wezen der zaak ten eenemale ongemoeid laten. Dat plaatselijke beschrijvingen, schilderingen van piquante levensbijsonderheden geen pièce de résisiance, kunnen vormen tegen den geeuwhonger waarmee een gemengd schouwburgpuhliek zich tegenwoordig ann den disch schaart. Deze liefde wordt, in n woord, zoo sterk aangetrokken door een der deelen, dat de samenhang en de boteekenis van heb geheel de aandacht ontsnappen. De Heer Meijer, dwaalt, op zijn Duitseh, door een bosch en stoot telkens liet hoofd tegen de hoornen, omdat hij maar oogcn heeft voor n der stammen. III. Slechts weinigen, schrijft de Heer Meijer, hebben begrip vnn de moeite, het geduld, het tijdverlies die ten offer moesten worden gebracht om.dergelijke voorstelling mogelijk te maken," Tot tlie weinigen heeft de ondergeteekende het voorrecht sedert kort te behooren. Men zou met een minder wellevcnden en onervarencr tegen stander dan met den Heer Meijer te doen moeten hebben, om eenige ergernis te gevoelen over onbeleefde of lichtzinnige verwijten. De beide opmerkingen die ik meen te mojren maken, daargelaten, bevat het Smctntorni'likel tal van juiste 'beschouwingen. Het doet zelfs bij lezers, die over tuigd zijn van de eenzijdigheid der anders scherpe waarneming, een grooten twijfel ontstaan wegens de noodzakelijkheid der ondernomen be kortingen van den ouden tekst. Zclls indien men dit met, mij een bijzaak noemt en het tooneelstuk het voornaamste, kan het. iemand, die in de bewerking de hand heeft gehad nu spijten dat er wat veel is weggenomen. /eer waarschijnlijk had het publiek nog meer met hetzelfde genoegen aangehoord. Dit gaat intusschen niet zoo gemakkelijk als de Heer Meijer schijnt to gelooven. Wanneer men bang is dut het, te laaf zal worden, moet nifii eon uur vroeger beginnen". Inderdaad zou dit, mogelijk zijn geweest, indien enkel de vrees had bestaan, dat zijn stadgenooten zouden begonnen zijn, te sterk naar hun bed te verlangen. Maar er was een ander gevaar, en het. past volkomen in do manier van den Hoer Meijer dat, hij dit, niet be speurd heeft: er was het gevaar, niet dat het stuk te lang zou zijn, maar dat het, te lang zou schijnen. Ieder die met het tooneel bekend is, weet dat, er stukken kannen zijn die kort duren en die den indruk maken van de helft te lang te zijn. Die paradox ligt, bij don schrijver, bij de acteur.;, bij honderd omstandigheden maar niet bij de klok. Ook in de komedie vliegt of kruipt de tijd naar gelang van ean complicatie van oorzaken, die met de inrichting van een uurwerk niete te maken hebben. Dezo opmerking heeft geen ander doel dan de bateekenis van een klei nigheid in iemands zienswijze aan to toonen: dan ook door deze bizonderhcid te doen uitkomen hoe weinig de Heer Meijer let op de voornaamste eigenschap van het voorwerp zijner trouwe en ijverzuchtige liefde: op de kwaliteiten van hei Moortje als blijspel. Alleen met een enkel woord is boven aangegeven dat il: nog een tweede griet heb tegen de beschouwing in het /?pectó/G»'-artikel. Niet alleen mis kent men de deugden van den comedie-dichter, maar men ignoreert ook de oorzaken dia er toe leiden, dat die deugden thans meer dan vroeger gewaardeerd worden. De geschiedkundige beteekenis van het feest, en van het v;elslagen dor vertooning, is kwalijk begrepen, als men die alleen verklaart door een liefhebberij voor oudheid, en enkel afmeet naar de mate, waarin men van die liefhebberij heeft kunnen genieten. Mijn tweede bezwaar geldt dus ook de historische opvatting van den Heer Meijer. Tn dit, opstel heb ik zijn aesthotische meening bestreden. Hij zal mij wel veroorlooven in een volgend stuk de tweede, lans te breken. Ik wensen dan tevens recht te doen aan het opschrift, van deze kolommen, eu eenige andere publicatiën over het Moortje te bespreken. (Slot volgt). "F. v. d, G. Mei 1885. DE PROVË'S'CAALSCÏIE TAALBEWEGING. Te Hyères, ,.de stad van oranjeboomen, palmen en olijven" zooals de dichter Mistral zeide, de bekoorlijke stad, aan wier voet, zich do Gouden eilanden uitstrekken" zijn dit jaar door de Félibres do vernieuwde -jc.ux floranx van het oude Provence gehouden, en Mistral, de Provencaalscho dichter en president dezer wedstrijden, herdacht in zijne openingsrede deze gelukkige eilanden, waar de jaarboeken der Provencaalsche poëzie een beroemd man, den monnik der Gouden eilanden plaatsen, die volgens N'ostradamus de leveus der oude troubadours had geschetst, en hunne verzen overgeschreven in een prachtig manuscript, geheel met bloemen en miniaturen versierd." De Provencaalsehe beweging neemt met ieder jaar in belangrijkheid toe, en moge men haar uit een oogpunt van algemeene politiek niet, als tot e;;n eflnigzins belangrijk doel leidend beschouwen, zij verdient als eon jurieus en merkwaardig verschijnsel zeer de aandacht. Ieder voorjaar komen van 20 tot 25 Mei. de Félibres op het een of ander punt van het zonnig Zuiden bijeen. Men heeft dit soort congressen la dainte Estellf, genoemd; de romantische heilige wordt dan beurtelings in de eene en de andere plaats gevierd. Eene uitzondering is verleden jaar gemaakt voor Sceaux, waar toen het vierde eeuwfeest der vereeniging van Provence met Frankrijk werd herdacht. Thans zal te Hyères tegelijk met het gewone congres het zevenjarig bloemenfeest gehouden worden. Men kent de oorsprong dezer feesten. In den tijd toen Frankrijk nog in pays de langiie d'o'il en pays da Inngne (Tor. verdeeld was, bloeide in deze laatste, de zuidelijke, eene rijke poëtische litteratuur. De trouba dours, hetzij edelen of dorpers, zongen hunne liederen ter eere van de schoone edelvrouwen in de cours d'amonr. Aan dit bloeitijdperk kwam een einde, toen met, fijne beschaving ook liberale denkbeelden het Zui den doorstroomden, en het Noorden, door de Kerk aangehitst, een godsdienstigen kruistocht tegen Frovence waagde en het ten val bracht. De taal der liefdehoven werd een pntois, alleen door herders en visschers ge sproken; aan den oever dor Middellanclsche zee alleen en in liet gele landschap tusschen Tonlouse en Marseille hoort men nog de echo van de oude Proveneaalsühe tensons en sirvenics. Eerst in het midden onzer eeuw is deze poëzie weer levend geworden. Zangers als Roumanillc en Jasmin hadden het geluk dat hunne zangen in het Noorden opgemerkt werden; Sainte-Bcuve en Lamartine vestigden de aandacht op het feit, dat zich in het Zuiden eene welluidende, gokuischte taal had geleend tot het uitdrukken van verhevene en teedere dichterlijke denkbeelden. Om Jasmin en Roumanille groepeerden zich anderen, Mistral, Auuancl, Anselme Mathieu, Giera, Tavon, Brunct, allen jonge dichters, zonen deizonnige Rhöner-vallei. Eens ten getale van zeven in het kasteeltje Valsegugne tegenover Vauoluse, vereenigd, in 1854, vatten zij het plan op, de Provencaalsche taal door samenwerking te doen herleven, en besloten een bundel uittegeven, de Armana Proven f au, die hun manifest zou zijn. Zij noemden zich fclibrcs, voedsterlingen van Provence. Het succes van Mistral's Mire/lle, in 1S59, dat door Lamartine een grootsch epos genoemd werd, deed hem weldra als het hoofd de richting beschouwen. Niet enkel Fransche dichters van waarde, als Aubanol, Roumanillüen La Sinzo sloten zich bij hem aan, ook iu Catalonie had do beweging weerklank gevonden, Earcelona had zijn jcnx flor mix in eere hersteld, en meu sloot op wederzijdsche congressen broederschap. 'J'p Bïontpcllior werd in 1074 eene soci'tc des Lanc/nis romanes gesticht, eene Jlanie (h'S hn/r/ucs romnncs uitgegeven, en in 187G constitueerde zich het Félibrige als eenc soort, Academie van het Zuiden. Thans telt dit genootschap 12,000 leden; het verdeelt zich in vier pro vinciën, Provence, Catalonie, Aquitanie en Languedoc; men rekent dat in de laatste dertig jaren reeds BCOO boeken in de herboren taal zijn uit gegeven. De leiders der beweging beschouwen als afvalligen de zonen van Provence die werkelijk Fr.ir.sch geleerd hebben en in de groote taal dichten of schrijven, Aicard, Daudet, Henri de Bornier, Chantavoine. Grandmougin en zonvelen onder de beste namen der Franscha literatuur van het oogenblik; deze sluiten zich wel aaneen als oude Provenealea en vormen te Parijs een invloedrijke en beteekenisvolle club, maar de Félibres hebben met hen de banden van vriendschap verbroken. Onder do Félibres zelf is het nog een quaestie of men de Proveneaalsche boe ken met of zonder Fransdie vertaling moet uitgeven. De Armana Prov(:H£tiu komt zonder vertaling uit, maar wordt ook buiten de landen der Félibres niet gelezen: do Revue Félibréenne met vertaling, maar erkent ook daardoor, dat het Proveneaalsch een dialect en geene taal is. In Frankrijk zelf is men met het streven der Félibres niet onverdeeld ingenomen. De eenen, als Renan, zien er niet meer in dan een merkwaar dig verschijnsel, den voorhijgaanden bloei van eene speciale litteratuur, die geen kwaad doet en in een afgelegen hoekje nieuw leven brengt en belangstelling voor do letteren bevordert; anderen echter vreezen dat, zij, schade zal doen aan Frankrijk» eenheid, tweeërlei taal eu tweeërlei ziel zal kweeken, en eene kiem van ontbinding voor den volks geest zal zijn. Deze laattten overdrijven zeker hunne vrees wel. Een dialect toch, hoe interessant ook, is uit zijn aard bestemd om to vergaan, wanneer het niet aan ccn politieke eenheid beantwoordt; en dit laatste zal niet zoo spoedig gebeuren, als het dialect tijd van bloei heelt. Degenen daaren boven, wier talent zoo krachtig is, dat het wellicht eene taal zou kunnen scheppen en wijden: Zola, Daudet, De Bornier, Aicard, hebben het een voudiger middel te baat genomen, in eene groote gevormde taal te schrijven, die voor de iijnste schakeeringen der gedachte woorden aan de hand geeft en gewend is gewce,3t voor da verhevenste denkbeelden niet te kort te schieten. Zij hebben alles genomen wat Provence bekoorljjks en belangwekkends en dichterlijks heeft, getuige NumaRonmestan, Le Nabab, Le Parudou, Mielte et Norê, maar zij hebbeu het overgebracht in de taal, dio hun geheele volk en geheel Europa mede kon genieten. Zoo zal het steeds gaan eu de taal van Provence zal een patois blijven en vergaan, tenzij eene politieke partij, die der reactie of die der revolutie, van uit het Zuiden opkwam en zich door geweld eens plaats ouder de volkeren veroverde; de veranderingen in de kaart van Europa, tot,zoo iets noodig, zouden echter zoo bloedig en ingrijpend zijn, dat men hopen mag dat vooreerst geen Provenoaal opsta, groot genoeg om KB te volbrengen. De feesten to Ilyèrea zijn Zondag begonnen. De reeks van bals, tooneelvoorstellingen in het Provcnoaalsch, farandoles met tambourijn en galon* bet, optochten en feestredenen, zijn aangevangen met. het uitreiken der drie bloemen. Do eerste is toegewezen aan een fclibrcsse, Mlle Alexandrine Brémond, van Tarascon, die onder den naam Brémomle sinds lang sierlijke en bekoorlijke verzen maakt, zonder dat, Europa er iets van gemerkt had; de tweede aan den vroolijken verteller Sénès, uit Toulon, bekend ouder de naam van La Sinso; da derde aan Paul Mariéton, ge boren ta Lyon, wegens de diensten door hem als hoofdredacteur der Revue Fèlibrêennc, die te Parijs uitkomt, aan de zaak van Provence bewezen. Scarfttnonche (XIX).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl