De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1885 7 juni pagina 7

7 juni 1885 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. && z$ bet kippenhok uit moest schrobben, maar eigenlek om »8 t* ten vertrekken, net alsof zij het aan haar hart voelde en kijk! om het ondje niet te laten weenen zal ik je zoo waar God leeft! veraioordfln, -net als men een hond vermoordt. . Dat «goed, antwoordde baas Alfio, zijn wambuis uittrekkende, wij «uilen beide terdege stooten. Beiden waren bedreven in het gevaarlijk messenspel. Tonio kreeg den eersten «toot, maar weerde dien gelukkig af met den arm en terstond gaf hy er $jï» terug, mikkend op den onderbuik van zijn vijand. . j,?Aha! Baas Tonio is het- zoo meenens? moet ik er om koud? Ja! Ik heb het je gezegd; nadat ik mijne oude moeder in het kip» penhok gezien heb, staat ze mij nog altijd voor de oogen. Sfialk ze dan nu maar voor goed open, die oogen! schreeuwde baas Alfio . want ik wil je de maat vol meten. Alfio stond in gebogen houding, de linkerhand gedrukt op de wond, die hem veel pon deed, zijn elleboog raakte bijna den grond. Bliksemsnel greep h$ een handvol zand, en wierp het zijn tegenpartij in de oogen. O! gilde Tonio verblind, dat is mijn dood! Hij zocht zich te red den door vertwijfelde sprongen achteruit te doen, maar Alfio haalde hem in, en gaf hém een steek in den buik, en nog een door de keel. -- Dat is drie I die was omdat je m\jn huis versierd hebt! Nu zal je moeder wel op de kippen passen! Antonio *torapelde nog even heen en weder tusscben de wilde vijgen* ?truiken, toen viel hij als een blok neer. Het bloed gorgelde hem schui mend in de keel, en hij stierf, vóór hij nog o moeder! had kunnen stamelen." De tweede aanhaling is de gevangenneming van den bandiet Gramigna, die, in gezelschap van Peppa, in de losschen door de gendarmen als een wild beest wordt nagejaagd. Eindelijk op oen nacht, dat de maan het kreupelbosch helder verlichtte, zei Gramigna: Daar komen ze! Hij gelastte haar stil tegen de rots te blijven staan onder in de kloof, terwijl hij naar den anderen kant de vlucht nam. Tu schen de struiken volgden nu de schoten spoediger op elkander, en hier en daar flikkerde telkens een kleine vlam. Eensklaps hoorde men vele voetstappen naderen en Peppa zag Gramigna zich met moeite voortsleepen, daar het eene been gebroken was; bij moest tegen een stam leunen, om zijn geweer opnieuw te laden. 't Is uit, zei hij, nu word ik gevangen! maar wat haar nog meer deed ontroeren, was het onnatuurlijk flikkeren zijner oogen, dat hem op.een krankzinnige deed gelijken. En toen hij als een gevelde eik op het dorre hout nederplofte, vielen alle soldaten te gelijk hem op het lijf." Na al deze goede eigenschappen van Vergcts talent in het licht te heb ben gesteld, is het bedroevend niet op meer vertalingen uit zijne werken te kunnen wijzen. Wanneer men van een bijna onbekend schrijver geroe pen is het merkwaardige zyner geschriften te doen uitkomen, terwijl men slechts in staat is gesteld op eenige zijner letterkundige voortbrengselen de aandacht te vestigen, blijft men de overtuiging met zich dragen, dat een kennismaking met zijn geheelen arbeid nog vele lichtpunten vaa zijn talent zoude kunnen doen ontdekken. De Franschen zijn ons, Hollanders, in de Italiaansche Verga-beweging voor geweest, want behalve de afzon derlijke vertalingen van eenige zijner novellen, zal binnen kort eene vol ledige fransche overzetting van zijn Vita dei' Campi" de pers verlaten; mogelijk zal de anonieme hollandsche vertaler, aangemoedigd door het welslagen zijner eerste proeve, er zich toe laten overhalen Verga meer in zijn geheel aan ons publiek voor te stellen. Velen zou hij er eenen dienst mede bewgzen, daar Verga tot het leger der gezonde en ernstige realisten behoort, welke de letterkunde der verschillende landen den noodzakelijken wederdoop doen ondergaan. Het liefst zou ik dezen Italiaanschen realist met zijn franschen kunstbroe der Guy de Maupassant vergelijken. Müy Laffan verplaatst ons met hare novelle. Flitters, Flarden en de Raadsman, drie straatkinderen van Dublin", in eene geheel andere om geving. Vian :het zonnige Sicilië, met zijne hartstochtelijke bewoners, wor den wij overgebracht naar de mistige en modderige hoofdplaats van Ier land, met zijne ingezetenen, welke der diepste armoede prijsgegeven en aan 'den drank verslaafd zijn, vechterig van natuur en met eene groote zucht voor vermaak behebt. ^Bovengenoemde novelle behelst de geschiedenis van drie jeugdige straat kinderen, die voortdurend in elkanders gezelschap door de hoofdstad rondzwerven, en met bedelen, zingen en het verrichten van boodschappen voor de fabriekswerklieden eenig geld verdienen. Flitters, de oudste deikleine vagebonden, wil twee vechtende mannen scheiden, maar verkrijgt een wonde in het gevecht en wordt naar het gasthuis vervoerd. Daar njoet zij voor den rechter verklaren, welke der beide mannen haar ver wond heeft; maar dewijl het de echtgenoot van eene vrouw is, welke in hare ellende altijd lief geweest is en zij haar niet ongelukkig wil maken, zegt zij het zich niet te knnnen herinneren, en sterft, terwijl zij het be staan der ongelukkige vrouw verzekert. In dit verhaal, eenvoudig van inhoud en met het eenigszins melo-dramtftische slot, komen hier en daar kleine beschouwingen en beschrijvingen voor, welke ons in staat stellen een blik te slaan in het leven der lagere lerscne volksklassen. En ook hier worden ons weer sombere, akelige voor stellingen voer oogeu gebracht; de mistige atmospheer van Noord-Erigeland hangt over schouwspellen van armoede, dronkenschap, en onwetend heid, welke tot misdaad leidt. Toch is de toon, waarop May Lcz/fawhare verhalen doet, opgewekter dan die van Verga. Hare novelle staat als kunstgeheel minder hoog, dan de schetsen van den Italiaanschen realist, Haar fctijl !kan als een overgang beschouwd worden van den lyrischen, ottd-novellistischen verhaaltrant, tot de objectieve onpersoonlijke methode der hedeodaagsche realisten; met n been staat zij nog in de oudergaande romantiek. Hare methode bezit nog iets ongeoefends, doctrinairs en didaktiesch: gaarne deelt zij haren lezers hare eigene beschouwingen over een karaktertrek van het lersche volk mede, waarbij zij niet van af gezaagde denkbeelden en onbeduidende gemeenplaatsen is vrij te pleiten. Als kunstgeheel staat haar werk zoover het de genoemde novelle betreft niet bizonder hoog, maar doordat zij eene liefde voor waarheid van voorstelling aan den dag legt, en omdat zij eenige eigenaardigheden van de lage volksmassa uit Dublin door haar werk heeft heêngevlochten, kan het als sociaal- en plaatsdocument in zekere mate op onze aandacht aan spraak maken. Uit dit oogpunt wensch ik er dan ooi: nog een oogenblik bij stil te staan. Nadat zij nogmaals de hevige hartstocht der Ieren voor net volkstooneel heeft doen uitkomen, daar zij allen geboren tooneelspelers zijn, en na ook nog met enkele woorden gewezen te hebben op hunne ver slaafdheid aan den drank en het dobbelspel, wijdt zij eenige woorden aan ingeboren onbezorgdheid, waarmede zij de toekomst beschouwen. Zij worden ten beste gegeven naar aanleiding van den volgenden uitroep van den Raadsman de bijnaam van een der drie kleine vagebonden: Och! geld duivelsch geld sprak de Eaadsman met edele min achting, ?-- de menschen praten altijd over geld, geld, en eigenlijk, wat heb je er aan? je moet het toch achterlaten. Als je het hoog noodig hebt, krijg je toch, wat en zoo lang je wat te eten hebt, wat kan het geld je dan schelen? Dit waa wel de philosophie van een gevulde maag, eene subjectieve meening van geenerlei waarde, al werd zij door iemand verkondigd van eene ondervinding zoo groot, als die waarop de Raadsman mocht bogen. Daarenboven was deza zijne stelling volstrekt niet nieuw; hij herhaalde slechts de overtuiging der armste klassen, een credo, zóó welbekend, zóó dikwijls herhaald en zóó algemeen als levensregel aangenomen, dat de geheele atmosfeer van Ierland er van doortrokken schijnt. Wat doet het er toe, zoo lang als je maar wat te eten hebt en als je niets hebt zal iemand je wel wat geven. De gansche geschiedenis van 't volk is in dat gezegde opgesloten. De mildheid van den arme voor zijn lotgenoot is even grenzenloos als de liefde voor God. Daardoor is voorzorg onbekend en arbeid doelloos geworden. Armoede is de groole, bijna de eenig noodza kelijke voorwaarde om het koninkrijk des Hemels te beerven, dus, hoe armer hoe beter. Gemak, eer, weelde zijn voor Protestanten, Presbyte rianen en dergelijke ketters, wien ze van harte gegund worden; want is het niet God's wil, dat zij in deze wereld zullen genieten, daar het een artikel van hun geloof is, dat zij hier camaals toch niets kunnen deel* achtig worden.'" Tot slot wil ik nog eene kleine aanhaling doen, nml.: de beschrijving van een der bekendste buurten van Dublin. Daar Ierland tegenwoordig een eiland is, waarop men uit alle lauden der waereld de oogen gevestigd houdt, is het niet van belang ontbloot te vernemen wat iemand, die met waarheidsziu bedeeld is, ons over de plaats en hare bewoners kan ver halen. Behalve de waarde dus, welke deze novelle als realistiescb voort» brengsel bezit, heeft het nog de aantrekkelijkheid eener schets, die ons een blik doet slaan in het lersche volkskarakter en tevens het tooneel beschrijft, waarop in den laatsten tijd zoovele staatkundige en maatschap pelijke drama's ziji afgespeeld, en waarop er nog velen afgespeeld zullen worden. Mismoedig drentelde Flarden voort, zonder zelfs den moed tot bede len te hebben, zoo was hij ter neer gedrukt door de vele tegenspoeden, die hij dion avond had ondervonden, totdat hij het elf uur hoorde slaan; toen wendde hij zijne voetstappen naar Carlisle Bridge, waar hij aan de zuidzijde op zijne vrienden wilde wachten, om hen te waarschuwen dat zij, ten minste niet dezen nacht, naar Commons-lane moesten gaan. De nacht was zoel en warm en een lekker windje dat wel iets van zijn frischheid verloren had, maar toch nog rook naar het zilte nat, speelde tussclien de balies der brug en streelde zijne heete wangen. Rustig stroomde de rivier tussclien de twee zwarte muren harer kaden naar zee, terwijl de lichten van de schepen zachtens op en neder schom melden, alsof ze bewogen werden door den adem van een sluimerende. Het dichte netwerk van masten en sparren geleek een woud in den win ter zwart en geheimzinnig, terwijl het groote gebouw der douane geheel in het duister was gehuld. De voorbijgangers letten niet op het kleine moede kereltje, dat zich aan hunne aandacht wilde onttrekken. Het waren van die menschen die men op dat nachtelijk uur in groote steden gewoonlijk op straat aantref t: soldaten te midden van luidruchtige groepjes, werklieden bleek van kleur, pas verlost uit den verpesten dampkring van den winkel of van het be nauwde zoldertje, die een luchtje kwamen scheppen, voor ze zich ter ruste begaven, wellicht in de zooeven verlaten holen; dienstboden buiten batrekking, misschien arme onwetende dorpmeisjes, op straat gezet door deftige, christelijke huismoeders aan wie zoovele ongelukkigen haren val te wijten heb ben al het schuim, dat onrustig en verontrustend boven drijft, als alle andere bewoners der groote stad zich ter ruste begeven, bewoog zich nu al borrelend en ziedend op en neer. Eonige rijtuigen voeren snel voorbij; eindelijk was het toenemen van het gewoel en van het aantal equipages een teeken dat de komedievoorstelling geëindigd was. Eindelijk kwam een stroom van voetgangers uit de smalle Hawkens-straat op de kade, zoowel de net gekleede heer met eene sigaar in den mond, die op den eersten rang had gezeten, als het arme schepsel zonder kousen of schoe nen, dat in den engelenbak eene plaats bad gevonden." Frans Netscher. Anna van Nevelen, door Louisa Stratenus. J. P. Revers, Dordrecht. Omdat zijne reputatie gevaar zou loopen, indien deze me,dedeeling werd teruggehouden, moet in naam van den Genius der Kunst worden bericht, dat mejuffrouw Stratenus, buiten zijn medeweten, haren laatsten roman heeft in het licht gezonden. Hij zou haar pen belet hebben voort te gaan, waar zij het waagde om tegen zijn eerate en bill\jkste eischeu in verzet W,,, W-T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl